VAKnieuws

Partneralimentatie: Geen behoeftigheid door eigen inkomen én vermogen

Nr: 25008 Gerechtshof Den Haag, 18-12-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:2536 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:156 lid 1 BW

Rechtsvraag

Kan de vrouw met haar vermogen in haar eigen behoefte voorzien?

Overweging

De rechtbank heeft bepaald dat de man € 14.153,- per maand partneralimentatie aan de vrouw moet betalen. De man verzoekt in het incidenteel hoger beroep om de partneralimentatie op nihil te stellen, omdat de vrouw volledig in haar eigen behoefte kan voorzien. Het hof wijst dit verzoek van de man toe. Het hof oordeelt dat de vrouw, gelet op het inkomen dat zij kan verwerven met haar onderneming en gelet op de omvang van haar vermogen, volledig in haar eigen behoefte kan voorzien. 

De vrouw heeft naar voren gebracht dat zij wel vermogen heeft, maar dat zij daar niet over kan beschikken en daarom geen inkomsten uit haar vermogen heeft.  Het hof overweegt:

" Het hof begrijpt uit het verweer van de vrouw dat het resultaat/de opbrengst uit het onroerend goed afhankelijk is van het beleid dat haar vader voert. Het hof heeft geen gegevens met betrekking tot het box 3 vermogen van de vrouw per peildatum 2023 noch gegevens over 2024. Ook heeft het hof geen gegevens met betrekking tot de inkomsten box 3 over 2023 en 2024, dan wel een prognose van de inkomsten uit box 3. Wel stelt het hof vast dat door de fiscale constructie het vermogen van de vrouw jaarlijks toeneemt. Het hof is van oordeel dat de vrouw over aanzienlijk box 3 vermogen beschikt en dat zij daarmee tenminste netto inkomsten kan genereren van € 10.000,- netto per maand ."

Lees verder
 

Gecombineerde geslachtsnaam alleen mogelijk als beide juridische ouders instemmen

Nr: 25010 Gerechtshof Den Haag, 18-12-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:2535 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Gezag en omgang
Algemeen
1:5 BW; IIIB lid 1 WIGG; 1:253a BW

Rechtsvraag

Kan de rechter vervangende toestemming verlenen voor het aanvragen van een gecombineerde geslachtsnaam ex artikel IIIB lid 1 WIGG en 1:5 BW?

Overweging

Op grond van de WIGG kunnen ouders hun kinderen tegenwoordig een gecombineerde geslachtsnaam geven. Op grond van artikel IIIB lid 1 WIGG konden kinderen van dezelfde (juridische) ouders tot 1 januari 2025 onder bepaalde voorwaarden alsnog een gecombineerde geslachtsnaam verkrijgen. Een van die voorwaarden is dat beide ouders gezamenlijk verklaren dat hun kind een gecombineerde geslachtsnaam behoort te krijgen en hoe die gecombineerde geslachtsnaam zal luiden. 

Een dergelijke verklaring ontbreekt, omdat de vader er niet mee instemt. De moeder heeft vervangende toestemming verzocht ex 1:253a BW. 

Het hof overweegt dat het in deze niet om een gezagsbeslissing gaat, omdat de voorwaarde is dat beide juridische ouders moeten verklaren dat het kind een gecombineerde geslachtsnaam behoort te krijgen. Het gaat niet om het ontbreken of vervangen van de toestemming van een ouder met gezag.  De wet voorziet zelf in een oplossing voor het geval de ouders geen gezamenlijke naamskeuze kunnen maken. Die vangnetnorm houdt op hoofdlijnen in dat een kind de geslachtsnaam van de vader krijgt wanneer de ouders getrouwd zijn en dat een kind de geslachtsnaam van de moeder krijgt wanneer de ouders niet getrouwd zijn. Daarnaast heeft de wetgever uitdrukkelijk afgezien van de mogelijkheid om een geschil hierover aan de rechter voor te leggen. 


Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Vader kan niet gehouden worden aan afspraak over de gecombineerde geslachtsnaam voor het kind

Nr: 25011 Gerechtshof Den Haag, 17-12-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:2535 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Algemeen 1:5 BW; IIIB lid 1 WIGG; 1:253a BW

Rechtsvraag

Is de vader gehouden de afspraak om op grond van de overgangsregeling een gecombineerde geslachtsnaam voor het kind te kiezen, na te komen?

