VAKnieuws 2016
sorteer op datum sorteer op nummer | |
---|---|
16092
Partneralimentatie, grievend gedrag en lotsverbondendheidGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2016 ECLI:NL:GHARL:2016:5326 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingAlimentatie 1:392 BW Rechtsvraag Heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen sprake meer is van lotsverbondendheid wegens grievend gedrag van de vrouw? OverwegingJa. De ingrijpende en ongefundeerde beschuldigingen van de vrouw, het permanent diskwalificerende karakter van die beschuldigingen, de lange periode dat de vrouw deze beschuldigingen uit van inmiddels vier jaren, het continueren van haar gedrag, en het beschikbaar houden van diskwalificerende informatie op social media (facebook), brengt het hof tot het oordeel dat de vrouw de in het maatschappelijk verkeer in acht te nemen zorgvuldigheid en betamelijkheid ver heeft overschreden, en wel in die mate dat die gedragingen in onderling samenhang bezien een einde hebben gemaakt aan de lotsverbondenheid van de man jegens de vrouw, die nu juist één van de voornaamste gronden is voor de alimentatieplicht. Op grond hiervan is het hof - evenals en met de rechtbank - van oordeel dat van de man in redelijkheid niet gevergd kan worden dat hij nog langer een bijdrage levert in de kosten van levensonderhoud van de vrouw omdat door het kwetsende en grievende gedrag van lotsverbondenheid geen sprake meer is.
Binnenkort:
Actualiteiten huwelijksvermogensrecht |
|
16063
Contactregeling: verzoek schorsing beschikking en tegenverzoek om voorlopige voorziening in hoger beroepGerechtshof Den Haag, 30-03-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:1391 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang Procesrecht 223 Rv, 1:253a BW Rechtsvraag Hoe dient de in hoger beroep verzochte schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de rechtbank en het tegenverzoek van de man om een tijdelijke contactregeling te worden beoordeeld? OverwegingTer zitting in hoger beroep is gebleken dat beide partijen het er over eens zijn dat uitvoering van de zorgregeling, zoals die in de bestreden beschikking is opgenomen, onder de huidige omstandigheden niet realistisch is. De vader heeft desgevraagd verklaard dat hij er mee kan instemmen dat omgang hangende het raadsonderzoek, onder begeleiding plaatsvindt. Gelet op die omstandigheid ziet het hof aanleiding het verzoek van de moeder toe te wijzen en de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking voor wat betreft de daarin opgenomen zorgregeling, te schorsen. Inmiddels is het hof ambtshalve bekend met het feit dat het onderzoek door de raad voor de kinderbescherming is afgerond. De raad heeft zich derhalve over dezelfde vragen gebogen als thans aan de orde in dit incident. Nu het hof het rapport van de raad heeft ontvangen, staat niets eraan in de weg dat in de bodemprocedure een zitting zal worden bepaald waarop het rapport van de raad met partijen kan worden besproken. Thans beslissen op basis van dat rapport zou op gespannen voet staan met het beginsel van hoor en wederhoor. Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van het hof dat de man onvoldoende belang heeft bij zijn verzoek voor de duur van de procedure een (tijdelijke) omgangsregeling vast te stellen, in die zin dat de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Het hof zal dan ook het voorwaardelijke verzoek van de vader afwijzen.
Binnenkort:
De positie van de executeur in de rechtspraktijk |
|
16046
Tijdelijke ontzegging omgang vanwege problematiek oudersGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-03-2016 ECLI:NL:GHARL:2016:2749 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang 1:377a BW Rechtsvraag In hoeverre geeft de problematiek van en tussen ouders aanleiding de omgang tijdelijk te ontzeggen? OverwegingDuidelijk is dat de ouders nog steeds niet, althans onvoldoende, in staat zijn om met elkaar te communiceren en daardoor niet in staat zijn om de minderjarige onbelast contact met haar beide ouders te laten hebben. Uit de eindrapportage van de deskundige volgt dat de ouders beiden de oorzaak van de communicatieproblemen volledig bij de ander neerleggen.
