VAKnieuws 2017
Geen arbeidsovereenkomst maar vervoersovereenkomst tussen chauffeur en pakketbezorgbedrijfRechtsvraagBestaat er een arbeidsovereenkomst tussen een chauffeur en een 24-uurs pakketbezorgbedrijf? OverwegingNee. Uit de overeenkomst volgt niet dat eiser/chauffeur (handelende onder eenmansbedrijf X) de werkzaamheden zelf diende te verrichten. Gesteld noch gebleken is dat in weerwil van de tekst van deze bepaling van de overeenkomst in de praktijk wél zo’n verplichting voor eiser gold. De verplichting van bedrijf (eiser) op dit punt was geen andere dan dat er voor bekwaam personeel gezorgd moest worden. Verder is nog gebleken dat er tegelijkertijd twee door bedrijf X ingezette bussen voor verweerder/pakketverzorgbedrijf TransMission reden, waarvan er, vanzelfsprekend, hoogstens één door eiser bestuurd kon worden. Er is dus niet voldaan aan het vereiste van artikel 7:659 lid 1 BW dat de werknemer verplicht is de arbeid zelf te verrichten. Bovendien ontving eiser geen loon maar een vergoeding die was gebaseerd op het aantal te vervoeren zaken en vastgestelde tarieven. Dat de onderneming van eiser, bedrijf X, ook verplichtingen had die zouden kunnen duiden op een gezagsverhouding - zie artikel 7 van de overeenkomst - weegt daar niet tegenop. Die verplichtingen passen namelijk ook bij een vervoerovereenkomst.
|
|
Schadevergoeding wegens tekortschieten rechtsbijstandverzekeraarRechtsvraagIs DAS Rechtsbijstand tekort geschoten in het bijstaan van een geschorste docent - die zich tijdens en direct na het schorsingsgesprek gemotiveerd tegen de schorsing had verzet, de gegrondheid daarvan aantoonbaar had betwist en uitdrukkelijk de wens te kennen had gegeven dat zijn werkgever in gesprek zou gaan andere docenten - door geen inzage in het dossier te vragen en zich onvoldoende kritisch tegenover de werkgever op te stellen? OverwegingJa. Door dit nalaten van het vragen van onderbouwing, uitblijven van een kritische houding of het tegenspreken van de argumenten van werkgever heeft DAS ook geen onderhandelingsdruk kunnen opbouwen voordat in contact werd getreden met de wederpartij op 30 juni 2014. Ook dat ligt op de weg van een redelijk bekwaam handelend rechtsbijstandverlener, in ieder geval om zich daarvoor in te spannen. Zo blijkt evenmin van een spoedige, gebruikelijke, brief, waarin zo overtuigend mogelijk eisers visie op de zaak en de feiten wordt uiteengezet aan de hand van de door hem aangereikte argumenten, waarin de aan het adres van eiser gemaakte verwijten worden weersproken en onderbouwing daarvan wordt gevraagd en wordt geprotesteerd tegen de opgelegde schorsing. Aldus heeft DAS het initiatief uit handen gegeven, waardoor namens werkgever zonder enige tegenspraak van tevoren een ontslagvoornemen kon worden geuit en een eerste voorstel tot beëindiging van het dienstverband kon worden gedaan. Dat is niet altijd te voorkomen, maar een bekwaam rechtshulpverlener moet in het belang van zijn cliënt alles in het werk stellen om het voortouw en het initiatief aan zich te houden om voor zijn cliënt tot een zo gunstig mogelijk resultaat te komen. Daarvan is hier allerminst gebleken. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
81 RO: voldaan aan motiveringseis voor ontzegging omgangRechtsvraagHeeft het hof de zware motiveringseis voor ontzegging van omgang miskend? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Het hof heeft in rov. 2.3 op basis van het verslag van de bijzondere curator vastgesteld dat als gevolg van het huidige verzoek van de man om contact het gevoel van de dochter dat zij niet veilig is, versterkt is en dat de dochter volhardt in haar mening dat zij geen contact wenst met de man. Ook heeft het hof in aanmerking genomen dat volgens de bijzondere curator de verzoeken tot contactherstel de ontwikkeling van de dochter naar volwassenheid verstoren, omdat de dochter daardoor weer wordt geconfronteerd met de herinneringen, trauma’s en de last die zij voelt van het geheimhouden van het verleden. Het hof