VAKnieuws 2016
sorteer op datum sorteer op nummer | |
---|---|
16111
Prejudiciële antwoorden kindgebonden budget en effect op regeling voor 1 januari 2015Hoge Raad der Nederlanden, 30-09-2016 ECLI:NL:HR:2016:2229 Jurisprudentie - RechtseenheidAlimentatie Fiscale aspecten 1:397 BW, 1:404 BW Rechtsvraag Heeft het hof het kindgebonden budget terecht in aanmerking genomen bij het bepalen van de behoefte van de kinderen of had het in aanmerking genomen dienen te worden bij de berekening van de draagkracht van de verzorgende ouder? OverwegingBij de vaststelling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen dienen het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Dit oordeel van de Hoge Raad van 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3011, NJ 2015/465 heeft niet alleen betrekking op de regeling van het kindgebonden budget met alleenstaande ouderkop zoals deze geldt sinds de inwerkingtreding op 1 januari 2015 van de Wet Hervorming Kindregelingen, maar ook op de regeling van het kindgebonden budget zoals die vóór 1 januari 2015 gold.
Binnenkort:
Actualiteiten huwelijksvermogensrecht |
|
16112
81 RO, erfrecht: dagvaardings- of verzoekschriftprocedure?Hoge Raad der Nederlanden, 30-09-2016 ECLI:NL:PHR:2016:522 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingErfrecht Procesrecht 81 RO, 4:15 BW, 69 Rv Rechtsvraag Heeft het hof miskend dat art. 4:15 lid 2 BW onmiddellijke werking heeft, en had de voorgeschreven verzoekschriftenprocedure gevolgd moeten worden? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Nee, de wettelijke verdeling van art. 4:13 BW werkt slechts indien de nalatenschap is opengevallen
na
de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht. Dit heeft in beginsel tot gevolg dat ook een vraag omtrent de toepassing van de wettelijke verdeling, zoals die is geregeld in art. 4:15 BW, pas relevant kan zijn indien de nalatenschap is opengevallen na de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht. Dat doet zich hier niet voor, zodat art. 4:15 BW niet van toepassing is en de daar voorgeschreven verzoekschriftprocedure in beginsel niet gevolgd kan worden.
Binnenkort:
Ruzieboedels en andere verdelingsperikelen |
|
16113
Behoeftigheid van jongmeerderjarigen is niet relevant voor onderhoudsplicht oudersHoge Raad der Nederlanden, 30-09-2016 ECLI:NL:HR:2016:2234 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingAlimentatie 1:392 lid 2 BW, 1:395a BW Rechtsvraag Heeft het hof, voor zover het heeft bedoeld te oordelen dat de jongmeerderjarige vanaf juli 2015 niet (meer) behoeftig is, miskend dat op grond van art. 1:392 lid 2 BW behoeftigheid van jongmeerderjarigen niet is vereist? OverwegingJa. Het hof heeft geoordeeld over de behoeftigheid van de jongmeerderjarige. Op grond van art. 1:392 lid 2 BW in verbinding met art. 1:395a BW speelt de behoeftigheid van de jongmeerderjarige geen rol bij het vaststellen van de onderhoudsplicht van de ouders. Ouders zijn immers onderhoudsplichtig jegens hun kinderen die jonger zijn dan 21 jaar, ook als die kinderen niet behoeftig zijn doordat zij in hun eigen levensonderhoud zouden kunnen voorzien, bijvoorbeeld door te werken. De klacht is dus gegrond.