Overweging

De ouders hebben op Whatsapp met elkaar afgesproken dat zij de geslachtsnaam van de moeder aan de geslachtsnaam van hun kind zullen toevoegen. Dit is mogelijk op grond van artikel IIIB lid 1 WIGG en artikel 1:5 BW. De vader heeft zich bedacht en wil hier niet meer aan meewerken. De moeder heeft in kort geding gevorderd de vader te veroordelen de gemaakte afspraak na te komen, op straffe van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de voorzieningenrechter. Het hof verwijst naar de overweging van de voorzieningenrechter, luidende dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat er gevallen blijven bestaan waaruit de naamskeuze tot onenigheid of ongemak leidt maar dat een rechter daarover laten beslissen de verantwoordelijkheid van ouders voor de naamskeuze van het kind miskent. De voorzieningenrechter overweegt dat daarom de ouders alleen de mogelijkheid om te kiezen voor een gecombineerde geslachtsnaam kunnen benutten als zij daar beiden nog steeds achter staan en dat zij daarmee vrijwillig moeten instemmen. 

Het hof overweegt dat een veroordeling tot nakoming zou inhouden dat de vader een verklaring moet ondertekenen waar hij niet (langer) achter staat. Dat strookt niet met het karakter van een eensluidende verklaring. Het hof benadrukt dat voor de rechter in dezen geen taak is weggelegd, omdat de wetgever dat uitdrukkelijk niet heeft gewild, en dat de wet een vangnetbepaling kent voor het geval de ouders het niet eens zijn over de geslachtsnaam van hun kind.

Lees verder
 

Verdeling huwelijksgemeenschap: rekening houden met voorkeursrecht bij waardering?

Nr: 25002 Hoge Raad der Nederlanden, 13-12-2024 ECLI:NL:HR:2024:1866 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht
Huwelijksvermogensrecht
1:88 BW; 3:33 BW; 3:35 BW

Rechtsvraag

Mocht het hof voorbij gaan aan het bewijsaanbod van de vrouw?

Overweging

De man en de vrouw hebben in 2017 een stuk grond gekocht van de ouders van de vrouw, en zij hebben daarop de echtelijke woning gebouwd. De bouw van de woning is in 2020 voltooid. De vrouw heeft in 2020 bij notariële akte aan haar ouders een voorkerusrecht tot koop op de grond voor € 90.000,-  verleend. In het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap is de echtelijke woning gewaardeerd op € 490.000,- rekening houdend met het voorkeursrecht, en op € 1.050.000,- zonder rekening te houden met het voorkeursrecht. 

Het hof heeft geoordeeld dat geen rekening moet worden gehouden met het voorkeursrecht omdat de vrouw niet aannemlijk heeft gemaakt dat tijdens de onderhandelingen met haar ouders over de koop van de grond, ook het vestigen van een voorkeursrecht op de grond is besproken, en dat de man daarvan op de hoogte was en daarvoor toestemming heeft gegeven. Het hof heeft het bewijsaanbod van de vrouw gepasseerd omdat het bewijsaanbod enkel betrekking had op de stelling dat de man van meet af aan op de hoogte was van de voorwaarden waaronder de grond is verkocht, en derhalve niet op de vraag waar het in deze zaak om draait, namelijk of de man toestemming heeft gegeven voor ht vestigen van een voorkeursrecht op de grond.

In cassatie is het door het hof aangenomen uitgangspunt dat voor het antwoord op de vraag of het voorkeursrecht betrokken moet worden bij de waardering van de echtelijke woning beslissend is of de man heeft ingestemd met het verlenen daarvan, niet bestreden. 

De vrouw klaagt dat het hof haar bewijsaanbod heeft gepasseerd. De Hoge Raad oordeelt dat het hof haar bewijsaanbod niet had mogen passeren. De vraag of de man heeft ingestemd met het verlenen van het voorkeursrecht, moet volgens de Hoge Raad worden beoordeeld in het licht van de wilsvertrouwensleer. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, en dus ook de vraag of de man van meet af aan op de hoogte was van het voorkeursrecht als de voorwaarde voor de verkoop van de grond door de ouders van de vrouw. 