Ter zitting is naar voren gekomen dat er sprake is van meervoudige traumaproblematiek bij de moeder en dat zij hiervoor de komende periode een EMDR-therapie zal ondergaan. De moeder heeft recentelijk een intakegesprek gehad met de psychotherapeut die haar voor haar trauma's zal behandelen. Voorts is naar voren gekomen dat de vader nog geen concrete stappen heeft gezet om in het belang van de minderjarige te werken aan contactherstel door hiervoor in behandeling te gaan bij een onafhankelijke psychotherapeut en een nadere verklaring over te leggen dat bij hem geen sprake is van persoonlijkheidsproblematiek. Dit ondanks dat hem dit reeds verschillende keren is geadviseerd. |
|
16036
Relatievermogensrecht, wettelijke rente bij verrekening en verdelingHoge Raad der Nederlanden, 25-03-2016 http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2016:493 Jurisprudentie - RechtseenheidHuwelijksvermogensrecht Procesrecht 1:132 BW, 130 Rv Rechtsvraag Heeft het hof ten aanzien van de wettelijke rente blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omdat het verrekening en verdeling over één kam scheert? OverwegingJa. Het hof heeft miskend dat voor de verschuldigdheid van wettelijke rente over vorderingen uit hoofde van verdeling, respectievelijk verrekening, uiteenlopende regels gelden. Zie HR 15 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0387, NJ 2008/108 en HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU6591, NJ 2012/173. In een geval als het onderhavige, waarin de aanspraak op verrekening voortvloeit uit een verrekenbeding in een samenlevingsovereenkomst waaraan eerder nog geen uitvoering was gegeven, moet, naar analogie met hetgeen geldt voor finale verrekening uit hoofde van huwelijkse voorwaarden, worden aangenomen dat de dienovereenkomstige vordering in beginsel ontstaat en opeisbaar wordt op het moment waarop een van partijen meedeelt de samenlevingsovereenkomst te beëindigen. (Zie ook rov. 3.31-3.3.3, appelprocesrecht, buiten behandeling laten van nieuwe vordering in hoger beroep.)
Binnenkort:
Stellen en bewijzen |
|
16038
Reikwijdte vernietigbaarheid notariële akte bij onvolledige voorlezingHoge Raad der Nederlanden, 25-03-2016 ECLI:NL:HR:2016:504 Jurisprudentie - RechtseenheidErfrecht Procesrecht 43 lid 2 Wet op het notarisambt Rechtsvraag In hoeverre leidt schending van de voorleesplicht van een notariële akte tot vernietigbaarheid van het betreffende testament? OverwegingEen notariële akte is niet vernietigbaar wegens de enkele omstandigheid dat de notaris de in aanwezigheid van getuigen verleden akte in strijd met het vormvoorschrift van art. 43 lid 2, eerste volzin, Wna niet volledig heeft voorgelezen. Voor vernietigbaarheid is in een zodanig geval slechts plaats indien degene die deze vernietigbaarheid inroept, stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat door niet-naleving van het vormvoorschrift enig belang is geschonden dat met dat vormvoorschrift wordt gediend.
Binnenkort:
Ruzieboedels en andere verdelingsperikelen |
|
16039
Tweede hoger beroep na niet-ontvankelijkheid eerste hoger beroep wegens niet-indienen van grievenHoge Raad der Nederlanden, 25-03-2016 ECLI:NL:HR:2016:505 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingProcesrecht 339 Rv Rechtsvraag Was er grond voor niet-ontvankelijkheid van het tweede hoger beroep nu dat hoger beroep zelfstandige betekenis heeft, het instellen daarvan niet in strijd komt met een goede procesorde en de behandeling van het tweede hoger beroep niet in strijd komt met het arrest van het hof in het eerste hoger beroep? OverwegingNee. Vast staat dat het tweede hoger beroep tijdig en op de juiste wijze is ingesteld, zodat eiser in beginsel daarin kan worden ontvangen. Dit hoger beroep heeft zelfstandige betekenis en heeft alle rechtsgevolgen die de wet aan een regelmatig ingesteld hoger beroep verbindt. De appellant is desalniettemin in een dergelijk tweede hoger beroep