VAKnieuws

Bewijsnood bij verdeling gemeenschap van goederen

Nr: 17011 Gerechtshof Den Haag, 23-11-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:4016 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht
Huwelijksvermogensrecht
22, 843a Rv, 1:150 BW

Rechtsvraag

Dient de man schriftelijke bewijsmiddelen in geding te brengen inzake de gemeenschap van goederen van partijen?

Overweging

Nee. De vrouw vordert op basis van 843a Rv en 22Rv dat de man een groot aantal schriftelijke bewijsmiddelen in het geding moet brengen. Het hof stelt voorop dat artikel 843a Rv betrekking heeft op de bijzondere exhibitieplicht in en buiten rechte. Het biedt een partij de mogelijkheid kennis te nemen van een schriftelijk bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is. Het Nederlandse recht kent geen algemene exhibitieplicht voor partijen, in die zin dat partijen jegens elkaar of ten opzichte van de rechter verplicht zijn en gedwongen kunnen worden tot het verschaffen van informatie en documenten. Artikel 843a Rv biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan de wederpartij indicaties heeft of vermoedt dat de wederpartij over die stukken beschikt en waarvan hij vermoedt die zij wel eens steun kunnen geven aan zijn of haar stelling. De gevraagde bescheiden moeten voldoende bepaald zijn. De in artikel 22 Rv gegeven bevoegdheid aan de rechter om op de zaak betrekking hebbende bescheiden op te vragen is een discretionaire bevoegdheid van de rechter en niet van de vrouw.

Lees verder
 

Gevoegde behandeling zaken over ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en gezagsbeëindiging

Nr: 16118 Gerechtshof Den Haag, 26-10-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:3101 Jurisprudentie Geschilbeslechting Jeugdrecht
Procesrecht
Gezag en omgang
1:255 BW, 1:265b BW, 800 Rv

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank kunnen besluiten tot een ambtshalve verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing voor duur van twee maanden zonder horen partijen, om een gevoegde behandeling met een aanhangige gezagsbeëindigingszaak mogelijk te maken?

Overweging

Nee, naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank ten onrechte afgezien van het horen van partijen over het verzoek verlenging ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, nu een wettelijke basis daarvoor in het onderhavige geval ontbrak. Er is geen sprake van een spoedbeslissing. Het hof overweegt voorts dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing thans in hoger beroep opnieuw wordt getoetst. Het geconstateerde verzuim is derhalve in hoger beroep hersteld, nu de moeder door het hof alsnog in de gelegenheid is gesteld haar standpunt toe te lichten. Het hof verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 26 maart 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1991), r.o 3.6 waarin onder meer is overwogen dat het hoger beroep mede ertoe strekt in eerste instantie gemaakte fouten te herstellen, ook indien deze door de eerste rechter zijn gemaakt. Evenals in die zaak geldt dat de artikelen 6 en 8 EVRM niet zijn geschonden omdat bij de toetsing van de onderhavige gang van zaken aan deze verdragsbepalingen, de procedure in haar geheel moet worden bezien en dan moet worden geoordeeld dat de gebrekkige behandeling van de zaak door de kinderrechter, in hoger beroep voldoende is gecompenseerd.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Gezamenlijk gezag ondanks slechte verstandhouding en geen communicatie

Nr: 16119 Gerechtshof Den Haag, 12-10-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:3126 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253n BW, 1:251a BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank de moeder terecht met het eenhoofdig gezag belast vanwege een ernstig verstoorde verstandhouding?

Overweging

Nee, uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er geen communicatie plaatsvindt tussen de vader en de moeder. Niet voldoende onderbouwd gesteld noch gebleken is echter dat bij belangrijke beslissingen, bijvoorbeeld bij de schoolkeuze van de minderjarigen, het aanvragen van een paspoort of identiteitskaart of bij noodzakelijke medische (be)handelingen de besluitvorming door de vader wordt belemmerd. Dat de vader heeft geweigerd voor een therapie van minderjarige bij de kinderpsycholoog te tekenen, zoals de moeder heeft betoogd, heeft de vader tegenover de raad weersproken en blijkt ook niet uit de stukken.

Het hof is dan ook van oordeel dat er onvoldoende gronden aanwezig zijn om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof acht de (communicatie-) problemen tussen de vader en de moeder niet zodanig ernstig dat het gevaar bestaat dat na herstel van het gezamenlijk gezag de minderjarigen klem of verloren zullen raken tussen de vader en de moeder. Evenmin zijn andere gronden aanwezig die meebrengen dat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is dat het eenhoofdig gezag aan de moeder moet worden toegewezen.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

Weging kindgesprek bij internationale kinderontvoering

Nr: 16125 Gerechtshof Den Haag, 12-10-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:3 Jurisprudentie Geschilbeslechting IPR 13 HKOV

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minderjarige moet worden teruggeleid naar zijn woonplaats in het Verenigd Koninkrijk bij zijn vader en dat er geen sprake is van weigeringsgronden die terugkeer in de weg staan? Hoe wordt daarin het kindgesprek met de minderjarige gewogen?