noteert dat het advies van de bijzondere curator inhoudt dat het in het belang van de dochter is dat zij de ruimte krijgt haar eigen leven op te bouwen en een stabiele en veilige woon- en leefsituatie te hebben. In rov. 2.4 heeft het hof vastgesteld dat voldoende duidelijk is dat de dochter zelf een herstel van het contact met de vader afwijst. Ten tijde van de beschikking van het hof was de dochter veertien jaar oud. Gezien deze vaststellingen, is geenszins onbegrijpelijk hoe het hof tot zijn oordeel is gekomen dat het belang van de dochter zich verzet tegen nader onderzoek en het verder aanhouden van de zaak. De inhoud van de brief van 28 oktober 2016, waarvan het hof kennis heeft genomen (zie rov. 1.2), verplichtte het hof niet tot het geven van een uitgebreidere motivering. Cursussen binnenkort: |
|
Geldingsduur melding betalingsonmacht voor deelneming bedrijfstakpensioenfondsRechtsvraagHeeft het hof miskend dat een melding van betalingsonmacht geen betrekking kan hebben op toekomstige premieverplichtingen inzake deelneming aan een bedrijfspensioenfonds? OverwegingIndien een melding van betalingsonmacht op de voet van art. 23 lid 2 Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 is gedaan, behoeft niet opnieuw een zodanige melding te worden gedaan zolang nog sprake is van een betalingsachterstand, tenzij het bedrijfstakpensioenfonds de betalingsplichtige na ontvangst van een betaling schriftelijk doet weten de betalingsonmacht niet langer aanwezig te achten. Zie in vergelijkbare zin HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6635, NJ 2007/164 voor de toepassing van art. 36 lid 2 Invorderingswet 1990. Cursussen binnenkort: |
|
Relatievermogensrecht: geen rechtsgrond voor verhaal verbouwingskosten woningRechtsvraagIs de man, die eigenaar is van de woning, aan de vrouw, die de verbouwing heeft gefinancierd, een bedrag verschuldigd nu hun relatie is beëindigd? Wat kan de grondslag van een dergelijke vordering zijn? OverwegingOp basis van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld kan het hof niet vaststellen of, en zo ja welke afspraken partijen hebben gemaakt met betrekking tot de verbouwing van de woning en de draagplicht van de kosten. Uit de stukken volgt dat de moeder van de vrouw de verbouwing heeft gefinancierd. Uit productie 3 bij de memorie van antwoord volgt dat de vrouw en haar moeder eerst op 26 april 2013 een overeenkomst van geldlening hebben vastgelegd met betrekking tot de verbouwing van het woonhuis. Deze schriftelijke vastlegging dateert van ruimschoots na de verbouwing en nadat partijen uit elkaar zijn gegaan. In de visie van de man hebben de ouders van de vrouw het geld aan haar geschonken als een vervroegd deel op haar erfenis. Voorts heeft de man gesteld dat hij nooit geld heeft ontvangen dan wel rekeningen heeft gezien met betrekking tot de verbouwing. Facturen werden rechtstreeks door de moeder van de vrouw aan de aannemer betaald. De vrouw heeft haar vordering expliciet gebaseerd op een vergoedingsrecht naar analogie van artikel 1:87 BW. Voor samenwonenden geldt het algemene verbintenissenrecht. Wat zijn partijen met elkaar overeengekomen in het kader van hun samenleving: wie moet welke kosten dragen die verbonden zijn aan de samenleving, wie moet welke kosten dragen met betrekking tot de huishouding, zijn er verzorgingsplichten over en weer enz. Op basis van hetgeen de vrouw heeft gesteld kan het hof niet vaststellen dat er tussen partijen afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de kosten van hun samenleving. Ook op basis van feitelijk gedrag van partijen kan het hof niet vaststellen of er een overeenkomst tussen partijen bestaat met betrekking tot de kosten van de verbouwing. Niet bestreden is door de vrouw dat de man financieel niet in staat was om de kosten van de verbouwing van ruim € 80.000,- te kunnen voldoen. Op grond van art 25 Rv moet het hof de rechtsgronden van partijen aanvullen. Op basis van de door de vrouw gestelde feiten en omstandigheden kan het hof evenmin vaststellen dat er sprake is van een ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van de man als gevolg van de verbouwing. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een verrijking aan de kant van de man. Het hof is van oordeel dat op basis van de door de vrouw gestelde feiten en omstandigheden geen rechtsgrond is op basis waarvan zij een vordering heeft op de man met betrekking tot de verbouwing van het woonhuis van de man. Cursussen binnenkort: |
