VAKnieuws
ga naar het VAKnieuws totaal overzicht
21134
Uitleg huwelijkse voorwaardenGerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-11-2021 ECLI:NL:GHSHE:2021:3557 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingHuwelijksvermogensrecht 1:114 BW Rechtsvraag Heeft de rechtbank art. 15 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden terecht gelezen als een finale verrekening met een 80/20 verdeling? OverwegingJa. Partijen hebben zich er in art. 15 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden toe verplicht om bij het einde van het huwelijk door echtscheiding af te rekenen alsof er tussen hen een gemeenschap van goederen heeft bestaan in de verhouding 80 procent voor de man en 20 procent voor de vrouw. In geschil is welke bedoeling aan deze bepaling ten grondslag lag. Volgens de man gingen partijen uit van de veronderstelling dat het vermogen ook voornamelijk door hem zou worden opgebouwd, volgens de vrouw wilde de man voorkomen ‘dat hij zijn bloemenwinkel moet verkopen om [haar] uit te betalen’. Ook als dit laatste juist zou zijn, staat die kennelijke bedoeling van partijen er niet aan in de weg dat art. 15 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden ook in de huidige situatie (waarin geen sprake meer is van een bloemenwinkel) van toepassing is. Huwelijkse voorwaarden worden immers gesloten indachtig de situatie van het moment en niet (steeds) is te voorzien wat zich op enig moment in de toekomst – gepland of niet gepland – voordoet. Als volgens de echtelieden de huwelijkse voorwaarden op enig moment niet meer passend zijn voor de situatie, dienen zij voor wijziging daarvan zorg te dragen, mede met het oog op de rechtszekerheid op straffe van nietigheid bij notariële akte. Dit hebben partijen niet gedaan, terwijl, zo is het hof gebleken en dit is ook niet in geschil, zij zich terdege bewust waren van hun ongelijke vermogenspositie. De vrouw heeft er bovendien geen enkele aanwijzing voor gegeven dat het verrekenbeding anders zou hebben geluid als bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden wel met gewijzigde omstandigheden rekening was gehouden. Waarom de man de bloemenwinkel wel en, indien voorzien, de (‘overige’) onroerende zaken niet voor zichzelf veilig zou hebben willen stellen, heeft de vrouw niet duidelijk gemaakt. Ook overigens heeft de vrouw niet duidelijk gemaakt waarom, zo begrijpt het hof haar stelling, partijen aan het bepaalde in art. 15 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden redelijkerwijs de betekenis mochten toekennen dat finale verrekening tegen een percentage van 80 voor de man en 20 voor de vrouw, niet zou gelden in de situatie als de onderhavige. Voor de beperkte uitleg die de vrouw voorstaat, heeft zij derhalve onvoldoende aanknopingspunten gegeven. Het hof volgt haar daarin daarom ook niet.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
ga naar het VAKnieuws totaal overzicht