Binnenkort:
Kinderalimentatie en het samengestelde gezin |
|
16114
81 RO: verdeling bewijslast bij geschil over ouderlijk gezagHoge Raad der Nederlanden, 30-09-2016 ECLI:NL:PHR:2016:550 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang Procesrecht 81 RO, 1:251a lid 1 BW, 1:253c BW, 150 Rv Rechtsvraag Heeft het hof miskend dat het in kwesties over ouderlijk gezag gaat om een afweging van de betrokken belangen, waarbij elke partij haar eigen belang moet stellen en aannemelijk moet maken? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Nee. In de aangevallen overweging heeft het hof tot uitgangspunt genomen dat een gezamenlijk gezag van beide ouders in het belang van de kinderen dient te worden geacht. Het hof acht een eenhoofdig gezag alleen noodzakelijk indien het klem-criterium van toepassing is (het bepaalde onder a) of om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk moet worden geacht dat de ouders niet gezamenlijk het gezag uitoefenen (het bepaalde onder b). Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In de onderhavige zaak is de moeder degene die zich op de uitzondering onder a en/of onder b heeft beroepen. Het hof heeft daarom mogen oordelen dat op haar de plicht rust om deze stelling te onderbouwen en, bij tegenspraak, aannemelijk te maken. De stelling van de moeder was niet onweersproken. |
|
16115
80a RO, bopz: mate van motivering omtrent vrijwilligheidHoge Raad der Nederlanden, 30-09-2016 ECLI:NL:PHR:2016:913 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingBopz 80a lid 1 RO, 15 Wet bopz Rechtsvraag Heeft de rechtbank ten onrechte het verweer verworpen dat de gevraagde machtiging niet mag worden verleend omdat betrokkene bereid is vrijwillig in het psychiatrisch ziekenhuis te verblijven? OverwegingHR: niet-ontvankelijk op grond van art. 80a lid 1 RO. A-G: De rechtbank mag volstaan met een summiere motivering – d.w.z. met een verwijzing naar gedingstukken en de tijdens de mondelinge behandeling verkregen informatie − indien deze voldoende sprekend zijn om voor de lezer duidelijk te maken op welke grond de rechtbank het verweer heeft verworpen. In dit geval is door of namens betrokkene niet betwist dat een serieuze kans op een terugval bestaat. De discussie in eerste aanleg ging over de vraag of betrokkene meer gemotiveerd is wanneer hij vrijwillig in het ziekenhuis zou verblijven dan bij een onvrijwillig verblijf. Het is niet onbegrijpelijk dat de rechtbank op dit punt zich bij het oordeel van de behandelend psychiater heeft aangesloten; nadere motivering was daarvoor niet nodig. |
|
16107
IPR: prorogatie aan de echtscheidingsrechter internationaal aanvaardHoge Raad der Nederlanden, 28-09-2016 ECLI:NL:HR:2016:2184 Jurisprudentie - RechtseenheidIPR Procesrecht Brussel IIbis, Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Rechtsvraag Is prorogatie aan de echtscheidingsrechter een naar internationale normen algemeen aanvaardbare bevoegdheidsgrond? OverwegingJa, nu zowel de Verordening Brussel IIbis, als het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 de bevoegdheid van de echtscheidingsrechter voor procedures betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid op grond van prorogatie door de ouders erkent, mits een van de ouders in het betrokken land zijn gewone verblijfplaats heeft en ouderlijke verantwoordelijkheid over het kind heeft en het belang van het kind ermee is gediend, moet prorogatie onder deze voorwaarden worden aangemerkt als een bevoegdheidsgrond die naar internationale normen algemeen aanvaardbaar is. |
|
16110
81 RO: ontheffing uit ouderlijk gezag na ruim twee jaar in pleeggezinHoge Raad der Nederlanden, 23-09-2016 ECLI:NL:PHR:2016:504 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang 81 RO, 1:266 BW, 8 EVRM Rechtsvraag Heeft het hof terecht geoordeeld dat de ouders uit het ouderlijk gezag zijn ontheven na tweeëneenhalf jaar van uithuisplaatsing? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Ja, in het onderhavige geval betreft het, naar de vaststelling van het hof, ernstig beschadigde kinderen met bijbehorende bijzondere opvoedingsbehoeften. Onder omstandigheden mag de rechter die over de feiten oordeelt voorrang geven aan het belang van het kind bij een ongestoorde voortgezette hechting in het pleeggezin, zonder onzekerheid over de jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling, boven het belang van de ouder bij behoud van het gezag. Naar mate het kind langer in het pleeggezin verblijft, is het meer in het belang van het kind om daar te blijven, nu ingrijpende wijzigingen schadelijk kunnen zijn voor de ontwikkeling van het kind. De belangen van de ouder, in de zin van art. 8 EVRM en art. 3 en 20 IVRK, wegen in dat geval minder zwaar.