Lees verder
 

Hoofdverblijfplaats en inschrijving BRP

Nr: 25003 Hoge Raad der Nederlanden, 13-12-2024 ECLI:NL:HR:2024:1872 Jurisprudentie Rechtseenheid Gezag en omgang
Procesrecht
1:253a BW; 1:1, aanhef en onder o, onder 1, Wet basisregistratie personen

Rechtsvraag

Heeft het hof door afwijzing van het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats tevens beslist op het verzoek vervangende toestemming inschrijving in het BRP en zo ja, is die beslissing voldoende gemotiveerd?

Overweging

Het hof heeft de zorgregeling zo gewijzigd dat het kind nog maar een nacht per week bij de moeder verblijft. Het hof heeft het verzoek van de vader om tevens de hoofdverblijfplaats van het kind te wijzigen, naar een hoofdverblijfplaats bij de vader, afgewezen. Daarbij heeft het hof geoordeeld dat het hof de wijziging in de zorgregeling als een tijdelijke situatie ziet, en dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats grote financiële gevolgen voor de moeder zal hebben en zal leiden tot nieuwe alimentatieprocedures. 

In cassatie ligt de klacht voor dat het hof niet heeft beslist op het verzoek van de vader om aan hem vervangende toestemming te geven om het kind op zijn adres in te laten schrijven in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) en/of dat het hof de afwijzing van dit verzoek onvoldoende heeft gemotiveerd. 

De Hoge Raad oordeelt dat niet duidelijk is of het hof op het verzoek over de inschrijving heeft beslist, maar als het hof bedoeld heeft dat met de afwijzing van het verzoek over de hoofdverblijfplaats ook het verzoek over de inschrijving in de BRP is beslist, dan heeft het hof die beslissing onvoldoende gemotiveerd. De Hoge Raad verwijst naar artikel 1.1 van de Wet basisregistratie personen, waaruit volgt dat iemand moet staan ingeschreven op het adres waar hij/zij gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten. Gelet op de wijziging van de zorgregeling, had het hof de afwijzing van het verzoek betreffende de inschrijving in de BRP moeten motiveren.  

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Erkenning buitenlandse adoptie

Nr: 25001 Hoge Raad der Nederlanden, 06-12-2024 ECLI:NL:HR:2024:1802 Jurisprudentie Rechtseenheid Procesrecht
Afstamming en adoptie
1:26 BW; 5a en 5b RWN

Rechtsvraag

Is de Staat belanghebbende?

Overweging

De Hoge Raad oordeelt dat de Staat belanghebbende is, omdat een verklaring voor recht op de voet van artikel 1:26 BW dat een buitenlandse adoptiebeslissing aan de voorwaarden voor erkenning voldoet, ertoe kan leiden dat van rechtswege de Nederlandse nationaliteit wordt verkregen. Dat op grond van artikel 17 en 18 van de Rijkswet op het Nederlanderschap in dergelijke procedures de Minister van Justitie en Veiligheid als belanghebbende wordt aangewezen, en dat op grond van artikel 1:26 BW ook het openbaar ministerie en de ambtenaar van de burgerlijke stand in de procedure kunnen worden betrokken, maakt dit niet anders.

Lees verder
 

Wijziging bij rechterlijke beslissing verleend gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag

Nr: 24104 Hoge Raad der Nederlanden, 29-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1775 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Gezag en omgang 1:253c BW; 1:253n BW

Rechtsvraag

Kan door de rechter op grond van artikel 1:253c BW uitgesproken gezamenlijk gezag nadien door de rechter worden gewijzigd in eenhoofdig gezag?

Overweging

De ouders zijn bij rechterlijke beslissing gezamenlijk met het ouderlijk gezag over hun kind belast, op grond van artikel 1:253c BW. De man wil dat het gezag wordt gewijzigd, en dat hij met het eenhoofdig gezag over het kind wordt belast. De vrouw stelt dat het gezamenlijk gezag niet kan worden gewijzigd omdat de wet daar geen grond voor biedt. Artikel 1:253c BW staat namelijk niet genoemd in artikel 1:253n BW. 

