VAKnieuws
81 RO, gestelde renovatiekosten aan gezamenlijke woning niet te controlerenRechtsvraagHeeft het hof ten onrechte geoordeeld dat onvoldoende is bewezen of de door de vrouw aangegane leningen zijn gebruikt voor renovatie van de niet-echtelijke gezamenlijke woning? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Het debat in hoger beroep betrof niet zozeer de vraag of de leningen zijn aangegaan, maar spitste zich toe op de vraag of de desbetreffende leningen zijn gebruikt voor onderhoud of renovatie van deze woning, zoals de vrouw had gesteld. Volgens het hof is de juistheid van die stelling ‘in het geheel niet te controleren’. Deze waardering van het door de vrouw te leveren bewijsmateriaal is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt.
Hof: Het hof oordeelt dat de vrouw in elk geval niet is geslaagd in het bewijs dat zij in totaal voor een bedrag van € 112.725,78 aan onderhouds- en renovatiekosten en voor een bedrag van € 69.611,15 aan rente- en financieringskosten ten behoeve van de woning heeft betaald. Uit de stukken die zij ten bewijze van haar stelling heeft overgelegd kan weliswaar worden geconcludeerd dat zij kosten heeft gemaakt ten behoeve van de woning, maar die stukken en hetgeen zij heeft verklaard zijn ten aanzien van veel van de opgevoerde posten geen duidelijk voor de man en het hof te controleren verantwoording van uitgaven ten behoeve van de woning. De man heeft in zijn antwoordakte na getuigenverhoor een greep gedaan uit de financiële stukken die de vrouw heeft overgelegd en daarop gereageerd. Het hof sluit zich aan bij de stelling van de man dat deze oncontroleerbaar zijn. Voor de leningen is naar het oordeel van het hof op grond van de stukken in het geheel niet te controleren of deze zijn gebruikt voor de financiering van onderhoud of renovatie van de woning. Cursussen binnenkort: |
|
Bopz: spanningsveld tussen mate van bewegingsvrijheid en verblijf in instellingRechtsvraagIs sprake van verblijf in een ziekenhuis als betrokkene overdag niet in het ziekenhuis verblijft en slechts in het ziekenhuis overnacht? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: De omstandigheid dat betrokkene overdag niet in het ziekenhuis aanwezig is, betekent volgens de arts niet dat een machtiging tot voortgezet verblijf niet meer noodzakelijk is. Uit de geneeskundige verklaring en de wettelijke aantekeningen blijkt dat het verblijf in het ziekenhuis vooral gericht is op de toediening van de medicatie en het controleren van de bloedspiegel. De arts heeft ter zitting toegelicht dat in het verleden is gebleken dat bij het toestaan van meer vrijheden de inname van medicatie fout gaat en dat betrokkene zelfs eens met een lithiumintoxicatie is teruggekeerd. Uit het voortgangsverslag blijkt dat er met betrokkene geen goede afspraken te maken zijn en dat hij niet meer dan 48 uur mag wegblijven van de afdeling. Onder deze omstandigheden is niet onbegrijpelijk noch rechtens onjuist dat de rechtbank tot de slotsom is gekomen dat betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis verblijft in de zin van art. 15 Wet Bopz, ook al geniet hij een betrekkelijk grote bewegingsvrijheid, en dat het de bedoeling is dat het verblijf in het ziekenhuis wordt voortgezet, waartoe de rechtbank de gevraagde machtiging tot voortgezet verblijf heeft verleend. Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Toestemming verhuizing mogelijk zonder vastgelegde ouderschapsregelingRechtsvraagHeeft het hof terecht aan de vrouw toestemming verleend om met de minderjarige naar Israël te verhuizen zonder een ouderschapsregeling in het dictum vast te leggen? OverwegingJa. Blijkens zijn overwegingen heeft het hof het, mede gelet op het belang van het kind, wenselijk geacht de door de vrouw verzochte toestemming te verlenen. Gezien de overwegingen heeft het hof daarbij voldaan aan zijn verplichting erop toe te zien dat in de situatie die na de verhuizing van het kind zal ontstaan zoveel mogelijk recht wordt gedaan aan het gelijkwaardig ouderschap van de man en de vrouw, en heeft het geoordeeld dat daarvan in de omstandigheden van het geval kan worden uitgegaan. Het hof mocht immers ervan uitgaan dat ten minste de door de vrouw voorgestelde regeling tot stand zou komen. Nu vaststelling van de ouderschapsregeling evenwel onderwerp was gebleven van de procedure bij de rechtbank, behoefde het hof de door de vrouw voorgestelde regeling niet in het dictum van zijn beslissing op te nemen. Cursussen binnenkort: |
|
Bopz: reikwijdte verlengingsmogelijkheid machtiging voortgezet verblijfRechtsvraagHeeft de rechtbank miskend dat verlenging van de machtiging voortgezet verblijf mogelijk was nu aan betrokkene voorwaardelijk ontslag is verleend en de geldingsduur van de machtiging voortgezet verblijf inmiddels is verstreken? OverwegingVerlenging van de machtiging voortgezet verblijf is niet mogelijk als aan de betrokkene ontslag uit het ziekenhuis is verleend, of als een voorwaardelijk verleend ontslag door het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende machtiging niet meer kan worden ingetrokken. In een dergelijk geval verblijft de betrokkene immers niet meer in het psychiatrisch ziekenhuis, zodat een machtiging tot voortgezet verblijf ingevolge art. 15 Wet Bopz niet meer kan worden verleend. Wel kan de officier van justitie dan ingevolge art. 2 Wet Bopz een voorlopige machtiging verzoeken. |
|
Toegang tot appelrechter blijft bestaan bij verzuim van hof om verzet te zuiverenRechtsvraagIs het strijdig met fundamentele rechtsbeginselen (zoals effectieve toegang tot de rechter en het vertrouwensbeginsel) dat een partij die zich laat leiden door foute aanwijzingen van het hof en daardoor op het verkeerde been wordt gezet, niet-ontvankelijk wordt verklaard? OverwegingJa. Door eisers in het verzet niet-ontvankelijk te achten op de grond dat herstel van het processuele verzuim aan de zijde van het hof , niet mogelijk is volgens de regels (art. 353 lid en en 142 Rv), is de toegang tot de appelrechter in de kern aangetast. Onder dergelijke omstandigheden leidt onverkorte toepassing van die regels tot een resultaat dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM. Dat wordt in dit geval niet anders doordat eisers zelf hadden kunnen verzoeken in de gelegenheid te worden gesteld proceshandelingen te verrichten. Daarom had het hof in dit bijzondere geval aanleiding behoren te zien het verzet ontvankelijk te achten, met als gevolg dat de appelinstantie werd heropend, waarbij de verzetdagvaarding heeft te gelden als memorie van antwoord (vgl. HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3741, NJ 2014/142). Cursussen binnenkort: |
|
Bopz: schriftelijke mededeling gronden beperking bewegingsvrijheid is harde eisRechtsvraagHeeft de rechtbank ten onrechte niet onderzocht of betrokkene schriftelijk is geïnformeerd over de gronden waarop de beslissing tot beperking van de bewegingsvrijheid berustte en over de daartegen aan te wenden rechtsmiddelen? OverwegingVolgens art. 40a Wet Bopz wordt de patiënt ten aanzien van wie een beslissing wordt genomen waartegen op grond van art. 41 lid 1 een klacht kan worden ingediend, door de zorg van de geneesheer-directeur schriftelijk geïnformeerd over de gronden waarop de beslissing berust, over de mogelijkheid de patiëntenvertrouwenspersoon in te schakelen en over de mogelijkheid gebruik te maken van de art. 41 tot en met 41b. Vast staat dat betrokkene, in strijd met deze bepaling, niet schriftelijk is geïnformeerd over de gronden waarop de beslissing tot het beperken van zijn bewegingsvrijheid was gebaseerd.
