personen-, familie- en erfrecht
VAKnieuws
Aantonen schulden bij nihilstellen kinderalimentatieRechtsvraagZijn de schulden op grond waarvan de man nihilstelling van de kinderalimentatie vraagt schulden die al aanwezig waren tijdens de echtscheiding? OverwegingDe man zit sinds november 2022 in een minnelijk schuldentraject om zijn schulden af te lossen. In het vrij te laten bedrag wordt geen rekening gehouden met de kinderalimentatie. De man voert aan dat de nihilstelling van de kinderalimentatie dus noodzakelijk is om het schuldentraject met succes te doorlopen. De vrouw voert aan dat het merendeel van de schulden van de man al bestond voor mei 2021. Partijen hebben tijdens hun relatie veel schulden gemaakt. Toen zij uit elkaar gingen, hebben zij die schuldenlast ongeveer gelijk verdeeld. Dat heeft de man niet weersproken. De man heeft ter onderbouwing van zijn stellingen wel een schuldenoverzicht overgelegd dat in het kader van zijn schuldentraject is opgemaakt. Dat overzicht vermeldt echter niet de ontstaansdata van de schulden en vermeldt evenmin wat de nominale hoogte van de schuld was en welk deel daarvan aan rente moet worden toegerekend. Ook de (overigens niet volledig) overgelegde correspondentie met enkele schuldeisers maakt dat niet duidelijk. Het hof heeft daarom onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen of daadwerkelijk nieuwe schulden zijn ontstaan. Daarnaast heeft de man onvoldoende inzicht gegeven in de voor de berekening van zijn draagkracht benodigde gegevens. De man heeft geen draagkrachtberekening overgelegd op basis van zijn huidige inkomen. De man heeft op de zitting in hoger beroep verteld dat hij met zijn vorige werkgever een arbeidsconflict had en een vaststellingovereenkomst heeft gesloten. Volgens die vaststellingsovereenkomst zou de man een transitievergoeding krijgen, maar daarvan moest ook nog een schuld afbetaald worden die de man bij zijn werkgever had. Stukken daarvan ontbreken echter. Voorts heeft de man medegedeeld dat hij per 2 januari 2023 aan de slag gaat bij een nieuwe werkgever. Ook van dat nieuwe dienstverband kon hij geen gegevens overleggen. Het hof heeft daarom onvoldoende informatie om te kunnen beoordelen wat de draagkracht van de man is en derhalve om te kunnen beoordelen of wijziging of zelfs nihilstelling van de kinderalimentatie op zijn plaats is. Cursussen binnenkort: |
|
Interen op vermogen bij groot tekort aan draagkrachtRechtsvraagHeeft de rechtbank terecht geoordeeld dat ouders moeten interen op hun vermogen vanwege een groot tekort aan draagkracht bij beide ouders? OverwegingEvenals de rechtbank stelt het hof vast dat bij deze uitgangspunten een groot tekort aan draagkracht bestaat om in de behoefte van de kinderen te voorzien, namelijk een tekort van (771- (50+59)=) € 662,- per maand. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking dit tekort in draagkracht gelijkelijk over de ouders verdeeld, omdat beide partijen een bedrag van ongeveer € 35.000,- zullen ontvangen uit de verkoop van de voormalige echtelijke woning. Tegen dit oordeel is de grief van de man gericht. Het hof overweegt dat de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen in een groot deel van de alimentatieprocedures worden gevolgd. In deze zaak is het hof echter van oordeel dat het volgen van de aanbevelingen leidt tot een onredelijke uitkomst die geen recht doet aan de situatie tussen partijen. Het hof oordeelt in dit kader redengevend dat er enerzijds sprake is van een groot tekort aan draagkracht om in de behoefte van de kinderen te voorzien én dat partijen anderzijds allebei een aanzienlijk bedrag (hebben) ontvangen uit de verkoop van de woning. Door de kinderalimentatie te beperken tot de hoogte van de draagkracht van de man heeft dit tot gevolg dat uitsluitend de vrouw wordt genoodzaakt in te teren op haar vermogen om te voorzien in het levensonderhoud van de beide kinderen van partijen. Dat vindt het hof onredelijk. De man kan niet van de vrouw verlangen dat zij wel inteert ten behoeve van het onderhoud van de kinderen en hij het(zelfde) vermogen aan andere zaken kan spenderen. Het hof zal daarom, evenals de rechtbank, bepalen dat het tekort in draagkracht door beide partijen in gelijke mate vanuit hun vermogen moet worden gedragen. In deze situatie teert niet alleen de man in op zijn vermogen, maar zal ook de vrouw moeten interen op haar vermogen om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. Rekenkundig voert dit tot het volgende. Het tekort per ouder komt neer op (622:2=) € 311,- per maand. De man is in staat uit zijn inkomen € 59,- te betalen; dat is de maandlast welke drukt op zijn inkomen. Daarnaast wordt van hem verwacht dat hij uit zijn vermogen maandelijks € 331,- bijdraagt aan het levensonderhoud. In totaal is dat € 390,- per maand voor twee kinderen. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Toetsingskader kinderalimentatie aan ouder zonder hoofdverblijf kinderenRechtsvraagZijn er bijzondere omstandigheden nodig om kinderalimentatie op te leggen aan de ouder bij wie de kinderen hoofdverblijf hebben ten behoeve van het verblijf bij de andere ouder? OverwegingDe vraag of en, zo ja, in hoeverre de ouder bij wie het kind meer dan incidenteel verblijft, maar niet zijn hoofdverblijf heeft, jegens de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf heeft, aanspraak kan maken op een bijdrage in de kosten die zijn gemoeid met verzorging en opvoeding van het kind gedurende dat meer dan incidentele verblijf, moet worden beantwoord aan de hand van de wettelijke maatstaven van draagkracht en behoefte als bedoeld in titel 17 van Boek 1 BW (art. 1:397 leden 1 en 2 BW en art. 1:404 lid 1 BW). De wetsgeschiedenis, weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.25-2.27, bevat geen aanknopingspunten om aan te nemen dat afwijking van die wettelijke maatstaven in een geval als hier aan de orde, in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. Anders dan het hof tot uitgangspunt heeft genomen, is voor het opleggen van een verplichting aan de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf heeft, om bij te dragen in de zorgkosten van de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijf heeft, niet vereist dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Cursussen binnenkort: |
|
Samenloop alimentatie en verdelen bij vermogende particulierenRechtsvraagIs het hof door partijen voldoende geïnformeerd omtrent de ab-claim die rust op de waarde van de aandelen die door de vrouw worden gehouden? OverwegingBeide partijen houden geen rekening met het leerstuk van de samenloop van alimentatie en verdelen. Hierdoor is het voor het hof complex om het door de vrouw te verwerven inkomen te begroten zonder daarbij de financiële gevolgen van de verdeling te betrekken. Het inkomen en daarmee de behoefte van de vrouw wordt immers niet alleen beïnvloed door het inkomen wat zij kan verwerven uit arbeid maar eveneens door inkomen wat zij anderszins kan verwerven, bijvoorbeeld uit vermogen. Een waardering van de aandelen tegen de intrinsieke waarde, zoals deze heeft plaatsgevonden ten behoeve van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap biedt naar het oordeel van het hof voor de begroting van het inkomen van de vrouw onvoldoende houvast. In dit kader zouden de aandelen kunnen worden gewaardeerd op basis van de DCF-methode (vrije kasstroom vermenigvuldigd met de vermogenskostenvoet). De waarde van de aandelen wordt immers beïnvloed door de uitgaande kasstroom waaronder het salaris van de DGA en dividenduitkeringen. Als de man wenst dat de vrouw jaarlijks een bedrag van ten minste € 67.000,- (€ 47.000,- salaris DGA + € 20.000,- dividend) aan Aurora Holding BV onttrekt, beïnvloedt dit zoals hiervoor overwogen, de waarde van de aandelen. Door uit te gaan van een intrinsieke waarde van de aandelen van € 4.114.000,-, als basis voor het door de vrouw te realiseren rendement en een jaarlijkse onttrekking van ten minste € 67.000,- maakt de man als het ware een dubbeltelling, waarbij de man er bovendien aan voorbij lijkt te gaan dat de vrouw aan hem nog een overbedelingsuitkering zal moeten voldoen. Het hof gaat ervan uit dat ook als partijen overeenstemming hebben bereikt met betrekking tot de verdeling, dit grote gevolgen heeft voor de partneralimentatie. Als de aandelen aan de vrouw worden toegedeeld dan dient zij een aanzienlijk bedrag aan overbedelingsvergoeding aan de man te betalen en zal haar vermogen waaruit zij inkomsten genereert, dalen. Cursussen binnenkort: |
|
Tweeconclusieregel en verweer bij mondelinge behandelingRechtsvraagHeeft het hof ten onrechte besloten om in te gaan op het primaire verweer van de man dat er geen grond is om een prestation compensatoire vast te stellen aangezien de man dat verweer pas bij de mondelinge behandeling gevoerd en het verweer daarom op grond van de tweeconclusieregel buiten beschouwing te dient blijven? OverwegingNee. De vrouw heeft pas in hoger beroep een verzoek tot vaststelling van een prestation compensatoire gedaan. De man heeft zich bij verweerschrift in hoger beroep, tevens houdende incidenteel hoger beroep, op het standpunt gesteld dat het verzoek om processuele redenen niet toewijsbaar is en dat, indien hij een prestation compensatoire verschuldigd is, deze € 125.170,-- beloopt. De man heeft daarbij verwezen naar een legal opinion van zijn Franse advocaat. Daarin staat onder meer dat de uiteenzetting over de prestation compensatoire niet mag worden opgevat als een erkenning van het verschuldigd zijn van een prestation compensatoire . In haar verweerschrift in het incidenteel appel heeft de vrouw aangevoerd dat de man zelf ook ervan uitgaat dat hij een prestation compensatoire verschuldigd is en dat partijen nog slechts twisten over het door de rechter vast te stellen bedrag. In reactie daarop heeft de man, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, een aanvullende legal opinion van zijn Franse advocaat overgelegd, waarin