Het hof oordeelt dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat artikel 1:253n BW ook dient te gelden in het geval van gezamenlijk gezag dat is opgedragen op grond van artikel 1:253c BW. Een andersluidende opvatting zou betekenen dat het gezamenlijk gezag nooit meer gewijzigd kan worden en dat is volgens het hof in strijd met artikel 3 IVRK en het wettelijk systeem. 

De Hoge Raad bekrachtigt de beschikking van het hof en oordeelt dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat artikel 1:253n BW van overeenkomstige toepassing is op gezamenlijk gezag zoals bedoeld in artikel 1:253c BW.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

wijziging van omstandigheden ex 1:401 BW versus ontbinding ex 6:265 BW

Nr: 24106 Hoge Raad der Nederlanden, 22-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1718 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie 1:401 BW; 6:265 BW

Rechtsvraag

Is de slechte nakoming van de afspraken in het ouderschapsplan over de kosten van de kinderen een wijziging van omstandigheden ex 1:401 BW of een grond voor ontbinding ex 6:265 BW?

Overweging

De Hoge Raad oordeelt dat de slechte nakoming van de afspraken in het ouderschapsplan over de kosten van de kinderrekening en het gebruik van een kinderrekening, geen wijziging van omstandigheden is op grond van artikel 1:401 BW. Dit kan echter niet tot cassatie leiden, want het hof heeft het ouderschapsplan ontbonden wegens een gebrek in de nakoming op grond van artikel 6:265 BW. 

De Hoge Raad casseert in deze wel gedeeltelijk, omdat het hof een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de reikwijdte van het verzoek van de moeder. De stukken van het geding laten geen andere uitleg toe dan dat de moeder ontslagen wilde worden van haar verplichting om maandelijks het overeengekomen bedrag te storten op de kindrekening. Daaruit laat zich niet afleiden dat de moeder beoogde dat partijen ook niet langer gebonden zijn aan de afspraken in art. 8 van het ouderschapsplan over de behoefte van de minderjarige en de bijdrage van ieder van hen in de kosten van de minderjarige, bedoeld in de derde alinea van die bepaling. Het hof had die afspraken derhalve in stand moeten laten.

Lees verder
 

Financiële argumenten zijn bij voldoende draagkracht geen reden voor het wijzigen van de hoofdverblijfplaats

Nr: 24107 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:7153 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie 1:253a BW

Rechtsvraag

Kunnen enkel financiële redenen voldoende reden zijn om de hoofdverblijfplaats te wijzigen?

Overweging

De man verzoekt de hoofdverblijfplaats van een van de kinderen bij hem te bepalen, en te bepalen dat de vrouw voortaan kinderalimentatie aan hem moet betalen. Het hof oordeelt dat de financiële argumenten van de man geen reden vormen voor een wijziging van de in het ouderschapsplan gemaakte afspraken. Ten tijde van het opstellen van het ouderschapsplan hadden de ouders gezamenlijk voldoende draagkracht om de kosten van de kinderen te betalen, en dat is nog steeds zo. De man heeft onvoldoende draagkracht om de verblijfskosten van de kinderen bij hem te betalen. Het hof bepaalt daarom dat de vrouw kinderalimentatie aan de man moet betalen.

Lees verder
 

Informatieplicht school jegens ouder zonder gezag

Nr: 24108 Gerechtshof Amsterdam, 21-11-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:3181 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Gezag en omgang 1:377c BW

Rechtsvraag

Hoe breed is de informatieplicht van de school jegens de ouder zonder gezag ex 1:377c BW?

 

Overweging

De moeder heeft geen ouder gezag meer, en enkel begeleiden omgang met het kind. Het kind is onder toezicht gesteld en heeft de hoofdverblijfplaats bij de vader. De moeder is geen verzorgende ouder meer. Zij wil dat de school haar informeert over cijfers en rapporten, afwezigheid, het vergeten avn de noodzakelijke bescheiden (waaronder huiswerk, boeken en dergelijke), gespreksverslagen van oudergesprekken en informatie over de sociale contacten van het kind.