niet-ontvankelijk indien het instellen daarvan in de gegeven omstandigheden in strijd komt met de eisen van een goede procesorde of indien de behandeling daarvan niet te verenigen valt met een beslissing die inmiddels is gegeven in het eerder ingestelde hoger beroep. Het instellen van een tweede hoger beroep komt in dit geval niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. In verband met het niet tijdig nemen van een memorie van grieven in het eerste hoger beroep had eiser immers belang bij het tweede hoger beroep (dat dus niet nodeloos werd ingesteld). Voorts is door het instellen van dat beroep geen in dit verband te beschermen processueel belang geschaad.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
16040
Toekenning gebruiksvergoeding voor boot niet mogelijk als dat niet is gevorderdHoge Raad der Nederlanden, 25-03-2016 ECLI:NL:HR:2016:502 Jurisprudentie - RechtseenheidHuwelijksvermogensrecht 3:169 BW Rechtsvraag Heeft het hof ten onrechte een gebruiksvergoeding voor de boot jegens de vrouw vastgesteld nu zij geen gebruiksvergoeding op grond van art. 3:169 BW heeft gevorderd en de man in hoger beroep heeft bestreden dat hij met uitsluiting van de vrouw het gebruik van de boot heeft gehad? OverwegingJa. Zoals de man terecht aanvoert, heeft de vrouw in dit geding geen gebruiksvergoeding gevorderd. Indien het oordeel van het hof aldus moet worden verstaan dat het een zodanige vordering heeft toegewezen, is het derhalve buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen getreden. Voor zover in dit verband van belang heeft de vrouw echter nog wel, als verweer tegen de vordering van de man tot vergoeding van de kosten die hij in verband met de boot heeft gemaakt, aangevoerd dat het redelijk is dat de man die kosten volledig draagt omdat alleen hij in de desbetreffende periode het gebruik van de boot heeft gehad.
Binnenkort:
Familierechtelijke overeenkomsten |
|
16031
Statusvoorlichting bij omgang met bekende spermadonorHoge Raad der Nederlanden, 18-03-2016 ECLI:NL:HR:2016:452 Jurisprudentie - RechtseenheidGezag en omgang 1:247 BW, 8 EVRM Rechtsvraag Mocht het hof bepalen dat de ouders voordat verdere omgang plaatsvindt, het kind moeten vertellen dat de man zijn biologische vader is (statusvoorlichting)? OverwegingIn een geval waarin het kind is verwekt met zaad van een (aan de ouders bekende) donor die niet het gezag over hem uitoefent, kan het belang van het kind met het oog op effectuering van het recht op omgang met zijn biologische vader meebrengen dat het kind te horen krijgt dat degene met wie het omgang zal hebben zijn vader is. Indien de rechter van oordeel is dat een zodanig geval zich voordoet, kan hij bepalen dat het kind voorafgaand aan een volgend moment van omgang statusvoorlichting zal krijgen. In zoverre prevaleert in dat geval het rechterlijk oordeel omtrent hetgeen het belang van het kind bij het kennen van zijn afstamming met het oog op de omgang meebrengt, boven het recht van de ouders te bepalen op welk moment het kind die informatie zal krijgen. Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk in de gedingstukken aanleiding gezien in het kader van zijn beslissing over hervatting van de omgang te bepalen dat de moeders het kind eerst statusvoorlichting dienen te geven |
|
16032
Huwelijksvermogensrecht: peildatum verdeling ondernemingHoge Raad der Nederlanden, 18-03-2016 ECLI:NL:HR:2016:451 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingHuwelijksvermogensrecht 1:99 BW Rechtsvraag Is het hof terecht uitgegaan van de verdeling van de onderneming bij tussenvonnis in 1986? OverwegingNee. Het hof is ten onrechte uitgegaan van de verdeling van de onderneming zoals vastgesteld in het tussenvonnis van 1986. Het hof had moeten uitgaan van de verdeling van de activa en passiva van de onderneming zoals de rechtbank in 2012 bij vonnis heeft vastgesteld nu de vrouw tegen die verdeling geen grief heeft ingediend.