Betrokkene heeft hierover bij de klachtencommissie tevergeefs geklaagd. Hij heeft in zijn verzoekschrift zijn klacht gehandhaafd, onder verwijzing naar zijn klaagschrift. De rechtbank had deze klacht dan ook moeten beoordelen, en had deze gegrond moeten bevinden. Aan de waarborg van het schriftelijkheidsvereiste moet strikt de hand worden gehouden. Dat betrokkene blijkens zijn klaagschrift wist op welke feiten de beslissing tot het beperken van zijn bewegingsvrijheid was gebaseerd, en dat hij gebruik heeft kunnen maken van zijn recht om, voorzien van rechtskundige bijstand, tegen die beslissing op te komen, doet aan de gegrondheid van de klacht daarom niet af. Evenmin doet daaraan af dat de instelling in de klachtprocedure en de psychiater ter zitting bij de rechtbank de gronden van de beslissing hebben toegelicht. |
|
Bopz: schriftelijke mededeling dwangbehandeling dient duurbeperking te bevattenRechtsvraagHeeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat betrokkene niet in haar belangen is geschaad door het aan de kennisgeving klevende gebrek dat daarin niet de einddatum van de dwangbehandeling is vermeld? OverwegingJa, art. 38c lid 2 Wet Bopz strekt mede ertoe te voorkomen dat de patiënt in onzekerheid verkeert omtrent de door de behandelaar voorgenomen duur van de dwangbehandeling. De patiënt heeft derhalve belang erbij dat die duur wordt vermeld in de schriftelijke kennisgeving van de voorgenomen behandeling.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte van belang geacht dat voor betrokkene vanaf in ieder geval 9 november 2015, de dag waarop de klachtencommissie de hiervoor in 3.1 onder (iv) vermelde beslissing heeft genomen, voldoende duidelijk was dat de dwangbehandeling maximaal drie maanden kon duren. Betrokkene heeft immers vanaf 29 september 2015, de datum van de kennisgeving, in onzekerheid verkeerd omtrent de voorgenomen duur van de dwangbehandeling. Die onzekerheid kon bovendien niet weggenomen worden doordat zij op 9 november 2015 heeft vernomen dat de dwangbehandeling ingevolge de wet niet langer dan drie maanden kan duren; nu de wet bepaalt dat de dwangbehandeling ‘zo kort mogelijk’ moet duren, had zij belang erbij schriftelijk ervan op de hoogte gesteld te worden welke (zo kort mogelijke) duur de behandelaar noodzakelijk achtte. Het oordeel van de rechtbank dat betrokkene door het aan de kennisgeving klevende gebrek niet in haar belangen is geschaad, geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting. |
|
Prejudiciële antwoorden kindgebonden budget en effect op regeling voor 1 januari 2015RechtsvraagHeeft het hof het kindgebonden budget terecht in aanmerking genomen bij het bepalen van de behoefte van de kinderen of had het in aanmerking genomen dienen te worden bij de berekening van de draagkracht van de verzorgende ouder? OverwegingBij de vaststelling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen dienen het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Dit oordeel van de Hoge Raad van 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3011, NJ 2015/465 heeft niet alleen betrekking op de regeling van het kindgebonden budget met alleenstaande ouderkop zoals deze geldt sinds de inwerkingtreding op 1 januari 2015 van de Wet Hervorming Kindregelingen, maar ook op de regeling van het kindgebonden budget zoals die vóór 1 januari 2015 gold. Cursussen binnenkort: |
|
81 RO, erfrecht: dagvaardings- of verzoekschriftprocedure?RechtsvraagHeeft het hof miskend dat art. 4:15 lid 2 BW onmiddellijke werking heeft, en had de voorgeschreven verzoekschriftenprocedure gevolgd moeten worden? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Nee, de wettelijke verdeling van art. 4:13 BW werkt slechts indien de nalatenschap is opengevallen
na
de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht. Dit heeft in beginsel tot gevolg dat ook een vraag omtrent de toepassing van de wettelijke verdeling, zoals die is geregeld in art. 4:15 BW, pas relevant kan zijn indien de nalatenschap is opengevallen na de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht. Dat doet zich hier niet voor, zodat art. 4:15 BW niet van toepassing is en de daar voorgeschreven verzoekschriftprocedure in beginsel niet gevolgd kan worden.
