VAKnieuws 2020
GGZ: bestendiging vaste jurisprudentielijn bij verkorting geldigheidsduur machtiging WzdRechtsvraagDient een machtiging in duur te worden bekort als het CIZ te laat een aanvraag heeft gedaan en cliënt daardoor een periode zonder machtiging in de accommodatie is verbleven? OverwegingJa. Op grond van art. 48 lid 1, aanhef en onder b, Wzd verleent de zorgaanbieder ambtshalve of op verzoek van of namens de betrokkene ontslag uit de accommodatie, indien de geldigheidsduur van de rechterlijke machtiging, dan wel van de beschikking tot inbewaringstelling is verstreken, tenzij voor het einde van de termijn een verzoek is gedaan tot het verlenen van een aansluitende machtiging. In dat geval verleent de zorgaanbieder ontslag zodra op het verzoek afwijzend is beslist, of de termijn voor het geven van een beslissing is verstreken. Art. 48 lid 1, aanhef en onder b, Wet Bopz (oud) bevatte een vergelijkbare bepaling. De Hoge Raad heeft ten aanzien van deze bepaling in verbinding met art. 31 lid 2 Wet Bopz (oud) geoordeeld dat, indien het verzoek tot het verlenen van een machtiging is ingediend na het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorafgaande machtiging, de termijnoverschrijding niet eraan in de weg staat dat de machtiging alsnog wordt verleend, mits aan de voor verlening van de machtiging geldende voorwaarden wordt voldaan. In dat geval dient de rechter, gelet op het door de wettelijke termijnen beschermde belang van de betrokkene, de termijnoverschrijding in mindering te brengen op de geldigheidsduur van de aansluitende machtiging. De wetgever heeft met art. 48 lid 1 Wzd willen aansluiten bij de regeling van art. 48 lid 1 Wet Bopz (oud). De zojuist genoemde rechtspraak heeft dan ook haar gelding behouden. In dit geval was de geldigheidsduur van de machtiging tot verlenging van de inbewaringstelling verstreken op 18 februari 2020 (zie hiervoor in 2.2 onder (i)). Het verzoekschrift tot het verlenen van de machtiging tot voortgezet verblijf is op 12 maart 2020 en aldus buiten de daarvoor geldende termijn ingediend (zie hiervoor in 2.3.1 en 3.1.3). Dit betekent dat betrokkene in de periode van 18 februari 2020 tot 12 maart 2020 zonder de vereiste rechterlijke machtiging in de accommodatie opgenomen is geweest. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.1.5 is overwogen, stond de termijnoverschrijding niet aan verlening van de verzochte machtiging in de weg, maar diende de rechtbank wel de duur van de periode dat betrokkene zonder rechterlijke machtiging in de accommodatie verbleef op de geldigheidsduur van de machtiging tot voortgezet verblijf in mindering te brengen. De klacht is derhalve gegrond. |
|
Erfrecht: berekening legitieme portie en meeweging vermogen naar buitenlands rechtRechtsvraagDient in het kader van de berekening van de legitimaire portie de Nachbegünstigungen (in dit geval een begunstiging vanuit vermogen, ondergebracht naar Lichtensteins recht) in aanmerking te worden genomen? OverwegingOp zichzelf is niet uitgesloten dat een begunstiging naar buitenlands recht ten aanzien van een persoon op één lijn moet worden gesteld met een legaat dat in het belang van die persoon is gemaakt. Maar het onderdeel voert terecht aan dat het oordeel van het hof onvoldoende is gemotiveerd in het licht van de aangevoerde verschillen tussen de Nachbegünstigung en een legaat in de zin van art. 4:117 BW. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Spaartegoed voor kind valt niet onder huwelijksgemeenschapRechtsvraagBehoort een spaarrekening van een minderjarig kind tot de huwelijksgemeenschap van diens ouders? OverwegingNee. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het saldo van de spaarrekening – ook als dit is opgenomen door de vrouw – krachtens het bepaalde in de artt. 1:253l in verbinding met art. 1:253j BW behoort tot het vermogen van [minderjarige]. Dit is ook in overeenstemming met de kennelijke bedoeling van partijen, het opbouwen van een spaartegoed voor [minderjarige]. Dit betekent dat het saldo geen deel uitmaakt van de huwelijksgemeenschap en de man geen verdeling daarvan kan vorderen. Voor zover het saldo op de spaarrekening van [minderjarige] op de peildatum (door partijen – wat daar ook van zij – bepaald op 1 mei 2015) nihil was en zich nog in de huwelijksgemeenschap van partijen bevond, heeft het volgende te gelden. De vorderingen van de man (sub 2 tot en met 6) zijn uitsluitend verbonden aan de spaarrekening van [minderjarige]. Hij heeft een verklaring voor recht gevorderd dat deze spaarrekening deel uitmaakt van de huwelijksgemeenschap, dat de vrouw haar rechten op deze spaarrekening verbeurd en dat de spaarrekening van [minderjarige] moet worden aangemerkt als een overgeslagen goed dat met worden verdeeld overeenkomstig art. 3:185 BW. Aan zijn in de dagvaarding ingenomen stelling dat het saldo van de spaarrekening van [minderjarige] op de peildatum nihil was en daarom het saldo nog tot de huwelijksgemeenschap behoort (“doch nu bedroeg het saldo € 0,- en was er vermogen uit de huwelijksgoederengemeenschap, dat niet in de verdeling bij convenant is benoemd en vermogen dat niet is verdeeld, en dus op de peildatum wel degelijk tot de huwelijksgemeenschap behoorde”), heeft hij echter geen vordering verbonden. De man heeft immers niet (alsnog in hoger beroep) de verdeling van een andere bankrekening (die niet is vervat in het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant) of verdeling van contanten ter waarde van € 16.611,65 gevorderd. Grief I kan daarom niet slagen. Cursussen binnenkort: |
|
Afspraken over wijze van ontbinding van partnerschapRechtsvraagKunnen partijen afspraken maken over de wijze van ontbinding van het geregistreerde partnerschap? OverwegingDe rechtbank stelt vast dat partijen een obligatoire overeenkomst met elkaar hebben gesloten, als gevolg waarvan de bepalingen uit boek 3 BW van toepassing zijn. Daarbij is van belang dat een overeenkomst die door de inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde nietig is. Wanneer sprake is van strijd met een dwingende wetsbepaling leidt dit tot nietigheid van de rechtshandeling (artikel 3:40 BW). Partijen hebben in de overeenkomst opgenomen dat zij de ontbinding van het geregistreerd partnerschap gaan regelen binnen één maand nadat de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten. Hiermee brengen partijen een beperking aan op de wettelijke grondslag voor ontbinding van het geregistreerd partnerschap. De rechtbank is van oordeel dat dit in strijd is met de openbare orde, op grond waarvan deze bepaling nietig is. Cursussen binnenkort: |
|
GGZ: geneesheer-directeur kan tegelijkertijd onafhankelijk psychiater zijnRechtsvraagMag een geneesheer-directeur van een accommodatie waar betrokkene verblijft als psychiater de medische verklaring opstellen? OverwegingJa. Art. 5:7 Wvggz stelt voorwaarden aan de psychiater die de medische verklaring opstelt. Die voorwaarden dienen als waarborg voor een onafhankelijke, onpartijdige en behoorlijke besluitvorming over verplichte zorg. 2 Art. 5:7, aanhef en onder c, Wvggz bepaalt in dat verband dat de psychiater onafhankelijk ten opzichte van de zorgaanbieder functioneert. Deze voorwaarde houdt niet in dat de psychiater niet in dienst mag zijn bij de zorgaanbieder. Wel dient de zorgaanbieder ervoor te zorgen dat de psychiater in de uitoefening van zijn functie onafhankelijk kan functioneren en dient de zorgaanbieder zich te onthouden van het geven van aanwijzingen. De psychiater mag gedurende ten minste een jaar geen zorg hebben verleend aan de betrokkene (art. 5:7, aanhef en onder d, Wvggz). Ook daarmee wordt gewaarborgd dat de psychiater die de medische verklaring opstelt, een onafhankelijk oordeel geeft over de betrokkene. Blijkens de wetsgeschiedenis van de Wvggz mag de geneesheer-directeur die tevens psychiater is, een medische verklaring opstellen als bedoeld in art. 5:8 Wvggz, mits aan de voorwaarden van art. 5:7 Wvggz wordt voldaan. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, levert deze werkwijze geen schending op van de art. 5 of 6 EVRM. |
