VAKnieuws
Erfrechtelijk verkregen Italiaanse onroerende zaken vallen in Nederlandse huwelijksgemeenschapRechtsvraagValt in Italië gelegen onroerende zaken die een echtgenoot krachtens Italiaans erfrecht heeft geërfd van een Italiaanse erflater die geen testament met uitsluitingsclausule heeft gemaakt, in de Nederlandse wettelijke gemeenschap van goederen waarin de verkrijgende echtgenoot is gehuwd? OverwegingHet hof heeft geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Op de echtgenoot die zich op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid beroept, rust de stelplicht en bewijslast van de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De enkele omstandigheid dat het op de erfrechtelijke verkrijging toepasselijke buitenlandse recht niet een algehele gemeenschap van goederen als huwelijksvermogensregime kent of tot uitgangspunt neemt, volstaat in dat verband niet.
Terecht heeft het hof voor de bepaling van de omvang van die gemeenschap art. 1:94 lid 1 (oud) BW (thans art. 1:94 lid 2 BW) tot uitgangspunt genomen. Voorts heeft het hof terecht onderzocht of toepassing van die bepaling met betrekking tot de Italiaanse onroerende zaken naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gelet op de omstandigheid dat op de erfrechtelijke verkrijging van die zaken door de vrouw Italiaans recht van toepassing is, dat op het punt van het huwelijksvermogensrecht anders luidt dan het Nederlandse recht. In dat verband is onder meer van belang of de buitenlandse erflater bedacht kon zijn geweest op de toepasselijkheid van Nederlands huwelijksvermogensrecht en de gevolgen daarvan en of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat hij niet heeft gewenst dat die zaken door huwelijk zouden komen te vallen in een gemeenschap van goederen waarin de verkrijger is gehuwd of gaat huwen. Voorts kan van belang zijn of de echtgenoot die voor het huwelijk krachtens erfrecht naar buitenlands recht goederen heeft verkregen, redelijkerwijs in staat is geweest om door het opmaken van huwelijkse voorwaarden te zorgen dat die goederen overeenkomstig de (veronderstelde) wil van de erflater niet door boedelmenging in een huwelijksgemeenschap vallen. Cursussen binnenkort: |
|
Motivering terugbetalingsverplichting bij verlaging partneralimentatie met terugwerkende krachtRechtsvraagHeeft het hof miskend dat het had behoren te onderzoeken of een terugbetalingsverplichting in redelijkheid van de vrouw kan worden gevergd? OverwegingVolgens vaste rechtspraak dient de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken te onderzoeken in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard (zie HR 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:365). Het hof heeft in de bestreden beschikking niet kenbaar onderzocht of een terugbetalingsverplichting ten laste van de vrouw in redelijkheid kan worden aanvaard. Voor zover het oordeel van het hof aldus moet worden verstaan dat de uit de verlaging voortvloeiende terugbetalingsplicht van de vrouw in redelijkheid kan worden aanvaard, is dat oordeel, gelet op de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie en de (financiële) omstandigheden van de vrouw die het hof tot uitgangspunt heeft genomen, onvoldoende gemotiveerd. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
81 RO: verrekening te veel betaalde partneralimentatieRechtsvraagHeeft het hof terecht toewijsbaar geacht het verzoek van de man om te bepalen dat hij de door hem aan de vrouw te veel betaalde partneralimentatie mag verrekenen met toekomstige alimentatiebedragen? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Ja, het oordeel van het hof dat van de vrouw in redelijkheid kan worden verlangd dat zij de teveel betaalde partneralimentatie zal terugbetalen, is niet onbegrijpelijk. Voor dat oordeel neemt het hof in aanmerking het feit dat de vrouw vanaf 24 maart 2014 rekening heeft kunnen en moeten houden met de mogelijkheid dat eventueel teveel ontvangen partneralimentatie terugbetaald zou dienen te worden en verder ook de financiële positie van de vrouw. Het hof heeft naast het jaarloon van de vrouw van € 39.549,- in 2014 ook vermeld het eigen vermogen van de vrouw van € 222.054,- met de inkomsten daaruit en de kortingen die de vrouw geniet. Beide genoemde omstandigheden maken reeds voldoende duidelijk dat en waarom het hof heeft kunnen concluderen tot de gerechtvaardigdheid van de verrekening van de te veel ontvangen partneralimentatie. Cursussen binnenkort: |