Binnenkort:
Hoe coacht u uw cliënt in kinderontvoeringszaken |
|
16117
Verzoek om gezamenlijk gezag kan onder omstandigheiden enkel worden ingediend door niet-gezaghebbendeRechtbank Oost-Brabant, 23-09-2016 ECLI:NL:RBOBR:2016:5819 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang 1:253t BW, 6, 8 EVRM Rechtsvraag Leidt het wettelijke vereiste dat een verzoek om gezamenlijk gezag gezamenlijk met de gezagouder dient te worden ingediend tot een ontoelaatbare inmenging oplevert in het family life dat door het EVRM wordt beschermd? OverwegingIn dit geval wel. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak voorbijgegaan moet worden aan het formele wettelijke vereiste dat het verzoek om de man gezamenlijk met de vrouw te belasten over minderjarige Y door partijen gezamenlijk moet worden gedaan en verklaart de man ontvankelijk in zijn verzoek. Ook al staat onbetwist vast dat de man niet in een familierechtelijke betrekking tot minderjarige Y staat, is tussen hen wel sprake van ‘familiy life’ zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Dit blijkt onder meer uit de volgende omstandigheden dat de man de minderjarige sinds hij een jaar was mede heeft opgevoed, de geslachtsnaam is gewijzigd in die van de man, de minderjarige tot voor kort niet anders heeft gedacht dan dat de man zijn biologische vader was, en dat partijen in hun huwelijk, echtscheiding en co-ouderschapsplan geen onderscheid hebben willen maken tussen de beide minderjarigen. De uit artikel 1:253t BW voortvloeiende regel dat alleen op gezamenlijk verzoek het gezamenlijk gezag kan worden toegekend is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval een ongeoorloofde beperking van het door artikel 6, lid 1 EVRM gegarandeerde recht van de man op toegang tot de rechter ter vaststelling van het aan artikel 8, lid 1 EVRM ontleende (burger-)recht op 'eerbiediging van het recht op een gezinsleven'.
Binnenkort:
Een draak van een (omgangs)zaak |
|
16106
Uitfasering pensioen in eigen beheer20-09-2016, bron: Kamerstukken II 2016/17, 34555, nrs. 1-3 Regelgeving - Fiscale aspectenSamenvatting Op 20 september 2016 is bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel ingediend dat strekt tot de uitfasering van het zogenoemde pensioen in eigen beheer voor de directeur-grootaandeelhouder. De mogelijkheid van opbouw van een pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft, gecombineerd met een tijdelijke maatregel die voorziet in de mogelijkheid van een fiscaal gefaciliteerde afkoop van het reeds opgebouwde pensioen in eigen beheer. Het wetsvoorstel voorziet in de voorwaarde dat die partner uitdrukkelijk moet instemmen met de door de dga beoogde beëindiging van het pensioen in eigen beheer. Met deze voorwaarde worden primair de rechten van de partner beschermd terwijl tegelijkertijd wordt zekergesteld dat de partner zich bewust is van de gevolgen van het afstempelen van de pensioenaanspraak, gevolgd door een afkoop of een omzetting in een oudedagsverplichting. Voor het partnerpensioen is in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding reeds geregeld dat een dga hierover geen afspraken kan maken zonder toestemming van de partner.
Binnenkort:
Verdelen door de rechter |
|
16108
Onderbouwing stelling dat gelden van erflater zijn weggesluisdHoge Raad der Nederlanden, 16-09-2016 ECLI:NL:HR:2016:2093 Jurisprudentie - RechtseenheidErfrecht 81 RO, 150 Rv, 4:1 BW Rechtsvraag Is er sprake van een onbegrijpelijk oordeel van het hof dat verzoekers hun stelling onvoldoende hebben onderbouwd dat zij schade hebben geleden doordat verweerder opzettelijk gelden van erflater heeft weggesluisd? OverwegingJa, verzoekers hebben op de in de klacht aangehaalde vindplaatsen in de memorie van grieven en de pleitnota in hoger beroep uiteengezet dat zij schade lijden doordat verweerder, misbruik makend van zijn zeggenschap in de rechtspersonen Zorg en Hoop en Cashtra, aan erflater zonder enige aanwijsbare reden of rechtsgrond het grootste deel van zijn vermogen heeft ontfutseld, waaronder USD 1.000.000,-- in contanten, dat Cashtra geen verhaal biedt en dat het bedrag van USD 1.400.000,-- aan verweerder ten goede is gekomen. Niet valt in te zien dat zij hiermee hun stelling dat zij schade hebben geleden, onvoldoende hebben onderbouwd.