Overweging

Ja. Hoewel duidelijk is dat de vrouw zich grote zorgen maakt over (psychische) problematiek bij de minderjarige, is het hof van beperkingen bij de minderjarige niet dan wel onvoldoende gebleken. Wel is duidelijk dat de minderjarige erg lijdt onder de echtscheidingsstrijd van de ouders die al ruim drie jaar duurt, met de minderjarige als inzet. Dat de minderjarige door het loyaliteitsconflict wordt geschaad in zijn ontwikkeling blijkt ook uit de voorliggende stukken. Naar het oordeel van het hof is echter onvoldoende onderbouwd dat de minderjarige niet terug kan keren naar het Verenigd Koninkrijk, waar hij is geboren en hij zijn hele leven en tot voor kort heeft gewoond.

 

Uit het gesprek met de minderjarige blijkt dat de minderjarige zich zwart/wit uitlaat over het Verenigd Koninkrijk en loyaal is aan de vrouw. Hoewel hij niets leuks kan benoemen in het Verenigd Koninkrijk, terwijl hij daar zijn hele leven heeft gewoond, aanvankelijk in harmonie met beide ouders, verzet hij zich niet expliciet tegen een terugkeer, zolang zijn moeder meegaat. De minderjarige kan niet expliciet zaken benoemen die maken dat hij absoluut niet zou willen terugkeren naar het Verenigd Koninkrijk. Gelet op de jonge leeftijd van de minderjarige en het feit dat hij voor zijn verzorging afhankelijk is van de vrouw acht het hof het voorstelbaar dat de minderjarige onder de invloedssfeer van de vrouw staat. Significant daarbij is dat de minderjarige bij het kindgesprek in hoger beroep naar voren brengt dat zijn vader hem pijn zou hebben gedaan, terwijl daarvan eerder geen sprake is geweest of daarvoor geen aanwijzingen zijn geweest. Bovendien verklaart hij dat het recente bezoek aan Madurodam helemaal niet leuk was, maar hij kan niet vertellen waarom dit niet leuk zou zijn. In het kindgesprek bij de rechtbank noemde de minderjarige, zo blijkt uit de bestreden beschikking, een geheel andere reden waarom hij niet zou willen terugkeren. Naar het oordeel van het hof is derhalve niet gebleken van een evenwichtig gevormde eigen mening van de minderjarige die grond is om het verzoek tot teruggeleiding te weigeren. Uit het kindgesprek volgt niet dat de minderjarige in staat is om op authentieke wijze en consistent een eigen mening te uiten waaruit zou blijken dat de minderjarige in staat is de reikwijdte van hetgeen hij verklaart te overzien.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

Behoefte aan alimentatie van jongmeerderjarige

Nr: 16096 Gerechtshof Den Haag, 24-08-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:2453 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie
Fiscale aspecten
1:395a BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de alimentatie voor de jongmeerderjarige niet kan worden vastgesteld?

Overweging

Nee. De behoefte van de jongmeerderjarige is tijdens zijn minderjarigheid nimmer vastgesteld; partijen hebben enkel bij het opmaken van het ouderschapsplan gezamenlijk begroot dat de totale kosten van de destijds minderjarige jongmeerderjarige en zijn broer en zus in totaal € 2.000,-- bedroegen. Evenmin als de rechtbank ziet het hof aanleiding om voor de vaststelling van de behoefte van de jongmeerderjarige (die thans nog niet studeert) aan te sluiten bij de normen van de Wet op de Studiefinanciering of de NIBUD tabellen. Door de jongmeerderjarige is in hoger beroep een gespecificeerde behoeftelijst overgelegd, waaruit blijkt dat hij per maand gemiddeld € 627,87 aan lasten heeft, welke lijst het hof redelijk voorkomt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het maandbedrag dat een aan het hoger onderwijs studerende thuiswonende jongmeerderjarige blijkens de WSF nodig heeft voor levensonderhoud voor het jaar 2016 is becijferd op € 862,15 per maand.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Geen gezagsbeëindiging door meewerkende ondersteunende houding moeder

Nr: 16093 Gerechtshof Den Haag, 17-08-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:2418 Jurisprudentie Rechtseenheid Gezag en omgang 1:266 BW, 8 EVRM

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht het gezag van de moeder beëindigd?