|
81 RO: bevoegdheid Nederlandse rechter en locatie hoofdvestigingRechtsvraagHeeft het hof terecht geoordeeld dat de Nederlandse rechter onbevoegd is kennis te nemen van de arbeidsrechtelijke vordering van de in Kroatië wonende eiseres jegens de Zwitserse rechtspersoon Atlanship, waarvan partijen van mening verschillen of de hoofdvestiging in Nederland dan wel in Zwitserland ligt? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: In het geval dat de verweerder (in dit geval de werkgever) zijn woonplaats heeft in Zwitserland, past de Nederlandse rechter voor de vaststelling van zijn internationale bevoegdheid de bepalingen van het EVEX II toe en niet die van de EEX-Verordening. In beide instrumenten wordt de woonplaats van vennootschappen en rechtspersonen op dezelfde manier bepaald. Voor de toepassing van zowel het EVEX II als de EEX-Verordening hebben vennootschappen en rechtspersonen woonplaats op de plaats van (a) hun statutaire zetel, of (b) hun hoofdbestuur, of (c) hun hoofdvestiging (zie art. 60 lid 1 EEX-Verordening en art. 60 lid 1 EVEX II). Het hof heeft terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat de hoofdvestiging van een rechtspersoon voor rechtsmachtdoeleinden zich bevindt op de plaats van het centrum van haar bedrijfsactiviteiten. Voorts heeft het hof, eveneens terecht, overwogen dat die plaats moet worden vastgesteld aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval; het gaat dus om een feitelijk criterium. De lokalisatie van het centrum van de bedrijfsactiviteiten van een vennootschap zal moeten geschieden aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval die door partijen in het geding zijn gebracht. De weging van die feiten en omstandigheden is voorbehouden aan de feitenrechter, terwijl zijn oordeel daarover in cassatie slechts beperkt – op begrijpelijkheid – kan worden getoetst. |
|
Kleine werkgever met wens arbeidsovereenkomst zieke werknemer te ontbindenRechtsvraagDient de arbeidsovereenkomst te worden ontbonden nu de kleine werkgever de lasten van de zieke werknemer die in totaal minder dan een dag heeft gewerkt, niet meer kan dragen? OverwegingDe loondoorbetalingsverplichting van art. 7: 629 BW schept voor kleine werkgevers als verzoekster een groot risico. Verzoekster heeft destijds niet gekozen om dat risico te verzekeren of zij heeft daar niet bij nagedacht. De kantonrechter heeft nota genomen van de persoonlijke brief van verzoekster over wat dit haar als (piep)kleine werkgeefster, persoonlijk en zakelijk doet, maar de wet maakt qua verplichting en duur van de loondoorbetaling geen onderscheid tussen grote werkgevers en kleine werkgevers. Verzoekster dient het loon door te betalen volgens art. 7: 629 BW en kan in dit geval niet onder die verplichting uit komen door ontbinding te vragen op de “h grond”. Het moeilijk of niet kunnen voldoen aan de loondoorbetalingsverplichting valt volledig in de risicosfeer van verzoekster. Cursussen binnenkort: |
|