Binnenkort:
Familierechtelijke overeenkomsten |
|
16109
81 RO: termijnoverschrijding bij indiening verzoek verlenging ondertoezichtstellingHoge Raad der Nederlanden, 16-09-2016 ECLI:NL:PHR:2016:495 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingJeugdrecht Procesrecht 81 RO, Procesreglement Civiel Jeugdrecht Rechtsvraag Heeft het hof heeft miskend dat de termijn is geschonden voor indiening van een verzoek tot verlenging uithuisplaatsing en dat het verzoek daarom niet-ontvankelijk is? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Nee, in de onderhavige zaak is het desbetreffende verzoekschrift ingediend in de zesde week (en niet in de achtste week) vóór het verstrijken van de duur van de reeds verleende machtiging. Het hof heeft overwogen dat de moeder niet in haar belangen is geschaad nu zij ruimschoots in de gelegenheid is geweest haar bezwaren tegen het verzoek naar voren te brengen. Het hof is kennelijk van oordeel geweest dat het verzoek zorgvuldig kan worden behandeld. Het oordeel van het hof acht ik niet onbegrijpelijk. Dat art. 2.4.10 sub b van het Procesreglement bepaalt dat een verlengingsverzoek dat wordt ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de machtiging tot uithuisplaatsing niet-ontvankelijk is, maakt dit niet anders. |
|
16105
Rapport Inspectie Jeugdzorg inzake gezinshuizen12-09-2016, bron: Kamerstukken II 2015/16, 31839 nr. 541 Regelgeving - JeugdrechtSamenvatting De inspectie Jeugdzorg heeft in 2015/2016 tien gezinshuizen bezocht en heeft daarover gerapporteerd. Dit rapport 'Verantwoorde hulp voor jeugd in gezinshuizen' is op 12 september 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden. De inspectie is op grond van haar bevindingen van mening dat het werkveld een Kwaliteitskader Gezinshuizen dient op te stellen. De genoemde verbeterpunten en aandachtspunten dienen een plek krijgen in dit Kwaliteitskader. De inspectie verwacht dat in het Kwaliteitskader Gezinshuizen richtlijnen worden gegeven voor: de verantwoorde werktoedeling, waaronder het werken met SKJ geregistreerde professionals en de vervanging tijdens afwezigheid van gezinshuisouders; het gewenste deskundigheidsniveau van gezinshuisouders; het opstellen van en omgaan met (huis)regels; de wijze waarop gezinshuizen kunnen voldoen aan de Veilige principes in de medicatieketen; de matchingsprocedure bij de plaatsing van kinderen in een gezinshuis; het systematisch inschatten van de veiligheidsrisico’s van kinderen; het voldoende borgen van de cliëntenpositie, waaronder de toegang tot een onafhankelijke vertrouwenspersoon en een onafhankelijke klachtencommissie. Daarnaast dient in het Kwaliteitskader een concrete en eenduidige definitie van gezinshuizen te worden gegeven, die waarborgt dat er sprake is van een gezinsgerichte situatie.
Binnenkort:
Hoe coacht u uw cliënt in kinderontvoeringszaken |
|
16100
Erfrecht: bewijsaanbod mogelijke dementie erflaterHoge Raad der Nederlanden, 09-09-2016 ECLI:NL:HR:2016:2047 Jurisprudentie - RechtseenheidErfrecht Procesrecht 4:42 e.v. BW, 149 e.v. Rv Rechtsvraag Heeft het hof voldoende gemotiveerd dat het testament niet (ver)nietig(baar) is vanwege mogelijke dementering van erflater? OverwegingNee, door (ook in hoger beroep) uitdrukkelijk bewijs aan te bieden dat erflater dementerend was, ten gevolge waarvan hij niet meer tot vrije wilsvorming in staat was, hebben de dochters tevens aan de op hen rustende stelplicht voldaan. Het hof heeft daarom van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven, of zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd, door in de gegeven omstandigheden het bewijsaanbod van de dochters stilzwijgend te passeren (zie ook HR 18 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9861, NJ 2008/243). Daaraan doet niet af dat het in hoger beroep gedane bewijsaanbod, op zichzelf gelezen, niet van een nadere toelichting was voorzien. De door de dochters in eerste aanleg gegeven toelichting op het bewijsaanbod, waarnaar zij in hoger beroep hebben verwezen, was immers voldoende.