Binnenkort:
Verdelen door de rechter |
|
16033
In cassatie geen klacht over het recht van vreemde staten mogelijkHoge Raad der Nederlanden, 18-03-2016 ECLI:NL:PHR:2016:6 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingEchtscheiding 80a RO, 79 lid 1b RO Rechtsvraag Heeft het hof in zijn uitspraak het Egyptische recht miskend? OverwegingHR: klacht niet-ontvankelijk op grond van 80a RO. A-G: Het cassatiemiddel, waarin uitsluitend wordt geklaagd over de beschikking van 15 september 2015, voert aan dat het hof het Egyptische recht zoals neergelegd in de uitspraak van het constitutionele hof van Egypte heeft miskend, althans dat het hof op onbegrijpelijke wijze het advies van het Internationaal Juridisch Instituut van 2 juni 2015 tot de zijne heeft gemaakt. De klachten rechtvaardigen geen behandeling in cassatie, omdat zij klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. In cassatie kan immers niet worden geklaagd over schending van het recht van vreemde staten (art. 79 lid 1, onder b, RO). De beslissing van het hof is voorts niet onbegrijpelijk.
Binnenkort:
Kinderalimentatie en het samengestelde gezin |
|
16035
Pilotreglement hoven: stukken via de fax ten onrechte niet meegewogenHoge Raad der Nederlanden, 18-03-2016 ECLI:NL:HR:2016:453 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingProcesrecht 79 RO, 133 Rv, 35 Rv, 2.1 Pilotreglement Hof Amsterdam Rechtsvraag Heeft het hof het pilotreglement in strijd met de goede procesorde toegepast door per fax ingediende stukken niet mee te wegen? OverwegingHet middel klaagt dat het hof ten onrechte de op 9 januari 2015 per telefax ter griffie van het hof binnengekomen memorie van grieven niet in behandeling heeft genomen op basis van art. 2.1 van het pilotreglement van het gerechtshof Amsterdam. De klacht slaagt op de gronden als weergegeven in het arrest van de Hoge Raad van 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1078, NJ 2015/209 (rov 3.4.4: stukken die door middel van faxapparatuur vóór 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn ter griffie zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend). |
|
16034
81 RO, erfrecht: vereffening schulden in de nalatenschapHoge Raad der Nederlanden, 11-03-2016 ECLI:NL:PHR:2015:2481 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingErfrecht 81 RO, 4:7 BW Rechtsvraag Heeft het hof miskend dat een hogere preferentie dan voortvloeit uit art. 4:7 BW in de uitdelingslijst inzake vereffening nalatenschap een onrechtmatige daad is? OverwegingHR: 81 RO. A-G: Het hof heeft geoordeeld dat de schuldeisers, door de op de uitdelingslijst vermelde preferentie van het vereffenaarsloon niet (tijdig) in een verzetprocedure te hebben aangevochten, geacht moeten worden die preferentie te hebben aanvaard. Om die reden, en omdat de rechtszekerheid dat meebrengt, kan de vereffenaar zich jegens de schuldeisers beroepen op de verbindend geworden uitdelingslijst en de daarin opgevoerde preferentie en handelt hij niet onrechtmatig door deze lijst uit te voeren. Het hof voegt daar – ten overvloede, omdat dat niet is aangevoerd – aan toe dat het voorgaande in het geval van misbruik van recht wellicht anders zou kunnen zijn, maar dat een dergelijk geval zich niet voordoet nu de door de vereffenaar aan art. 4:7 BW gegeven uitleg niet onmiskenbaar onjuist maar alleszins verdedigbaar is. Dit oordeel getuigt naar mijn mening niet van een onjuiste rechtsopvatting.
Binnenkort:
De positie van de executeur in de rechtspraktijk |
|
16025
Ingangsdatum wettelijke rente over gebruiksvergoeding voormalige echtelijke woningHoge Raad der Nederlanden, 04-03-2016 ECLI:NL:HR:2016:374 Jurisprudentie - RechtseenheidHuwelijksvermogensrecht 1:165 BW, 6:119 lid 1 BW, 6:81-87 BW Rechtsvraag Kan aan de verplichting tot voldoening van een gebruiksvergoeding voor de voormalige echtelijke woning met terugwerkende kracht wettelijke rente worden verbonden? OverwegingNee. De vordering van de vrouw op de man tot voldoening van een gebruiksvergoeding is eerst ontstaan en opeisbaar geworden als gevolg van de beschikking van het hof van 28 mei 2014 waarbij die gebruiksvergoeding aan de vrouw is toegekend. Derhalve kan de man vóór 28 mei 2014 niet met de voldoening van de gebruiksvergoeding in verzuim zijn geweest als bedoeld in art. 6:119 lid 1 BW in verbinding met de art. 6:81-87 BW.
