VAKnieuws
IPR: prorogatie aan de echtscheidingsrechter internationaal aanvaardRechtsvraagIs prorogatie aan de echtscheidingsrechter een naar internationale normen algemeen aanvaardbare bevoegdheidsgrond? OverwegingJa, nu zowel de Verordening Brussel IIbis, als het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 de bevoegdheid van de echtscheidingsrechter voor procedures betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid op grond van prorogatie door de ouders erkent, mits een van de ouders in het betrokken land zijn gewone verblijfplaats heeft en ouderlijke verantwoordelijkheid over het kind heeft en het belang van het kind ermee is gediend, moet prorogatie onder deze voorwaarden worden aangemerkt als een bevoegdheidsgrond die naar internationale normen algemeen aanvaardbaar is. Cursussen binnenkort: |
|
81 RO: ontheffing uit ouderlijk gezag na ruim twee jaar in pleeggezinRechtsvraagHeeft het hof terecht geoordeeld dat de ouders uit het ouderlijk gezag zijn ontheven na tweeëneenhalf jaar van uithuisplaatsing? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Ja, in het onderhavige geval betreft het, naar de vaststelling van het hof, ernstig beschadigde kinderen met bijbehorende bijzondere opvoedingsbehoeften. Onder omstandigheden mag de rechter die over de feiten oordeelt voorrang geven aan het belang van het kind bij een ongestoorde voortgezette hechting in het pleeggezin, zonder onzekerheid over de jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling, boven het belang van de ouder bij behoud van het gezag. Naar mate het kind langer in het pleeggezin verblijft, is het meer in het belang van het kind om daar te blijven, nu ingrijpende wijzigingen schadelijk kunnen zijn voor de ontwikkeling van het kind. De belangen van de ouder, in de zin van art. 8 EVRM en art. 3 en 20 IVRK, wegen in dat geval minder zwaar. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Onderbouwing stelling dat gelden van erflater zijn weggesluisdRechtsvraagIs er sprake van een onbegrijpelijk oordeel van het hof dat verzoekers hun stelling onvoldoende hebben onderbouwd dat zij schade hebben geleden doordat verweerder opzettelijk gelden van erflater heeft weggesluisd? OverwegingJa, verzoekers hebben op de in de klacht aangehaalde vindplaatsen in de memorie van grieven en de pleitnota in hoger beroep uiteengezet dat zij schade lijden doordat verweerder, misbruik makend van zijn zeggenschap in de rechtspersonen Zorg en Hoop en Cashtra, aan erflater zonder enige aanwijsbare reden of rechtsgrond het grootste deel van zijn vermogen heeft ontfutseld, waaronder USD 1.000.000,-- in contanten, dat Cashtra geen verhaal biedt en dat het bedrag van USD 1.400.000,-- aan verweerder ten goede is gekomen. Niet valt in te zien dat zij hiermee hun stelling dat zij schade hebben geleden, onvoldoende hebben onderbouwd. Cursussen binnenkort: |
|
81 RO: termijnoverschrijding bij indiening verzoek verlenging ondertoezichtstellingRechtsvraagHeeft het hof heeft miskend dat de termijn is geschonden voor indiening van een verzoek tot verlenging uithuisplaatsing en dat het verzoek daarom niet-ontvankelijk is? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Nee, in de onderhavige zaak is het desbetreffende verzoekschrift ingediend in de zesde week (en niet in de achtste week) vóór het verstrijken van de duur van de reeds verleende machtiging. Het hof heeft overwogen dat de moeder niet in haar belangen is geschaad nu zij ruimschoots in de gelegenheid is geweest haar bezwaren tegen het verzoek naar voren te brengen. Het hof is kennelijk van oordeel geweest dat het verzoek zorgvuldig kan worden behandeld. Het oordeel van het hof acht ik niet onbegrijpelijk. Dat art. 2.4.10 sub b van het Procesreglement bepaalt dat een verlengingsverzoek dat wordt ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de machtiging tot uithuisplaatsing niet-ontvankelijk is, maakt dit niet anders. Cursussen binnenkort: |
|