Binnenkort:
Erfbelasting en erfrecht |
|
16101
81 RO, partneralimentatie en vonnis Marokkaanse rechter over schadeloosstellingHoge Raad der Nederlanden, 09-09-2016 ECLI:NL:PHR:2016:446 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingAlimentatie Fiscale aspecten 81 RO, 1:157 BW, 1:401 BW Rechtsvraag Heeft het hof voldoende gemotiveerd dat niet valt in te zien waarom de schadeloosstelling en de (tijdelijke) woonkostenvergoeding waartoe de man door de Marokkaanse rechter is veroordeeld niet zouden moeten worden beschouwd als een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Ja, kennelijk heeft het hof bij het begrip partneralimentatie het oog gehad op een periodieke onderhoudsbijdrage zoals in de Nederlandse wet in art. 1:157 BW is opgenomen. Zie in dit verband ook art. 1:402 lid 2 BW, waarin is bepaald dat de rechter bij de vaststelling van de onderhoudsbijdrage tevens bepaalt of de bijdrage wekelijks, maandelijks of driemaandelijks moet worden voldaan. Dat een onderhoudsbijdrage in uitzonderlijke gevallen ook een som ineens kan zijn, doet aan het beginsel van de periodiciteit van onderhoudsbijdragen niet af. Het hof heeft de door de Marokkaanse rechter aan de vrouw toegekende schadeloosstelling (‘Mout’aa’) en de woonkostenvergoeding voor de wachtperiode derhalve niet gekwalificeerd als alimentatie. Hoewel in de literatuur ook wordt bepleit de ‘Mout’aa’ als alimentatie te kwalificeren, valt de door het hof gekozen benadering te billijken.
Binnenkort:
Actualiteiten huwelijksvermogensrecht |
|
16102
81 RO, gezagsbeëindiging na ondertoezichtstelling en uithuisplaatsingHoge Raad der Nederlanden, 09-09-2016 ECLI:NL:PHR:2016:507 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang 81 RO, 1:266 BW Rechtsvraag Heeft het hof op voet van art. 8 EVRM jo art. 3 IVRK jo art. 6 EVRM de belangen van de minderjarigen en de gezinssituatie van de minderjarigen steeds als eerste in de beoordeling betrokken? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Ja, uit de MvT van Kamerstukken 32015 blijkt dat om aan de vereisten van het EVRM te kunnen voldoen, in de meeste gevallen aan een gezagsbeëindiging een ondertoezichtstelling zal vooraf gaan. Niet zelden zullen immers zonder voorafgaande ondertoezichtstelling te weinig feiten beschikbaar zijn om het verzoekschrift gezagsbeëindiging voldoende te kunnen onderbouwen. Dit is na een ondertoezichtstelling eenvoudiger, omdat dan beter verantwoord kan worden dat, ondanks de verleende hulp en steun, de ouders niet in staat zijn om hun verantwoordelijkheid te nemen. Deze vraag of een gezagsbeëindiging aan de orde is, komt bij iedere verlenging van de ondertoezichtstelling steeds nadrukkelijker aan de orde.