|
GGZ: corona en onderzoek door psychiaterRechtsvraagMocht psychiater bij zijn onderzoek volstaan met telefonisch contact met betrokkene? OverwegingIn verband met de uitbraak van COVID-19 zijn in maart 2020 in het belang van de volksgezondheid van overheidswege ingrijpende maatregelen getroffen, die de mogelijkheid van aanwezigheid van personen in elkaars nabijheid sterk hebben beperkt (zie daarvoor en voor de gevolgen van deze maatregelen voor ggz-instellingen en de rechtspleging de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal onder 2.4-2.7). Bedoelde maatregelen kunnen meebrengen dat een onderzoek in fysieke aanwezigheid van de betrokkene door de psychiater die de medische verklaring dient op te stellen, redelijkerwijs niet mogelijk of niet verantwoord is. In dat geval zal moeten worden gekozen voor een alternatief voor persoonlijk contact dat in de gegeven omstandigheden wel mogelijk is en dat zo veel mogelijk recht doet aan de belangen van de betrokkene. Daarbij verdient contact door middel van een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding de voorkeur boven uitsluitend een tweezijdige geluidsverbinding. De psychiater zal in zijn medische verklaring moeten verantwoorden waarom onderzoek in fysieke aanwezigheid van de betrokkene redelijkerwijs niet mogelijk of niet verantwoord is, voor welk alternatief hij heeft gekozen, en op welke gronden hij tot de slotsom is gekomen dat aan de vereisten voor verlening van verplichte zorg is voldaan. De rechtbank zal vervolgens moeten beoordelen of de verzochte machtiging op grond van de medische verklaring kan worden verleend. Daarbij kan een rol spelen dat ten aanzien van de betrokkene sprake is van een crisissituatie, die – in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf – zo spoedig mogelijk moet worden beëindigd. In het licht van het voorgaande heeft de rechtbank tot het oordeel kunnen komen dat het onderzoek dat de psychiater heeft verricht in de omstandigheden van dit geval toereikend was, ook tegen de achtergrond van de waarborgen van art. 5 EVRM. Uit de medische verklaring blijkt dat dat onderzoek diende plaats te vinden kort nadat de bedoelde maatregelen zijn getroffen en dat de psychiater onderzoek in fysieke aanwezigheid van betrokkene in verband met de uitbraak van COVID-19 redelijkerwijs niet verantwoord en dus niet mogelijk heeft geacht. Daarnaast blijkt uit de medische verklaring dat beeldbellen in de betrokken accommodatie in die periode nog niet mogelijk was. Voorts blijkt daaruit dat de psychiater, mede op grond van de tijdens het telefonische contact met betrokkene verkregen informatie, voldoende inzicht heeft kunnen verkrijgen in de actuele gezondheidstoestand van betrokkene en de noodzaak tot het treffen van de beoogde crisismaatregel. De klacht is dan ook ongegrond. |
|
GGZ: ambulante zorg en opnamemogelijkheid in één machtiging kan, geen nieuwe medische verklaring nodigRechtsvraagKan ambulante verplichte zorg gecombineerd worden met voorwaardelijke verplichte zorg in de vorm van opname in een accommodatie? Is een nieuwe medische verklaring nodig als de zorgverantwoordelijke tijdens de geldigheidsduur van de zorgmachtiging besluit betrokkene te doen opnemen in een accommodatie? Overwegingambulante zorg en opname De Wvggz staat niet eraan in de weg dat in een zorgmachtiging een voorwaarde aan een vorm van verplichte zorg wordt verbonden om zeker te stellen dat de minst beperkende en voor de betrokkene minst bezwarende vorm van zorg wordt geboden. Een dergelijke voorwaarde past bij het doel van de Wvggz. Het is dus mogelijk dat in een zorgmachtiging ambulante verplichte zorg wordt gecombineerd met verplichte zorg die bestaat in het “opnemen in een accommodatie” (art. 3:2 lid 2, onder j, Wvggz), waarbij voor laatstgenoemde vorm van zorg als voorwaarde geldt dat ambulante verplichte zorg niet meer volstaat en het opnemen in een accommodatie noodzakelijk is om ernstig nadeel af te wenden.