|
Werkneemster niet-ontvankelijk in loonvordering wegens ontbreken deskundigenverklaringRechtsvraagHeeft de kantonrechter werkneemster terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar loonvordering omdat zij geen geen verklaring heeft overgelegd als bedoeld in artikel 7:629a lid 1 BW (deskundigenverklaring omtrent arbeidsongeschiktheid)? OverwegingHet toekennen van een WGA-uitkering zegt iets over de arbeidsgeschiktheidssituatie op het moment van toekenning, mogelijk - zoals in dit geval- met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van de uitkering, maar geeft geen uitsluitsel over de vraag of de uitkeringsgerechtigde in de periode daarvoor belastbaar was voor re-integratie in de eigen functie of met andere passende werkzaamheden. Een medische onderbouwing voor haar stelling heeft werkneemster niet verstrekt. Integendeel: naast de second opinion uit januari 2011 is er ook nog de rapportage (die overigens niet in de procedure is overgelegd) van enkele maanden later, waaruit volgt dat werkneemster juist wel belastbaar was voor re-integratiewerkzaamheden. De kantonrechter heeft werkneemster dan ook terecht niet ontvankelijk verklaard in haar loonvordering bij gebreke van een '629a-verklaring'. Dat werkneemster een dergelijke verklaring niet meer kon verkrijgen nadat zij vier jaar had gewacht met haar loonvordering, komt voor haar risico. Cursussen binnenkort: |
|
Kinderalimentatie: onduidelijkheid over ingangsdatumRechtsvraagHeeft het hof nagelaten een beslissing te geven met betrekking tot de kinderalimentatie over de periode van 1 februari 2015 tot 5 november 2015, nu het hof de bestreden beschikking alleen heeft bekrachtigd voor zover het betreft de periode van 5 november 2015 tot de datum van de beschikking van het hof? OverwegingJa. Het hof heeft niet kenbaar aandacht besteed aan de kinderalimentatie over de periode vóór 5 november 2015. De beslissing van het hof moet aldus worden begrepen dat het hof – door slechts een oordeel te geven over de periode vanaf 5 november 2015 – de kinderalimentatie over de periode vóór 5 november 2015 ongewijzigd heeft gelaten, in die zin dat de in de beschikking van 6 november 2012 vastgestelde kinderalimentatie van € 331,-- per maand per kind door de man verschuldigd is over de periode van 27 februari 2013 tot 5 november 2015. Het hof heeft dit niet duidelijk in zijn beschikking tot uitdrukking gebracht. Cursussen binnenkort: |
|
Bopz 81 RO: toetsing ex tunc en ex nunc van klacht over dwangmedicatieRechtsvraagHeeft de rechtbank ten onrechte de klacht ongegrond verklaard en is de rechtbank daarmee van oordeel dat klaagster opnieuw tegen haar wil medicatie toegediend kan krijgen, hoewel − volgens betrokkene – ten tijde van haar beschikking geen sprake was van een actuele stoornis van de geestvermogens, noch van actueel gevaar? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: de rechtbank heeft met zoveel woorden overwogen dat ter beoordeling voorligt de vraag (i) of, beoordeeld naar de ten tijde van de beslissing tot dwangmedicatie geldende omstandigheden, op juiste wijze is voldaan aan het bepaalde in art. 38c Wet Bopz en (ii) of de voortzetting van de dwangbehandeling in het licht van de op dit moment geldende omstandigheden nog voldoet aan hetgeen is bepaald in art. 38c Wet Bopz. Dat is in overeenstemming met de dubbele toetsing ( ex nunc en ex tunc ) die in het middelonderdeel wordt bepleit. Uit rov. 4.4 blijkt voldoende op welke gronden de rechtbank tot haar oordeel is gekomen dat toepassing