Binnenkort:
Hoe coacht u uw cliënt in kinderontvoeringszaken |
|
16126
Ouderlijk gezag en ongeoorloofde overbrenging van de minderjarigenRechtbank Oost-Brabant, 06-09-2016 ECLI:NL:RBOBR:2016:5944 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang 1:251 BW, 16 HKV, 2 Brussel IIbis Rechtsvraag Aan wie komt ouderlijk gezag toe als beide ouders van Syrische nationaliteit, woonachtig in Nederland, en van wie de echtscheiding in Syrië niet kan worden onderbouwd? Is er sprake van een ongeoorloofde overbrenging van de minderjarigen naar (vermoedelijk) Duitsland? OverwegingDe rechtbank sluit voor de beantwoording van deze vraag aan bij de beslissing van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2011, gepubliceerd op rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:RBSGR:2011:BR4913. Dit zou voor onderhavige zaak betekenen dat Syrisch recht van toepassing is op de vraag of de man, de vrouw dan wel partijen gezamenlijk van rechtswege ouderlijke verantwoordelijkheid hebben gekregen, nu het gezag over de kinderen in Syrië is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter in het midden blijven of naar Syrisch recht sprake is van gezamenlijk gezag van de ouders, nu op grond van artikel 16, vierde lid, Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 bij verplaatsing van de gewone verblijfplaats van de minderjarige het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid van een persoon die deze verantwoordelijkheid niet reeds heeft, beheerst wordt door het recht van de Staat van de nieuwe gewone verblijfplaats. Nu de rechtbank er vanuit gaat dat nog steeds sprake is van een huwelijk tussen partijen, is door de vestiging van de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland staande het huwelijk van partijen, van rechtswege gezamenlijk gezag ontstaan, welk gezamenlijk gezag nadien niet is gewijzigd. Voor dit oordeel sluit de rechtbank eveneens aan bij de beslissing van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2011. Gelet hierop is de overbrenging van de minderjarigen naar (vermoedelijk) Duitsland geschied in strijd met het aan de vrouw toekomende gezagsrecht, welk gezagsrecht op het tijdstip van overbrenging daadwerkelijk door de vrouw werd uitgeoefend. Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging als bedoel in artikel 2 sub 11 Brussel IIbis.
Binnenkort:
Hoe coacht u uw cliënt in kinderontvoeringszaken |
|
16099
Bopz: beslistermijn na aanvraag contra-expertise, actualiteit geneeskundige verklaringHoge Raad der Nederlanden, 02-09-2016 ECLI:NL:HR:2016:2016 Jurisprudentie - RechtseenheidBopz 5, 48 Wet Bopz, 20 Rv, 5 EVRM Rechtsvraag 1. Heeft de rechtbank onjuist gehandeld door niet te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure na aanvraag contra-expertise en niet binnen korte termijn te beslissen op het verzoek van de officier van justitie? 2. Berust de beslissing tot verlenging van het voortgezet verblijf op een recente geneeskundige verklaring van 6 mei 2015 bij een tussenbeschikking van 9 juni 2015 en een eindbeschikking van 16 december 2015? Overweging1. Ja, de behandeling ter zitting mag met het oog op het doen verrichten van een contra-expertise niet langer worden aangehouden dan naar verwachting nodig is voor het verkrijgen van het deskundigenbericht, en in geen geval langer dan twee maanden. 2. Ja, in haar tussenbeschikking van 9 juni 2015 heeft de rechtbank overwogen dat gelet op deze geneeskundige verklaring voldoende aannemelijk is dat betrokkene een stoornis van haar geestvermogens heeft die ook na afloop van de lopende machtiging aanwezig zal zijn en die betrokkene gevaar zal doen veroorzaken. Hieruit volgt dat de rechtbank – overeenkomstig de eisen van het Varbanov-arrest en art. 5 lid 1 Wet Bopz – op basis van recent psychiatrisch onderzoek van oordeel was dat ten aanzien van betrokkene grond bestond voor een machtiging tot voortgezet verblijf.
De rechtbank zag echter in het reeds lang bestaande verzet van betrokkene tegen de gestelde diagnose en haar gedwongen opname, aanleiding een contra-expertise te laten verrichten, en heeft daartoe de behandeling aangehouden. Nu door het uitblijven van de contra-expertise – ongeacht aan wie dat toerekenbaar was – de gronden voor het verzet van betrokkene niet gestaafd konden worden, kon de rechtbank zonder schending van enige rechtsregel in haar eindbeschikking bij haar oordeel blijven dat de machtiging tot voortgezet verblijf moest worden verleend. |