medische verklaring Met het systeem strookt niet dat aan een zorgmachtiging de voorwaarde wordt verbonden dat een recente medische verklaring wordt verkregen als de zorgverantwoordelijke op een moment gelegen binnen de geldigheidsduur van de machtiging beslist om een vorm van verplichte zorg te verlenen waarvoor de machtiging is gegeven. Indien de rechter van oordeel is dat na verloop van een bepaalde periode niet zonder recente medische verklaring voor een bepaalde vorm van zorg kan worden gekozen, dient hij de geldigheidsduur van de zorgmachtiging voor die vorm van zorg tot die periode te beperken. |
|
Partneralimentatie en interpretatie van (vroeg)pensioen in scheidingsconvenantRechtsvraagHoe dient het begrip (vroeg)pensioen in het scheidingsconvenant te worden geïnterpreteerd? OverwegingTen tijde van de ondertekening van het echtscheidingsconvenant op 18 maart 2011 was de man 51 jaar oud. Tussen partijen staat vast dat zij het erover eens waren dat de 12-jaarstermijn van de alimentatieplicht van de man zou aanvangen op de datum van ontbinding van het huwelijk (20 mei 2011). Partijen (ook de vrouw) moeten er dus mee bekend zijn geweest dat de man bij het einde van de 12-jaarstermijn 63 jaar oud zou zijn. Uitgaande van de in 2011 geldende situatie dat het ouderdomspensioen van de man pas zou ingaan op het moment dat hij 65 jaar zou worden, zou de bepaling van artikel 1.4 van het echtscheidingsconvenant zinledig zijn, indien partijen met het begrip “(vroeg)pensioen” enkel het (verkrijgen van) ouderdomspensioen zouden hebben bedoeld, zoals de vrouw heeft betoogd. Op het moment dat de man met ouderdomspensioen zou gaan, zou de 12-jaarstermijn immers al zijn verstreken. Aan artikel 1.4 van het echtscheidingsconvenant kan dan ook geen andere betekenis worden toegekend, dan dat partijen daarmee de bedoeling hebben gehad af te spreken dat de alimentatieverplichting van de man zou eindigen op het moment dat hij met functioneel leeftijdsontslag zou gaan. Dit geldt temeer nu de man onweersproken heeft gesteld dat de UGM-uitkering doorloopt tot aan het moment dat hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, zodat partijen ook geen ander soort (vroeg)pensioen kunnen hebben bedoeld. Cursussen binnenkort: |
|
Kinderalimentatie en inkomen uit opstartende ondernemingRechtsvraagHoe dient het inkomen van de man te worden bepaald nu hij in de opstartfase van zijn onderneming zit, feitelijk of fictief? OverwegingUit de stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen, blijkt dat de man bezig is zich als zogenaamde “stagiaire-ondernemer” een inkomen te verwerven passend bij zijn opleiding. Gelet op de door de man overgelegde jaarstukken doet de man dat op een succesvolle manier. Uit de door de man overgelegde resultatenrekening 2019 van [D] blijkt dat het resultaat na belastingen in 2018 en 2019 respectievelijk € 20.019 en € 33.139,- bedroeg. Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat van de man niet kan worden verlangd dat hij zich in loondienst een inkomen gaat verwerven. De onderneming van de man bevindt zich nog in de opstartfase en gelet op de groei van het resultaat ziet het hof geen aanleiding om rekening te houden met een fictief (hoger) inkomen. Het hof houdt, gelet op de resultatenrekening 2019 en net als de man in de namens hem bij het journaalbericht van 29 juni 2020 overgelegde draagkrachtberekening, rekening met een winst uit onderneming van € 33.0139,- per jaar. Cursussen binnenkort: |
|
Geen kinderalimentatieplicht voor ouder bij wie kinderen hoofdverblijf heeftRechtsvraagHeeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de vrouw, bij wie de kinderen hoofdverblijf hebben, kinderalimentatie moet betalen aan de man ten behoeve van de momenten dat de kinderen bij hem zijn? OverwegingHet hof overweegt hierover het volgende: doorgaans wordt kinderalimentatie betaald aan de ouder bij wie de kinderen hoofdverblijf hebben. Daarbij is uitgangspunt dat de ouder waarbij het kind hoofdverblijf heeft alle verblijfsoverstijgende kosten en de verblijfskosten van het kind bij deze ouder betaalt en dat de andere ouder de kosten die samenhangen met het verblijf bij die ouder, de zogenaamde zorgkosten, voor zijn rekening neemt. Deze zorgkosten worden bij berekening van kinderalimentatie afgeleid van de behoefte van de kinderen welke behoefte weer is afgeleid van de welstand waarin partijen eerder als gezin leefden. In bijzondere omstandigheden kan er wel sprake zijn van het opleggen van alimentatie voor een kind aan degene bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft. Die omstandigheden zijn het bestaan van een ruime omgangsregeling met de andere ouder, een hoge draagkracht bij de verzorgende ouder en een lage draagkracht bij de niet-verzorgende ouder en de vraag in hoeverre de ouders in de totale behoefte van de kinderen kunnen voorzien. Afhankelijk van die omstandigheden kan er in bijzondere omstandigheden aanleiding zijn om de verzorgende ouder te laten bijdragen in de zorgkosten van de andere ouder. Het is niet de bedoeling dat een alimentatieplicht voor de ouder bij wie de kinderen het hoofdverblijf hebben enkel leidt tot een inkomensoverheveling van die ouder naar de andere ouder. (...)