van dwangbehandeling met medicatie noodzakelijk “was en is”. De rechtbank heeft in rov. 4.4 vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens (chronische schizofrenie, paranoïde type), waarbij betrokkene regelmatig een psychotische episode heeft. Ter onderbouwing van dat feitelijke oordeel heeft de rechtbank in het bijzonder gewezen op (a) de omstandigheid dat bij de diverse gedwongen opnamen van betrokkene telkenmale de diagnose psychotische stoornis is gesteld, laatstelijk bij de op 16 mei 2017 verleende machtiging tot voortgezet verblijf; (b) de ervaringen in het verleden: zodra betrokkene stopte met de medicatie trad binnen enkele maanden weer een recidief psychose op, waarna zij weer moest worden opgenomen; (c) deze stoornis is ter zitting van de rechtbank bevestigd door de behandelend arts (psychiater in opleiding betrokkene 3); (d) het oordeel van de deskundige [betrokkene 2] , voor zover dit luidt: “Wanneer de beloopskenmerken in ogenschouw worden genomen dan moet de conclusie zijn dat er bij betrokkene een recidiverende psychotische stoornis bestaat met een chronisch, progressief beloop. Gelet op het beloop en de familieanamnese betreft het zeer waarschijnlijk schizofrenie”. |
|
Meewegen gratificaties bij bepalen pensioengrondslagRechtsvraagIs het oordeel van het hof onbegrijpelijk voor zover er in het oordeel ligt besloten dat, anders dan appellant Stadstoezicht in grief 3 had bepleit, de schade (bestaand uit niet betaalde pensioenpremies over gratificaties) moet worden vastgesteld zonder acht te slaan op eventuele verminderingen van de herplaatsingstoelage en de WAO-uitkering van verweerder? OverwegingDeze klacht slaagt. Het door het hof bekrachtigde dictum van het vonnis van de rechtbank laat geen andere lezing toe dan dat Stadstoezicht is veroordeeld tot uitkering van FPU- respectievelijk pensioenaanspraken waarvan de opbouw (mede) berust op de gratificaties en nabetalingen in de periode tot 1 maart 2004. In grief 3 had Stadstoezicht echter voor het hof betoogd dat afdracht van pensioenpremie over de aanvullende gratificaties zou hebben geleid tot verlaging dan wel beëindiging van de WAO-uitkering en herplaatsingstoelage van verweerder, en dat hierop acht dient te worden geslagen bij de vaststelling van de geleden schade. Het hof kon niet komen tot een bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank zonder dit argument kenbaar in zijn oordeel te betrekken. Cursussen binnenkort: |
|
Beantwoording drie prejudiciële vragen inzake faillissement en arbeidsrechtRechtsvraagVraag III: kan de curator van een failissement werknemer verplichten vakantiedagen op te nemen in plaats van ze te laten uitbetalen, ter voorkoming van het ontstaan van een boedelschuld? OverwegingNee. De wet bevat regels omtrent de wijze van vaststelling van vakantie in een arbeidsovereenkomst. Bij de vaststelling van aanvang en einde van vakantie zijn de wensen van de werknemer uitgangspunt. Weliswaar is daarop in geval van gewichtige redenen uitzondering mogelijk (art. 7:638 leden 2 en 5 BW), maar blijkens de wetsgeschiedenis is daarbij gedacht aan de situatie dat het opnemen van vakantie een ernstige verstoring van de bedrijfsvoering van de werkgever zou teweegbrengen en, bij een afweging van belangen, het belang van de werkgever om het verzoek om vakantie af te wijzen zo zwaar is dat het belang van de werknemer daarvoor redelijkerwijs moet wijken (Kamerstukken II 1998-1999, 26 079, nr. 5, p. 10). Met de strekking van het wettelijk stelsel is niet verenigbaar dat de werknemer door de curator van de gefailleerde werkgever met het oog op het belang van de boedel zou kunnen worden gedwongen tot het opnemen van vakantiedagen. De curator kan dus niet langs deze weg beletten dat de werknemer bij het einde van de arbeidsovereenkomst jegens de boedel zijn recht uitoefent op uitbetaling van niet-genoten vakantie in geld (art. 7:641 BW in verbinding met art. 7:645 BW). (Red.: In de uitspraak zijn drie prejudiciële vragen beantwoord, eerste twee vragen zijn niet weergegeven in de samenvatting.) Cursussen binnenkort: |