Erfrecht: bewijsaanbod mogelijke dementie erflaterRechtsvraagHeeft het hof voldoende gemotiveerd dat het testament niet (ver)nietig(baar) is vanwege mogelijke dementering van erflater? OverwegingNee, door (ook in hoger beroep) uitdrukkelijk bewijs aan te bieden dat erflater dementerend was, ten gevolge waarvan hij niet meer tot vrije wilsvorming in staat was, hebben de dochters tevens aan de op hen rustende stelplicht voldaan. Het hof heeft daarom van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven, of zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd, door in de gegeven omstandigheden het bewijsaanbod van de dochters stilzwijgend te passeren (zie ook HR 18 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9861, NJ 2008/243). Daaraan doet niet af dat het in hoger beroep gedane bewijsaanbod, op zichzelf gelezen, niet van een nadere toelichting was voorzien. De door de dochters in eerste aanleg gegeven toelichting op het bewijsaanbod, waarnaar zij in hoger beroep hebben verwezen, was immers voldoende. Cursussen binnenkort: |
|
81 RO, partneralimentatie en vonnis Marokkaanse rechter over schadeloosstellingRechtsvraagHeeft het hof voldoende gemotiveerd dat niet valt in te zien waarom de schadeloosstelling en de (tijdelijke) woonkostenvergoeding waartoe de man door de Marokkaanse rechter is veroordeeld niet zouden moeten worden beschouwd als een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Ja, kennelijk heeft het hof bij het begrip partneralimentatie het oog gehad op een periodieke onderhoudsbijdrage zoals in de Nederlandse wet in art. 1:157 BW is opgenomen. Zie in dit verband ook art. 1:402 lid 2 BW, waarin is bepaald dat de rechter bij de vaststelling van de onderhoudsbijdrage tevens bepaalt of de bijdrage wekelijks, maandelijks of driemaandelijks moet worden voldaan. Dat een onderhoudsbijdrage in uitzonderlijke gevallen ook een som ineens kan zijn, doet aan het beginsel van de periodiciteit van onderhoudsbijdragen niet af. Het hof heeft de door de Marokkaanse rechter aan de vrouw toegekende schadeloosstelling (‘Mout’aa’) en de woonkostenvergoeding voor de wachtperiode derhalve niet gekwalificeerd als alimentatie. Hoewel in de literatuur ook wordt bepleit de ‘Mout’aa’ als alimentatie te kwalificeren, valt de door het hof gekozen benadering te billijken. Cursussen binnenkort: |
|
81 RO, gezagsbeëindiging na ondertoezichtstelling en uithuisplaatsingRechtsvraagHeeft het hof op voet van art. 8 EVRM jo art. 3 IVRK jo art. 6 EVRM de belangen van de minderjarigen en de gezinssituatie van de minderjarigen steeds als eerste in de beoordeling betrokken? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Ja, uit de MvT van Kamerstukken 32015 blijkt dat om aan de vereisten van het EVRM te kunnen voldoen, in de meeste gevallen aan een gezagsbeëindiging een ondertoezichtstelling zal vooraf gaan. Niet zelden zullen immers zonder voorafgaande ondertoezichtstelling te weinig feiten beschikbaar zijn om het verzoekschrift gezagsbeëindiging voldoende te kunnen onderbouwen. Dit is na een ondertoezichtstelling eenvoudiger, omdat dan beter verantwoord kan worden dat, ondanks de verleende hulp en steun, de ouders niet in staat zijn om hun verantwoordelijkheid te nemen. Deze vraag of een gezagsbeëindiging aan de orde is, komt bij iedere verlenging van de ondertoezichtstelling steeds nadrukkelijker aan de orde. Cursussen binnenkort: |
|
Bopz: beslistermijn na aanvraag contra-expertise, actualiteit geneeskundige verklaringRechtsvraag1. Heeft de rechtbank onjuist gehandeld door niet te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure na aanvraag contra-expertise en niet binnen korte termijn te beslissen op het verzoek van de officier van justitie? 2. Berust de beslissing tot verlenging van het voortgezet verblijf op een recente geneeskundige verklaring van 6 mei 2015 bij een tussenbeschikking van 9 juni 2015 en een eindbeschikking van 16 december 2015? Overweging1. Ja, de behandeling ter zitting mag met het oog op het doen verrichten van een contra-expertise niet langer worden aangehouden dan naar verwachting nodig is voor het verkrijgen van het deskundigenbericht, en in geen geval langer dan twee maanden. 2. Ja, in haar tussenbeschikking van 9 juni 2015 heeft de rechtbank overwogen dat gelet op deze geneeskundige verklaring voldoende aannemelijk is dat betrokkene een stoornis van haar geestvermogens heeft die ook na afloop van de lopende machtiging aanwezig zal zijn en die betrokkene gevaar zal doen veroorzaken. Hieruit volgt dat de rechtbank – overeenkomstig de eisen van het Varbanov-arrest en art. 5 lid 1 Wet Bopz – op basis van recent psychiatrisch onderzoek van oordeel was dat ten aanzien van betrokkene grond bestond voor een machtiging tot voortgezet verblijf.