Het hof stelt voorop dat het gezag van de moeder over de kinderen is beëindigd. Dit neemt niet weg dat de moeder op grond van artikel 1:377c BW het recht heeft om door de school geïnformeerd te worden over het kind. Niet iedere informatie over het kind behoeft te worden verstrekt. Het moet gaan om belangrijke feiten en omstandigheden, die betrekking hebben op de persoon van het kind of haar verzorging en opvoeding. Indien het belang van het kind] zich tegen het verschaffen van informatie verzet, is de school niet verplicht om de moeder van deze informatie te voorzien. Het hof benadrukt, net als de rechtbank, dat de niet-gezaghebbende ouder niet het recht heeft om alle informatie te ontvangen die de gezaghebbende ouder ook ontvangt. Gelet op de verstoorde verhouding tussen de ouders en het wederzijdse wantrouwen, bestaat de verwachting dat het verschaffen van de door de moeder verzochte informatie zal leiden tot bemoeienis die niet passend is bij haar rol en tot conflicten.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Vervangende toestemming voor verhuizing afgewezen

Nr: 24109 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:7145 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253a BW

Rechtsvraag

Weegt een nieuwe baan van de partner van de moeder op tegen het belang van de kinderen om dicht bij hun vader en halfzus te blijven wonen?

Overweging

De ouders zijn in het ouderschapsplan een zorgregeling overeengekomen waarbij beide ouders een groot deel van de zorgtaken op zich nemen. De moeder wil verhuizen. Bij het toestaan van die verhuizing zal de zorgregeling gewijzigd moeten worden, en zal de vader een beperktere rol gaan spelen in het leven van de kinderen. Dat acht het hof niet in het belang van de kinderen. Ook de reden dat de partner van de moeder gaat participeren in een camping, en daardoor geen woning en/of andere baan kan zoeken in de regio waar de moeder nu woont, weegt daar niet tegen op. Het hof oordeelt dat de moeder deze situatie zelf heeft gecreëerd en dus ook zelf moet oplossen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Afwijzing bij e-mail van een verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt.

Nr: 24103 Hoge Raad der Nederlanden, 15-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1667 Jurisprudentie Rechtseenheid Jeugdrecht
Procesrecht
798 lid 1 Rv

Rechtsvraag

Is de afwijzing van het verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt, welke bekend is gemaakt per e-mail van de griffier, een rechterlijke beslissing waar hoger beroep tegen open staat? 

Overweging

In eerste aanleg lag er een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming voor, met betrekking tot een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders van het kind zijn gescheiden en enkel de vader was met het ouderlijk gezag belast. De minderjarige woonde bij de moeder. De rechtbank heeft de moeder opgeroepen als informant. Via haar advocaat heeft de moeder de rechtbank verzocht haar als belanghebbende aan te merken. Dit verzoek is door de rechtbank per e-mail van de griffier, afgewezen. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen de oproepingsbrief en tegen de e-mail waarin haar verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt werd afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de oproepingsbrief en afwijzing van het verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt in de e-mail van de griffier, geen rechterlijke beslissingen zijn. Er staat immers niet 'beschikking' boven en het is ook niet ondertekend door een rechter. 

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof. De oproepingsbrief is inderdaad geen rechterlijke beslissing, maar de afwijzing van het verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt wel. D aarmee wordt de moeder een volwaardige deelname aan de procedure onthouden. Deze beslissing is van dezelfde aard als een vonnis of arrest in een dagvaardingsprocedure waarin een verzoek van een derde tot voeging of tussenkomst wordt afgewezen.  Een dergelijke uitspraak is ten aanzien van deze derde een einduitspraak, waarvan hoger beroep of beroep in cassatie openstaat.  Een beslissing van de rechter in een verzoekschriftprocedure tot afwijzing van het verzoek van een derde om als belanghebbende aan die procedure te mogen deelnemen, is jegens die derde dus eveneens een voor beroep vatbare einduitspraak. Daaraan doet niet af dat de beslissing niet de vorm heeft van een beschikking, noch dat de rechter die beslissing niet heeft ondertekend.

Daarnaast overweegt de Hoge Raad dat  de door art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv bestreken kring van belanghebbenden niet in algemene zin kan worden afgebakend. Welke persoon of instelling als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt bepaald – aan de ene kant – door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en – aan de andere kant – door de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv. Gelet op het feit dat de moeder zich er op heeft beroepen dat het kind met toestemming van de vader bij haar woont, wordt de moeder rechtstreeks in haar belangen geraakt door een eventuele machtiging tot uithuisplaatsing.

Cursussen binnenkort:

Lees verder