Ondermaats presteren van werknemer geen reden tot ontbinding arbeidsovereenkomstRechtsvraagRechtvaardigt ondermaats functioneren van een juridisch medewerker bij Achmea - bestaande uit het niet voldoen aan interne administratieafspraken - een ontbinding van de arbeidsovereenkomst? OverwegingNee, de administratieve werkzaamheden die werknemer in verband met de Basic Rules dient uit te voeren, zijn weliswaar van belang voor de organisatie van de SAR, maar deze werkzaamheden vormen, afgezet tegen het inhoudelijke takenpakket van een SAR-jurist, vanzelfsprekend maar een fractie van de totale werkzaamheden. Tussen partijen is niet in geschil dat werknemer als zodanig, los van de administratieve kant van zijn werk, vakinhoudelijk een bekwaam jurist en rechtsbijstandverlener is op het terrein van het bestuursrecht. Zoals hiervoor is overwogen, is sprake van ondermaats functioneren van werknemer wat betreft de naleving van de Basic Rules. Hier staan echter positieve beoordelingen van klanten van de SAR (in het kader van klanttevredenheidonderzoeken) tegenover en het feit dat hij notabene in oktober 2015 is benaderd voor een (intern) artikel op de website van de SAR waarin hij diende uit te leggen hoe het komt dat zijn klanten zo te spreken zijn over zijn optreden / werkzaamheden. Ook eerder, namelijk in december 2014, heeft de manager haar waardering uitgesproken over de positieve beoordelingen van klanten over. Cursussen binnenkort: |
|
Opzeggen arbeidsovereenkomst kan niet via WhatsAppRechtsvraagHeeft werkgever Comfortenergy de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd zonder dat sprake was van een dringende reden als bedoeld in de wet, dan wel zonder toestemming van het UWV en zonder schriftelijke instemming van [werknemer en voorts zonder dat sprake was van één van de situaties bedoeld in artikel 7:671 BW lid 1 onder a t/m h? OverwegingWerknemer heeft onbetwist gesteld dat Comfortenergy de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd zonder dat sprake was van een dringende reden als bedoeld in de wet, dan wel zonder toestemming van het UWV en zonder schriftelijke instemming van werknemer en voorts zonder dat sprake was van één van de situaties bedoeld in artikel 7:671 BW lid 1 onder a t/m h. Het ontslag is daarom niet rechtsgeldig gegeven, zodat werknemer op goede grond aanspraak maakt op betaling van zijn salaris over de periode dat het dienstverband heeft geduurd, namelijk van 3 oktober 2016 t/m 2 december 2016. Comfortenergy heeft de ziekmelding van werknemer nimmer aanvaard. In reactie op de ziekmelding van werknemer heeft zij aan werknemer (met terugwerkende kracht) het einde van het dienstverband aangezegd in een WhatsAppbericht. Tot aan deze procedure heeft zij dit ontslag gehandhaafd. Beoordeling van de ziekmelding door een bedrijfsarts heeft niet plaatsgevonden. Comfortenergy heeft daarover ter zitting verklaard dat zij (nog) niet beschikte over een contract met een bedrijfsarts, aangezien zij dat als beginnend bedrijf te kostbaar vond. Na haar ontslagmededeling van 25 oktober 2016 heeft Comfortenergy ten opzichte van werknemer de houding aangenomen dat hij niet meer in dienst was. In die situatie acht de kantonrechter het aan werknemer niet verwijtbaar dat hij niet beschikt over een deskundigenverklaring van het UWV. Cursussen binnenkort: |
|
80a RO: aard van de motiveringsplicht bij limitering partneralimentatieRechtsvraagHeeft het hof zijn oordeel onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd omdat op de man een verzwaarde stelplicht rust en op het hof een verzwaarde motiveringsplicht vanwege het ingrijpende karakter van de beslissing tot limitering? OverwegingHR: verklaring tot niet-ontvankelijkheid van het beroep op grond van art. 80a RO. A-G: Het hof heeft niet miskend dat er op de man een verzwaarde stelplicht rust. Het hof heeft in lijn met vaste rechtspraak overwogen dat in verband met de ingrijpende gevolgen van limitering hoge eisen dienen te worden gesteld aan de te stellen en zo nodig te bewijzen bijzondere omstandigheden die limitering rechtvaardigen (vgl. onder meer HR 18 april 1997, NJ 1997, 571). Vervolgens heeft het hof de omstandigheden opgesomd die limitering volgens het hof rechtvaardigen en daarmee aan zijn verzwaarde motiveringsplicht voldaan. Hierop stuit het onderdeel af. Cursussen binnenkort: |