Overweging

Uit de overgelegde stukken blijkt dat de moeder al ruim twee jaar goed meewerkt aan de hulpverlening en begeleiding van de minderjarige, dat de moeder de plaatsing in het gezinshuis niet tegenwerkt (en nooit tegen heeft gewerkt) en dat de moeder haar handtekening zet als dat volgens de hulpverlening nodig is. (...) Het hof is van oordeel dat de moeder met haar meewerkende, ondersteunende houding ten opzichte van de gezinshuisplaatsing en de overige hulpverlening de afgelopen jaren op juiste wijze haar verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, zoals bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, heeft gedragen. Immers, door haar meewerkende, ondersteunende opstelling jegens de gezinshuisplaatsing heeft de moeder het geestelijk en lichamelijk welzijn van de minderjarige bevorderd alsmede de ontwikkeling van haar persoonlijkheid. Zo lang de moeder de plaatsing in het gezinshuis ondubbelzinnig blijft steunen en ook aan de overige hulpverlening voor de minderjarige meewerkt, is naar het oordeel van het hof dan ook niet voldaan aan het vereiste van artikel 1:266 BW en levert gezagsbeëindiging een schending van artikel 8 EVRM op.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

Wettelijke gronden voor ondertoezichtstelling niet aanwezig

Nr: 16098 Gerechtshof Den Haag, 03-08-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:2415 Jurisprudentie Geschilbeslechting Jeugdrecht 1:255 lid 1 BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht een ondertoezichtstelling opgelegd?

Overweging

Nee, de wettelijke gronden voor ondertoezichtstelling waren ten tijde van het wijzen van de beschikking niet aanwezig. Naar het oordeel van het hof zijn door de raad, noch door de gecertificeerde instelling concrete bedreigingen aangevoerd op grond waarvan de minderjarigen destijds onder toezicht gesteld moesten worden.

 

Immers, door de raad is ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat de raad in de onderhavige zaak meerdere fouten heeft gemaakt. Zo staat onder meer vast dat er ten tijde van de mondelinge behandeling in eerste aanleg sprake was van een miscommunicatie tussen de raad en Veilig Thuis over de second opinion omtrent het medisch dossier van [minderjarige] , dit terwijl de rechtbank in haar beslissing het afwachten van deze second opinion als een van haar dragende overwegingen heeft opgenomen. Daar komt bij dat door de raad ter terechtzitting in hoger beroep is aangegeven dat aan de ondertoezichtstelling sinds het bekend worden met deze omissie nauwelijks uitvoering is gegeven en dat door de raad aan de ondertoezichtstelling van de minderjarigen geen verdere uitvoering meer zal worden gegeven.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

HKOV niet van toepassing bij gewone verblijfplaats in beide verdragsstaten

Nr: 16104 Gerechtshof Den Haag, 27-07-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:2502 Jurisprudentie Geschilbeslechting IPR Haags Kinderontvoeringsverdrag

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het kind moet worden teruggebracht naar Roemenië?

Overweging

Nee, het hof is met de rechtbank van oordeel dat het HKOV geen definitie geeft van het begrip “gewone verblijfplaats”. Uit de feitelijke omstandigheden blijkt echter dat er - naast integratie in de Nederlandse samenleving - een zekere integratie is van de minderjarige in de Roemeense sociale en familiale omgeving. Aldus valt er niet één duidelijke gewone verblijfplaats aan te wijzen en kan niet worden vastgesteld dat de minderjarige een nauwere of duurzamere band heeft met Nederland of met Roemenië. Gelet op deze feitelijke omstandigheden is het hof, anders dan de rechtbank van oordeel dat moet worden aangenomen dat de minderjarige steeds twee (wisselende) gewone verblijfplaatsen heeft gehad. In dat verband kan geen sprake zijn van een (on)geoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van het HKOV. Het HKOV voorziet niet in de situatie dat niet één duidelijke gewone verblijfplaats kan worden aangewezen. Het hof komt aldus niet toe aan de bespreking van de andere door partijen aangevoerde stellingen en verweren die zijn gegrond op de toepasselijkheid van het HKOV. 

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

Kinderalimentatie: werkelijke woonkosten bepalend in plaats van forfaitaire woonkosten

Nr: 16089 Gerechtshof Den Haag, 13-07-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:2310 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie
Fiscale aspecten
1:404 BW

Rechtsvraag

Is bij de berekening van de kinderalimentatie terecht uitgegaan van de forfaitaire woonkosten nu de werkelijke woonkosten aanmerkelijk lager zijn?