Binnenkort:
Actualiteiten huwelijksvermogensrecht |
|
16026
Stuiting verjaring pensioenrechten en aanvulling feitelijke grondslag door hofHoge Raad der Nederlanden, 04-03-2016 ECLI:NL:HR:2016:375 Jurisprudentie - RechtseenheidProcesrecht Huwelijksvermogensrecht 1:155 BW, 24 Rv Rechtsvraag Is de verjaring van pensioenrechten gestuit door de zitting beslagrekest? OverwegingNee. De vrouw heeft haar beroep op stuiting van de verjaring noch voor de rechtbank, noch voor het hof onderbouwd met een beroep op het indienen of behandelen van het door het hof bedoelde beslagrekest dan wel op het voeren van verweer daartegen door de man. Het hof heeft derhalve ten onrechte de feitelijke grondslag van het beroep van de vrouw op stuiting van de verjaring aangevuld en aldus art. 24 Rv geschonden.
Binnenkort:
Procederen in erfrechtzaken |
|
16027
Pilotreglement hoven: afweging goede procesorde bij toepassing termijnenHoge Raad der Nederlanden, 04-03-2016 ECLI:NL:HR:2016:359 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingProcesrecht 79 RO, 133 Rv, 35 Rv, 1.6 pilotreglement hoven Rechtsvraag Heeft het hof het pilotreglement in strijd met de goede procesorde toegepast door na de termijn van zes weken voor het nemen van de memorie van grieven zonder vooraankondiging of verlening van een laatste termijn akte niet-dienen te verlenen? OverwegingJa, er wordt verwezen naar rov. 3.8 van HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1064, NJ 2015/210. Een goede procesorde brengt mee dat het belang van het voorkomen van onredelijke vertraging van het geding moet worden afgewogen tegen de ernst van het verzuim en de gevolgen die strikte naleving van het reglement zou hebben voor de procesvoering van de partij die erdoor wordt getroffen. Art. 1.6 van het pilotreglement maakt deze afweging ook mogelijk. In een geval als het onderhavige dient die afweging zonder meer te leiden tot het verlenen van een korte termijn om het verzuim te herstellen. Een termijn van veertien dagen volstaat daartoe. Het hof heeft ten onrechte nagelaten een zodanige termijn te verlenen. Zie ook ECLI:NL:HR:2016:376. |
|
16028
Behoedzaamheid bij wijziging alimentatie met terugwerkende krachtHoge Raad der Nederlanden, 04-03-2016 ECLI:NL:HR:2016:365 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingAlimentatie 1:157 BW Rechtsvraag Heeft het hof heeft miskend dat het gehouden was te onderzoeken of een terugbetalingsverplichting inzake alimentatie ten laste van de vrouw in redelijkheid van haar kan worden gevergd? OverwegingJa. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad – zie onder meer HR 25 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1001, NJ 2014/225 en HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:232, NJ 2015/92 – gelden met betrekking tot de door de rechter te bepalen ingangsdatum van een (gewijzigde) onderhoudsverplichting een aantal regels. In de bestreden beschikking heeft het hof niet kenbaar deze regels toegepast. Evenmin heeft het hof kenbaar onderzocht of een terugbetalingsverplichting ten laste van de vrouw in redelijkheid kan worden aanvaard. |
|
16030
81 RO: stelplicht en bewijslast bij afwikkeling huwelijkse voorwaardenHoge Raad der Nederlanden, 04-03-2016 ECLI:NL:PHR:2015:2662 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingProcesrecht Huwelijksvermogensrecht Echtscheiding 81 RO, 149 Rv, 163 Rv Rechtsvraag Heeft het hof miskend dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht en bewijslast, en dat het aanbod van getuigenverhoor ten onrechte is gepasseerd? Overweging81 RO. A-G over stelplicht en bewijslast: Welke onderbouwing van een procespartij mag worden verlangd is afhankelijk van het verloop van het debat. Een partij kan van meet af aan tekortschieten in haar stelplicht, maar ook door tijdens het debat niet in te gaan op voor toe- of afwijzing relevante feiten welke door de wederpartij naar voren zijn gebracht. Van een partij