|
Geen verknochtheid gouden sieraden aan de vrouwRechtsvraagZijn de gouden sieraden en munten die partijen bij het huwelijk hebben gekregen verknocht aan de vrouw? OverwegingGoederen die aan een der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, vallen slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet. Niet gesteld noch gebleken is dat de sieraden aan de vrouw zijn geschonken onder voorwaarde dat deze niet in enige gemeenschap van goederen zouden vallen. Het antwoord op de vragen of een goed op bijzondere wijze aan één der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt hangt af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. Het feit dat het de vrouw is die de sieraden kan dragen en de door de vrouw aangevoerde aspecten ten aanzien van de gelegenheid van de verkrijging brengen niet met zich mee dat deze sieraden aan de vrouw zijn verknocht. De sieraden vallen naar het oordeel van de rechtbank in de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen en dienen in de verdeling te worden betrokken. Cursussen binnenkort: |
|
Advies over erfenis en beroepsaansprakelijkheid notarisRechtsvraagHeeft het hof ten onrechte de maatstaven van het Novitaris - arrest ( HR 3 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:831) toegepast, nu sprake is van een andere situatie (testamentaire bevoordeling twee kinderen boven anderen) dan de situatie die in dat arrest aan de orde was (het bestaan van botsende rechten ter zake van het goed waarvan de levering is verlangd of waarop vestiging van een beperkt recht is verzocht)? OverwegingIn het hiervoor in 4.1 vermelde Novitaris-arrest is onder 3.4.2 en 3.4.3 overwogen: “3.4.2 Art. 21 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) verplicht de notaris de hem bij of krachtens de wet opgedragen of de door een partij verlangde werkzaamheden te verrichten. Hij dient zijn dienst evenwel te weigeren wanneer naar zijn redelijke overtuiging of vermoeden de werkzaamheid die van hem wordt verlangd leidt tot strijd met het recht of de openbare orde, wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben of wanneer hij andere gegronde redenen voor weigering heeft (art. 21 lid 2 Wna). Bij gerede twijfel aan de goede bedoelingen van zijn cliënt dient de notaris zijn dienst te weigeren of zich door nader onderzoek te overtuigen van het geoorloofde karakter ervan (Kamerstukken II 2009/10, 32 250, nr. 3, p. 20). 3.4.3 De functie van de notaris in het rechtsverkeer verplicht hem onder bijzondere omstandigheden ook tot een zekere zorg voor de belangen van derden welke mogelijkerwijs zijn betrokken bij de door zijn cliënten van hem verlangde ambtsverrichtingen (HR 23 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:AD2277, NJ 1996/627; HR 23 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1590, NJ 1996/628; HR 15 september 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1801, NJ 1996/629 (Curatoren THB)). Deze zorgplicht kan ertoe leiden dat de notaris gegronde redenen heeft als bedoeld in art. 21 lid 2 Wna om de van hem gevraagde dienstverlening te weigeren of op te schorten. Verleent hij de gevraagde dienst toch, dan kan dit zijn civielrechtelijke aansprakelijkheid jegens de betrokken derde(n) meebrengen.” In deze overwegingen is een algemene norm weergegeven ter zake van de medewerking van een notaris aan handelingen van zijn cliënten die de belangen van derden schaden. Die norm is een uitwerking van art. 21 lid 2 Wna en bouwt voort op eerdere rechtspraak. Het hof heeft dus niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in het Novitaris-arrest geformuleerde maatstaven tot richtsnoer te nemen bij de beoordeling of de Notaris onrechtmatig heeft gehandeld door zijn medewerking te verlenen aan het vestigen van een recht van hypotheek dat de verhaalsmogelijkheden van verweerder doorkruiste. Evenmin heeft het de toetsingsmaatstaven van art. 21 Wna miskend. Cursussen binnenkort: |