Overweging

Nee, nu er een aanmerkelijke discrepantie is tussen de werkelijke woonkosten en de forfaitaire woonkosten en dit ten koste gaat van de kinderen, acht het hof het hanteren van het forfaitair systeem in het onderhavige geval in strijd met de uitgangspunten van de wetgever waarin is gekozen voor behoefte en draagkracht op grond van de werkelijke gegevens (maatwerk).

Zie in dit kader ECLI:NL:PHR:2014:1908: de A-G achtte het niet bij voorbaat in strijd met de wet als de alimentatierechter bij de vaststelling van kinderalimentatie forfaitaire woonlasten hanteert, ook niet voor zover die forfaitaire woonlasten de actuele werkelijke woonlasten van de onderhoudsplichtige overstijgen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Partneralimentatie: levensstijl met interen op vermogen is ook behoeftescheppend

Nr: 16090 Gerechtshof Den Haag, 29-06-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:2307 Jurisprudentie Rechtseenheid Alimentatie
Fiscale aspecten
1:392 BW

Rechtsvraag

Kan behoefte in het kader van partneralimentatie worden gecreëerd door het maken van schulden?

Overweging

Uit de stukken en het ter terechtzitting verhandelde is gebleken dat partijen een riante levensstijl kenden, hetgeen door de man in zijn beroepschrift wordt bevestigd. Zo woonden partijen in een groot huis, reden zij in een luxe BMW en gingen zij regelmatig naar het buitenland. Ook werd geregeld buitenshuis gegeten. Dat partijen zich deze levensstijl konden permitteren door in te teren op vermogen, doet daaraan niet af. Anders dan de man meent, is interen op vermogen ook behoeftescheppend. Zoals de vrouw terecht opmerkt, speelt de door de man gestelde voorzienbare teruggang in levensstijl in het kader van de behoefte geen rol, aangezien voor de behoefte wordt uitgegaan van de welstand van partijen tijdens het huwelijk en niet van de al dan niet voorzienbare situatie in de toekomst.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Vervangende toestemming verhuizing wegens krapte op huurmarkt

Nr: 16083 Gerechtshof Den Haag, 22-06-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:1852 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253a BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht vervangende toestemming om te verhuizen vanuit X onthouden?

Overweging

Nee, het hof overweegt dat de vrouw er hoogstwaarschijnlijk ook thans niet in zal slagen om een zelfstandige woonruimte in X te vinden. Het is een feit van algemene bekendheid dat er zeer lange wachtlijsten bestaan voor huurwoningen in de sociale sector en dat voor het verkrijgen van een huurwoning in de vrije sector inkomenseisen gelden. De vrouw heeft geen baan in X, noch uitzicht daarop, zodat zij niet aan de inkomenseisen voldoet.

De man heeft weliswaar een aantal openstaande vacatures op het vakgebied van de vrouw in het geding gebracht, maar dit betreffen voornamelijk parttime functies, zodat het ook indien de vrouw een dergelijke baan zou bemachtigen – hetgeen bemoeilijkt wordt door de reisafstand tussen X en Y – maar zeer de vraag is of zij daarmee voldoende inkomen zou kunnen genereren om aan de inkomenseisen voor een woning in de vrije sector te voldoen. Dat er in de politiek plannen bestaan om de vergoedingen voor kinderopvang in de toekomst uit te breiden, maakt de situatie van de vrouw op dit moment niet anders. Ook indien de vrouw in aanmerking zou komen voor een bijstandsuitkering, zou zij hoogstwaarschijnlijk niet kunnen voldoen aan de inkomenseisen voor een woning in de vrije sector.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

Misbruik van procesrecht door doelbewust gekozen verkeerde rechtsingang

Nr: 16082 Gerechtshof Den Haag, 01-06-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:1847 Jurisprudentie Rechtseenheid Procesrecht 69 Rv

Rechtsvraag

Heeft de advocaat misbruik gemaakt van artikel 69 Rv nu daags voor het verlopen van de beroepstermijn middels een appeldagvaarding een ongemotiveerd beroepschrift is ingediend, zodat de advocaat met verlenging van de beroepstermijn gronden kan aanvoeren?

Overweging

Ja, er is evident sprake van misbruik van procesrecht nu de advocaat van de man welbewust een verkeerde rechtsingang heeft gekozen middels het indienen van een appeldagvaarding zonder gronden in plaats van een beroepschrift met gronden.

De advocaat van de man heeft immers het hoger beroep ingesteld middels het V1-formulier (‘Nieuw verzoekschrift’). Het hof maakt hieruit op dat de advocaat van de man er zich van bewust was dat hij in hoger beroep diende te komen middels een beroepschrift en dat hij uitsluitend heeft gedagvaard om tijdig in hoger beroep te (kunnen) komen. De wisselbepaling van art. 69 Rv is hiervoor niet bedoeld.

Lees verder