|
Bopz: mate van eenduidigheid van diagnose / verhouding tot art. 60RechtsvraagHeeft de rechtbank betrokkene van zijn vrijheid mogen benemen nu er geen eenduidige diagnose is gesteld (stemmingsstoornissen volgens de geneeskundige verklaring, en vermoedelijk dementie door de behandelend psychiater)? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: De nationale wet noch de rechtspraak over art. 5, lid 1 onder e, EVRM stelt de eis dat ook de medisch-psychiatrische classificatie (DSM-classificatie) van de stoornis eenduidig wordt vastgesteld. Het is dus mogelijk dat de psychiaters die de patiënt hebben onderzocht het erover eens zijn dát de patiënt aan een stoornis van de geestvermogens lijdt die betrokkene gevaar doet veroorzaken, maar onderling van mening verschillen over de juiste diagnose. Dat meningsverschil is van belang voor de wijze waarop de patiënt behandeld zal worden, maar is niet noodzakelijk van invloed op het antwoord op de vraag of de patiënt aan een stoornis lijdt en deze stoornis hem gevaar doet veroorzaken. Indien de rechtbank constateert dat de behandelende psychiater inmiddels tot een andere diagnose is gekomen (in dit geval: tot de voorlopige diagnose ‘dementie’, met dien verstande dat een daarop gericht MRI-onderzoek nog moet plaatsvinden), wil dat geenszins zeggen dat het op de geneeskundige verklaring gebaseerde oordeel van de rechtbank dat sprake is van een stoornis van de geestvermogens die de betrokkene gevaar doet veroorzaken, innerlijk tegenstrijdig is. (zie voor verhouding met art. 60 Wet Bopz onderdelen 2.11 en 2.12 van de Conclusie) |
|
81 RO: kennelijk onredelijk ontslag en schadevergoedingRechtsvraagHeeft het hof miskend dat bij de beoordeling van een op kennelijk onredelijk ontslag gegronde vordering eerst aan de hand van de in onderling verband beschouwde omstandigheden en naar de gewone bewijsregels moet worden vastgesteld dát sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag, voordat kan worden toegekomen aan de vraag welke vergoeding aan de werknemer wordt toegekend? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: De vaststelling dat in de onderhavige zaak sprake is van kennelijk onredelijk ontslag moet inderdaad eerst plaatsvinden, voordat kan worden toegekomen aan de vraag welke schadevergoeding aan de werknemer wordt toegeken d . Het hof heeft dat ook gedaan door zich af te vragen of het gegeven ontslag wel kennelijk onredelijk kan worden genoemd. Het hof had na uitvoerig onderzoek vastgesteld dat geen van de vier opgevoerde redenen voor ontslag op staande voet stand hielden, zodat die redenen juridisch als ‘vals’ kwalificeren, hetgeen een vorm van kennelijk onredelijk ontslag oplevert. De op zich juiste premisse van het onderdeel dat de werknemer stelplicht heeft en bewijslast draagt van de kennelijke onredelijkheid van zijn ontslag, was hier om het anders te zeggen een gepasseerd station; voor hem viel niets meer te stellen of te bewijzen, nu al rechtens vaststond dat sprake was van valse redenen en dus van kennelijke onredelijkheid van het gegeven ontslag (geen van de opgegeven redenen konden de rechterlijke toets doorstaan). Cursussen binnenkort: |
|
Proceskostenveroordeling bij geschil over partneralimentatieRechtsvraagIs er reden tot een proceskostenveroordeling gezien de omstandigheid dat de rechtbankbeschikking van aanvang niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven en gezien de wijze van procesvoering? OverwegingIn zaken als de onderhavige is het gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. In het onderhavige geval zijn er evenwel gronden om van dit uitgangspunt af te wijken. De omstandigheid dat de beschikking van de rechtbank van 20 februari 2013 van aanvang niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven en in de nadien gevoerde wijzigingsprocedures in het nadeel van de man is beslist is mede het gevolg geweest van de