Daarom ziet het hof geen aanleiding om de situatie van partijen als een uitzonderlijke situatie te beschouwen waarin de ouder bij wie de kinderen het hoofdverblijf hebben aan de andere ouder een bedrag aan kinderalimentatie op te leggen. Cursussen binnenkort: |
|
Partneralimentatie en vaststellingsovereenkomst: geen uitzondering en redelijkheid en billijkheid, er moet betaald wordenRechtsvraagIs de man gehouden de opgelopen partneralimentatieachterstand te betalen gezien de vaststellingsovereenkomst? OverwegingVast staat in elk geval dat de man per oktober 2018 gedurende een aantal maanden is gestopt met betaling van de afgesproken partneralimentatie. Daardoor is de in de vaststellingsovereenkomst van 2015 kwijtgescholden alimentatieachterstand (opnieuw) opeisbaar geworden en kon op basis van artikel 6:38 BW direct nakoming worden verzocht. Verzuim was daarvoor niet vereist. Dat de man op een gegeven moment alsnog die verschuldigde achterstand volledig heeft betaald staat aan de opeisbaarheid niet in de weg. Het hof vindt, mede gelet op de betwisting door de vrouw, in het door de man aangevoerde onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de in artikel 5 onder F van de vaststellingsovereenkomst neergelegde uitzondering zich voordoet ("tenzij er sprake is van gewijzigde omstandigheden die buiten de invloedsfeer van de man liggen"). (zie voor redelijkheid en billijkheid r.o. 5.5) Cursussen binnenkort: |
|
Verdiencapaciteit alimentatiegerechtigdeRechtsvraagIs de rechtbank ten onrecht van een verdiencapaciteit bij de vrouw uitgegaan, gelet op de omstandigheid dat zij arbeidsongeschikt is voor haar werk als visagiste? OverwegingNaar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende aangetoond dat zij niet in staat is te werken. Uit de verklaringen van de door de vrouw ingeschakelde bedrijfsarts J. Hak van 10 juli 2019 en van 28 januari 2020, en de verklaring van de fysiotherapeut van 21 januari 2020 volgt niet dat zij als gevolg van haar klachten (geheel) niet in staat is te werken. Hieruit volgt slechts dat de vrouw ongeschikt is voor het werk als visagiste en dat er beperkingen zijn ten aanzien van langer staan, zitten, bukken en tillen en dat zij wordt belemmerd door de spanning die gepaard gaat met de onderhavige procedure. Een gedegen rapportage over de aard en de mate van de arbeidsbeperkingen en de arbeidsmogelijkheden ontbreekt echter. Niettemin acht het hof aannemelijk dat er enige belemmerende factoren zijn om betaald werk, anders dan als visagiste, te vinden. Uit de stukken blijkt immers dat de vrouw, zowel fysiek als psychisch, enige beperkingen heeft. Ook acht het hof van belang dat de vrouw gedurende het huwelijk uitsluitend heeft gewerkt als visagiste, met zeer beperkte inkomsten, en dat kennelijk een opleiding ontbreekt waarmee zij ander geschoold werk kan gaan verrichten. Dit laat onverlet dat van de vrouw in redelijkheid kan worden verwacht dat zij, mede gelet op haar leeftijd (de vrouw is geboren [in] 1981), op zoek gaat naar betaald werk en dat zij zich inspant om op enigerlei wijze inkomsten te verwerven, waarbij het hof haar in staat acht € 1.025,55 netto per maand (de bijstandsnorm voor een alleenstaande) te verdienen. Cursussen binnenkort: |