VAKnieuws

    ga naar het VAKnieuws totaal overzicht

20066

Ouder zonder gezag geen belanghebbende bij opheffing ondertoezichtstelling die mede over omgang ging

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2020 ECLI:NL:GHARL:2020:2755
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Gezag en omgang
798 Rv, 1:261 BW
Rechtsvraag

Dient de niet met gezag belaste moeder als belanghebbende te worden aangemerkt in het hoger beroep tegen de opheffing van de ondertoezichtstelling nu de ondertoezichtstelling ook betrekking had op de omgang?

Overweging

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 12 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2665) overwogen dat de maatregel van ondertoezichtstelling ingrijpt in de rechtsbetrekking tussen de met het gezag beklede ouder(s) en de minderjarige en aldus rechtstreeks betrekking heeft op de uit het ouderlijk gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen. De rechten en verplichtingen van de niet met het gezag beklede ouder worden daardoor niet rechtstreeks geraakt in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. De niet met het gezag beklede ouder is in het kader van een ondertoezichtstelling dan ook, tenzij hij om de (verlenging van de) ondertoezichtstelling heeft verzocht, geen belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv en dus ook niet in de zin van artikel 806 lid 1 Rv.

Naar het oordeel van het hof is in dit geval niet gebleken van (bijzondere) omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van het uitgangspunt dat een ouder zonder gezag geen belanghebbende is in de procedure betreffende (de opheffing van) de ondertoezichtstelling.

De moeder heeft - kort gezegd - aangevoerd dat zij als belanghebbende dient te worden aangemerkt omdat zij door het opheffen van de ondertoezichtstelling rechtstreeks in haar belangen is geschaad vanwege het wegvallen van gedwongen hulpverlening, wat als gevolg heeft dat zij al maandenlang geen omgang met [de minderjarige] heeft gehad. Het hof oordeelt hierover als volgt.

De Hoge Raad overweegt in de hiervoor genoemde uitspraken van 30 maart 2018 dat uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) moet worden afgeleid dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven (hierna ook: family life), een en ander zoals voorzien in artikel 8 lid 1 EVRM, tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven respectievelijk dat privéleven. Het hof is echter van oordeel dat in dit geval de rechterlijke beslissing over de opheffing van de ondertoezichtstelling geen verband houdt met een dergelijke inmenging. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de ondertoezichtstelling (specifiek) gericht is geweest op effectuering van het recht van de moeder op family life met [de minderjarige] in de zin van artikel 8 EVRM en dat door de opheffing van de ondertoezichtstelling het recht op family life tussen de moeder en [de minderjarige] in de zin van artikel 8 EVRM wordt beïnvloed. Daarbij acht het hof van belang dat blijkens de beschikking van 22 maart 2019, waarbij de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor het laatst is verlengd, een van de bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] waaraan in ieder geval moet worden gewerkt betreft het raadsonderzoek naar de opvoedingsmogelijkheden van de moeder, de voorziening in het gezag en de omgang. Overwogen is dat dit onderzoek nog niet is afgerond, zodat over deze kwesties nog geen duidelijkheid bestaat. Naar het oordeel van het hof is dan ook niet gebleken dat de opheffing van de ondertoezichtstelling rechtstreeks een recht van de moeder beperkt. Voor zover de moeder nog heeft gesteld dat in het verleden family life tussen [de minderjarige] en haar is ontstaan, kan dat in het licht van het voorgaande niet tot een ander oordeel leiden, omdat dat niet afdoet aan de vaststelling hiervoor dat de beslissing over de ondertoezichtstelling de rechten die voor de moeder voortvloeien uit artikel 8 EVRM niet raakt. 

Dat de raad voor de kinderbescherming volgens de moeder in een recente procedure over de omgang tussen de ouders heeft geadviseerd om de regie over de invulling en verdere uitbreiding van de (begeleide) omgang bij de GI te laten, kan in het licht van wat hiervoor is overwogen evenmin tot een ander oordeel leiden. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat de moeder in eerdere procedures over de (verlenging van de) ondertoezichtstelling wel als belanghebbende is aangemerkt en het gerechtshof Amsterdam eerst op 19 november 2019 - korte tijd na de opheffing van de ondertoezichtstelling - de beschikking van de rechtbank van Amsterdam van 28 maart 2018 heeft bekrachtigd, voor zover de vader het eenhoofdig gezag is toegekend.

Nu niet is gebleken dat de opheffing van de ondertoezichtstelling rechtstreeks een recht van de moeder beperkt, zal het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep.


 


ga naar het VAKnieuws totaal overzicht

VAKnieuws is een initiatief van en wordt u aangeboden door centrum permanente educatie.


VAKnieuws houdt u middels praktische en uitgekiende samenvattingen op de hoogte van belangrijke juridische ontwikkelingen. Al het vaknieuws wordt met uiterste zorg samengesteld. De samenstellers, makers en centrum permanente educatie zijn niet aansprakelijk voor enigerlei schade als gevolg van het gebruik van dit vaknieuws.