die bewijs door middel van getuigen aanbiedt mag echter niet worden gevergd dat zij, om tot levering van dat bewijs te worden toegelaten, op voorhand haar stellingen aannemelijk maakt. A-G over bewijsaanbod vrouw: Het hof heeft, blijkens zijn oordeel dat een voldoende concreet bewijsaanbod ontbreekt, in de algemene bewijsaanbiedingen onvoldoende aanduiding gezien van die feiten en omstandigheden welke de vrouw zou willen bewijzen. Nu dit uit haar stellingname inderdaad niet duidelijk wordt voor de lezer, acht ik het oordeel van het hof niet in strijd met het recht noch onbegrijpelijk.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
16084
Afgewezen beëindiging gezag alsnog toegewezen, waarde toezegging moederGerechtshof Den Haag, 02-03-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:1766 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang 1:266 BW Rechtsvraag Heeft de rechtbank terecht het verzoek tot beëindiging gezag afgewezen? OverwegingHoewel de moeder ter terechtzitting heeft verklaard, te berusten in de uithuisplaatsing van de minderjarigen, bestaat bij het hof gerede twijfel over de bereidheid van de moeder om de minderjarigen duurzaam in een pleeggezin te laten opgroeien, in die zin dat de moeder zich te zijner tijd zal verzetten tegen de jaarlijkse verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarigen. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat recentelijk de moeder alvorens een eerste kennismakingsgesprek heeft plaatsgevonden met een mogelijk toekomstig pleeggezin voor minderjarige 2, zij al ernstige bezwaren heeft geuit over de buurt waarin dit pleeggezin woont, die zij mogelijk - net als andere bezwaren die zij in de toekomst mocht hebben - overbrengt op minderjarige 2. Daarnaast is de relatie tussen de moeder en de pleegmoeder (minderjarige 1) niet optimaal.
Duidelijkheid over hun toekomstperspectief is voor de minderjarigen belangrijk. Tussen partijen is niet in geschil dat in de onderhavige zaak niet wordt gewerkt aan een thuisplaatsing van de minderjarigen bij de moeder. De beide minderjarigen zijn kwetsbare kinderen - die onder meer kampen met een reactieve hechtingsstoornis en diverse gedragsproblemen - en de moeder is vanwege haar verstandelijke beperking moeilijk leerbaar en niet in staat om de minderjarigen zelfstandig op te voeden. Het hof acht de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende om de ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarigen af te wenden.
Binnenkort:
Een draak van een (omgangs)zaak |
|
16037
Besloten plaatsing kan niet via een reguliere machtiging uithuisplaatsingGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-03-2016 ECLI:NL:GHARL:2016:1855 Jurisprudentie - RechtseenheidJeugdrecht 1:265a BW, 6.1.2 Jeugdwet Rechtsvraag Kunnen minderjarigen op basis van een reguliere machtiging uithuisplaatsing in een besloten groep geplaatst worden? OverwegingNee. Het is het hof uit de stukken gebleken dat jegens de minderjarige kennelijk vrijheidsbeperkingen maatregelen worden getroffen, onder meer in die zin dat er toezicht is op de minderjarige en waar hij zich begeeft, de deuren soms op slot gaan, hij zich onder begeleiding van begeleiders begeeft binnen de instelling en de bijbehorende terreinen alsmede post van offciële instanties alleen geopend worden in bijzijn van een begeleider. Het hof is van oordeel dat hier sprake is van een zodanige inperking van de vrijheden van de minderjarige dat die met de benodigde extra juridische waarborgen, in de vorm van een machtiging tot gesloten plaatsing dient te zijn omkleed. Het inperken van de vrijheden van de minderjarigen zoals dat kennelijk nu gebeurt op basis van een reguliere machtiging tot uithuisplaatsing acht het hof onaanvaardbaar en in strijd met nationaal en internationaal recht. Dat de minderjarige die maatregelen zelf niet als vrijheidsbeperkend ervaart, maakt het oordeel van het hof niet anders. |