Cursussen binnenkort: |
|
Behoeftigheid van jongmeerderjarigen is niet relevant voor onderhoudsplicht oudersRechtsvraagHeeft het hof, voor zover het heeft bedoeld te oordelen dat de jongmeerderjarige vanaf juli 2015 niet (meer) behoeftig is, miskend dat op grond van art. 1:392 lid 2 BW behoeftigheid van jongmeerderjarigen niet is vereist? OverwegingJa. Het hof heeft geoordeeld over de behoeftigheid van de jongmeerderjarige. Op grond van art. 1:392 lid 2 BW in verbinding met art. 1:395a BW speelt de behoeftigheid van de jongmeerderjarige geen rol bij het vaststellen van de onderhoudsplicht van de ouders. Ouders zijn immers onderhoudsplichtig jegens hun kinderen die jonger zijn dan 21 jaar, ook als die kinderen niet behoeftig zijn doordat zij in hun eigen levensonderhoud zouden kunnen voorzien, bijvoorbeeld door te werken. De klacht is dus gegrond. Cursussen binnenkort: |
|
81 RO: verdeling bewijslast bij geschil over ouderlijk gezagRechtsvraagHeeft het hof miskend dat het in kwesties over ouderlijk gezag gaat om een afweging van de betrokken belangen, waarbij elke partij haar eigen belang moet stellen en aannemelijk moet maken? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Nee. In de aangevallen overweging heeft het hof tot uitgangspunt genomen dat een gezamenlijk gezag van beide ouders in het belang van de kinderen dient te worden geacht. Het hof acht een eenhoofdig gezag alleen noodzakelijk indien het klem-criterium van toepassing is (het bepaalde onder a) of om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk moet worden geacht dat de ouders niet gezamenlijk het gezag uitoefenen (het bepaalde onder b). Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In de onderhavige zaak is de moeder degene die zich op de uitzondering onder a en/of onder b heeft beroepen. Het hof heeft daarom mogen oordelen dat op haar de plicht rust om deze stelling te onderbouwen en, bij tegenspraak, aannemelijk te maken. De stelling van de moeder was niet onweersproken. Cursussen binnenkort: |
|
80a RO, bopz: mate van motivering omtrent vrijwilligheidRechtsvraagHeeft de rechtbank ten onrechte het verweer verworpen dat de gevraagde machtiging niet mag worden verleend omdat betrokkene bereid is vrijwillig in het psychiatrisch ziekenhuis te verblijven? OverwegingHR: niet-ontvankelijk op grond van art. 80a lid 1 RO. A-G: De rechtbank mag volstaan met een summiere motivering – d.w.z. met een verwijzing naar gedingstukken en de tijdens de mondelinge behandeling verkregen informatie − indien deze voldoende sprekend zijn om voor de lezer duidelijk te maken op welke grond de rechtbank het verweer heeft verworpen. In dit geval is door of namens betrokkene niet betwist dat een serieuze kans op een terugval bestaat. De discussie in eerste aanleg ging over de vraag of betrokkene meer gemotiveerd is wanneer hij vrijwillig in het ziekenhuis zou verblijven dan bij een onvrijwillig verblijf. Het is niet onbegrijpelijk dat de rechtbank op dit punt zich bij het oordeel van de behandelend psychiater heeft aangesloten; nadere motivering was daarvoor niet nodig. |