De rechtbank zag echter in het reeds lang bestaande verzet van betrokkene tegen de gestelde diagnose en haar gedwongen opname, aanleiding een contra-expertise te laten verrichten, en heeft daartoe de behandeling aangehouden. Nu door het uitblijven van de contra-expertise – ongeacht aan wie dat toerekenbaar was – de gronden voor het verzet van betrokkene niet gestaafd konden worden, kon de rechtbank zonder schending van enige rechtsregel in haar eindbeschikking bij haar oordeel blijven dat de machtiging tot voortgezet verblijf moest worden verleend. |
|
Geen medeaansprakelijkheid opvolgend advocaat voor voldoen griffierechtRechtsvraagIs de opvolgend advocaat medeaansprakelijk voor voldoening van griffierecht dat is vastgesteld op basis van proceshandeling die door de voorgaande advocaat is verricht? OverwegingNee. In het stelsel van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) wordt het griffierecht door een partij verschuldigd bij de eerste uitroeping van de zaak of op de eerste roldatum. Dit brengt mee dat de medeaansprakelijkheid van een advocaat op de voet van art. 28 Wgbz rust en blijft rusten op degene die als zodanig voor die partij optreedt op het moment dat de proceshandeling wordt verricht waardoor de verplichting tot betaling van het griffierecht ontstaat. Deze advocaat draagt immers de verantwoordelijkheid voor het verrichten van die proceshandeling. De tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van de Wgbz bieden geen aanknopingspunt om aan te nemen dat de medeaansprakelijkheid van art. 28 Wgbz daarnaast zou komen te rusten op de advocaat die in een procedure voor een partij gaat optreden nadat de proceshandeling is verricht die de verplichting tot betaling van het griffierecht in het leven heeft geroepen. Cursussen binnenkort: |
|
Schuld in rekening-courant is opgepot inkomen in de vorm van niet-uitgekeerde uitkeerbare winstRechtsvraagIs het hof ten onrechte voorbijgegaan aan de stelling van de vrouw dat de schuld in rekening-courant moet worden bezien in samenhang met het vermogen van de vennootschap en dat het ten onrechte heeft nagelaten op het verzoek van de vrouw terzake te beslissen? OverwegingHet hof heeft in zijn eindbeschikking over de vennootschap uitsluitend bepaald dat de schuld eigendom is van de man en niet in een tussen partijen bestaande gemeenschap valt. Daarover waren partijen het eens. Ten aanzien van de verrekening van de schuld in rekening-courant heeft het hof de beschikking van de rechtbank van 1 mei 2013 vernietigd en de zaak naar de rechtbank teruggewezen. Deze beslissing moet aldus worden begrepen, dat zij mede betrekking heeft op de stelling van de vrouw dat de schuld in rekening-courant in wezen is ontstaan als keerzijde van in de vennootschap opgepot inkomen in de vorm van niet-uitgekeerde uitkeerbare winst, en dat daarom de verrekening van de schuld in rekening-courant moet worden bezien in samenhang met de aldus ontstane waarde van de vennootschap. De rechtbank zal hierover dus nog een oordeel moeten geven. Cursussen binnenkort: |
|
Verzoek op grond van 1:164 BW heeft voldoende samenhang met echtscheidingsverzoekRechtsvraagKan een op art. 1:164 BW gebaseerd verzoek worden behandeld als een verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening in het kader van echtscheiding? OverwegingJa. Art. 1:164 lid 1 BW houdt in dat indien een echtgenoot een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen kort voor of na aanvang van het echtscheidingsgeding benadeelt, deze echtgenoot de aan de gemeenschap toegebrachte schade dient te vergoeden. Een op art. 1:164 lid 1 BW gebaseerd verzoek vertoont derhalve naar zijn aard voldoende samenhang met het echtscheidingsverzoek. In het licht van de weergegeven parlementaire geschiedenis moet worden aangenomen dat een op art. 1:164 lid 1 BW gebaseerd verzoek in een echtscheidingsgeding als een verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening in de zin van art. 827 lid 1, aanhef en onder f, Rv behandeld kan worden, tenzij de behandeling daarvan in het concrete geval tot onnodige vertraging van het geding zal leiden. Het hof heeft vastgesteld dat van dit laatste geen sprake was. Cursussen binnenkort: |
|
A-G vindt motivering onthouding omgang begrijpelijkRechtsvraagHeeft het hof voldoende concrete omstandigheden gesteld op grond waarvan omgang ongewenst is? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: De motivering biedt de lezer inzicht in het te beschermen belang (te weten: de fysieke veiligheid van het kind respectievelijk dat het kind zich veilig voelt, met andere woorden: het voorkomen van angst van het kind voor geweld, ook tussen de ouders onderling). De motivering biedt de lezer ook inzicht in de wijze waarop het hof dit belang verwacht te kunnen beschermen (te weten door veiligheidsafspraken en door agressie-beheersingstraining of een andere passende behandeling van de man vóórdat de omgang wordt hervat). De motivering biedt de lezer inzicht waarom van de man mag worden gevergd actief mee te werken aan zulke veiligheidsafspraken en aan zulke training of behandeling, ook al heeft de destijds bestaande verdenking tegen hem niet geleid tot een strafrechtelijke veroordeling en gaat ook het hof uitdrukkelijk niet van vaststaand daderschap van de man uit. Het hof wil kennelijk risico’s uitsluiten. Cursussen binnenkort: |