procesvoering van de man. De man heeft destijds geen verweer gevoerd tegen de nevenvoorziening inzake de kinderalimentatie. Voorts heeft de man in de daarop volgende wijzigingsprocedure niet tijdig, in overeenstemming met het procesreglement, voldoende bescheiden ingebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat hij onvoldoende draagkracht had voor de ten behoeve van de vrouw vastgestelde bijdrage. Zo waren, gelet op de periode waarin de procedure bij het hof aanhangig was, de benodigde jaaropgaven over 2013 reeds beschikbaar dan wel hadden deze redelijkerwijs beschikbaar kunnen zijn. In de onderhavige procedure heeft de man ten aanzien van de periode vanaf 1 januari 2015 wederom onvoldoende financiële gegevens in het geding heeft gebracht. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen had het op zijn weg gelegen, conform het procesreglement, om de jaaropgaven over 2015 en de aangifte inkomstenbelasting 2015 te verstrekken. Gelet op het tijdstip van de procedure waren ook deze stukken beschikbaar dan wel hadden deze redelijkerwijs beschikbaar kunnen zijn. Bij tijdige indiening van al deze stukken had dit proceskosten voor de vrouw kunnen voorkomen, al was het maar dat ze (voor een bepaalde periode) akkoord had kunnen gaan met een verlaging van de alimentatie en een procedure daarmee achterwege had kunnen blijven. Derhalve ziet het hof aanleiding de man te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep. Cursussen binnenkort: |
|
Plicht tot afleggen rekening en verantwoording in eenvoudige huwelijksgemeenschapRechtsvraagHeeft het hof miskend dat de echtgenoten geen rekening en verantwoording aan elkaar schuldig zijn over het door hen gevoerde beheer ten aanzien van het vermogen binnen de eenvoudige gemeenschap? OverwegingJa, anders dan het hof tot uitgangspunt heeft genomen, brengt de omstandigheid dat degenen die deelgenoten in een eenvoudige gemeenschap met elkaar zijn gehuwd, niet mee dat art. 3:173 BW toepassing mist. In dat verband is het volgende van belang.
Volgens art. 1:90 lid 1 BW is een echtgenoot bevoegd tot het bestuur van zijn eigen goederen en, volgens de regels van art. 1:97 BW, tot het bestuur van goederen van een huwelijksgemeenschap. Hij hoeft ter zake van dat bestuur geen rekening en verantwoording af te leggen aan de andere echtgenoot (art. 1:138 lid 1 BW en HR 3 december 1971, ECLI:NL:HR:1971:AB6790, NJ 1972/338). Dat geldt ten aanzien van het bestuur over de eigen goederen ook indien sprake is van huwelijkse voorwaarden die een verrekenbeding bevatten. Art. 1:133 (oud) BW bepaalde voor het wettelijk deelgenootschap in gelijke zin. Tussen de echtgenoot die het hem toekomend bestuur overlaat aan de andere echtgenoot en deze laatste, zijn echter de bepalingen omtrent opdracht van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van de aard van de huwelijksverhouding en de aard van de goederen (art. 1:90 lid 3 BW). Indien een echtgenoot het hem toekomend bestuur overlaat aan de andere echtgenoot, is deze laatste dan ook in beginsel gehouden tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde bestuur (art. 1:90 lid 3 BW in verbinding met art. 7:403 lid 2 BW). Hij kan wegens nalatigheid bij dat bestuur aansprakelijk zijn overeenkomstig de bepalingen omtrent opdracht dan wel, in geval van onrechtmatig bestuur, op grond van onrechtmatige daad (vgl. Parl. Gesch. BW Inv. 3, 5 en 6 Aanpassing BW 1991, p. 41). Gelet op het voorgaande kan in zoverre ook binnen het huwelijk sprake zijn van een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording en schadeplichtigheid. De aard van de tussen de echtgenoten bestaande rechtsverhouding verzet zich dus niet ertegen dat op grond van art. 3:173 BW van een echtgenoot die mede voor de andere echtgenoot beheer heeft gevoerd over (diens aandeel in) het vermogen in een eenvoudige gemeenschap, rekening en verantwoording wordt gevorderd. Cursussen binnenkort: |