wordt uiteengezet welke voorwaarden gelden voor een prestation compensatoire en dat niet vaststaat dat de Franse rechter een prestation compensatoire zou toekennen, omdat aan die voorwaarden niet is voldaan, gelet op het inkomen en het vermogen van de vrouw. Uit de pleitnotities van partijen en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt dat de man zich bij die gelegenheid op het standpunt heeft gesteld dat er geen reden is om enige prestation compensatoire vast te stellen gelet op het inkomen en het vermogen van de vrouw en dat de vrouw in reactie daarop, onder verwijzing naar een uitspraak van een Franse rechter, heeft aangevoerd dat juist bij grote vermogens een prestation compensatoire wordt vastgesteld. Voorts hebben de Franse advocaten van de vrouw en van de man ter zitting toegelicht in welke gevallen en op welke wijze de prestation compensatoire in Frankrijk wordt toegekend. In het licht van dit procesverloop heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de vrouw bij de mondelinge behandeling, door zonder voorbehoud in te gaan op het standpunt van de man dat er geen grond is om een prestation compensatoire vast te stellen, ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat dit standpunt alsnog in de rechtsstrijd wordt betrokken. De klacht faalt. Cursussen binnenkort: |
|
Ambtshalve toets belang kinderen bij kinderalimentatieRechtsvraagWat is de beoordelingsruimte van de rechter bij een verzoek om nihilstelling kinderalimentatie waartegen geen verweer wordt gevoerd? OverwegingHoewel de vrouw geen verweer voert tegen de door de man verzochte nihilstelling vindt de rechtbank het verzoek van de man niet geheel toewijsbaar. Dat wordt hierna uitgelegd. Vooropgesteld wordt dat de rechtbank moet onderzoeken of de man, op wie als verzoekende partij de stelplicht rust, aan die plicht heeft voldaan. Daar komt bij dat de rechtbank bij de vaststelling (en wijziging) van kinderalimentatie ambtshalve acht moet slaan op de belangen van minderjarige kinderen. In dit verband is ook van belang dat artikel 1:402 BW de rechter grote vrijheid laat bij het vaststellen van de ingangsdatum van de (wijziging van de) kinderbijdrage. Met deze uitgangspunten in het achterhoofd overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 1:401 BW kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De man stelt onweersproken dat zijn draagkracht niet meer toereikend is om de eerder overeengekomen kinderbijdrage te voldoen. Er is dan ook sprake van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in art. 1:401 BW. De man heeft niet gesteld dat zijn draagkracht op 7 oktober 2016, dus iets minder dan 2 maanden na de dag van de onderling door partijen getroffen regeling over de kinderbijdrage, al dusdanig laag was dat hij geen enkele kinderbijdrage (meer) kon betalen. De rechtbank kan dat gebrek aan draagkracht evenmin afleiden uit de stellingen van de man. Zo heeft de man niet gesteld wat zijn inkomen in de jaren 2016 tot en met 2020 concreet is geweest, dan wel welke bijzondere omstandigheden er in die jaren waren om te kunnen concluderen dat dit leidde tot een draagkracht van € 0,-. Wel is duidelijk dat de man vanaf 30 juni 2021 een uitkering op basis van de Participatiewet ontvangt. De man meent dat die omstandigheid – in ieder geval – met ingang van 1 juli 2021 tot nihilstelling van de kinderbijdrage moet leiden. Dit is niet in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Volgens de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen heeft - bijzondere omstandigheden daargelaten - een onderhoudsplichtige ouder (zijnde de niet verzorgende ouder) met een uitkering op basis van de Participatiewet een minimum-draagkracht van € 25,- per maand voor één kind en € 50,- voor twee of meer kinderen. De man heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld die maken dat hij zelfs niet in staat is om dit minimumbedrag bij te dragen. Daarom zal de rechtbank het verzoek van de man in zoverre toewijzen dat – met wijziging van de eerdere beschikking – de kinderbijdrage met ingang van 1 juli 2021 zal worden bepaald op € 25,- per maand per kind. Voor het overige zal het verzoek worden afgewezen. Cursussen binnenkort: |
|
Wijze van vastleggen schriftelijk niet-wijzigingsbeding partneralimentatieRechtsvraagZijn er eisen aan de schriftelijke vastlegging van een niet-wijzigingsbeding bij partneralimentatie? OverwegingNoch uit art. 1:159 lid 1 BW zelf, noch uit de toelichting daarop volgt dat aan het vereiste dat een niet-wijzigingsbeding schriftelijk moet worden gemaakt, slechts kan worden voldaan door een geschrift dat door beide partijen persoonlijk wordt ondertekend. Dat volgt evenmin uit de zojuist aangehaalde uitspraak, waarin het ging om een door partijen ter zitting mondeling gemaakte afspraak. Het in die zaak gegeven oordeel berust erop dat de enkele omstandigheid dat in het proces-verbaal van de zitting verslag is gedaan van hetgeen op dat punt door partijen is verklaard, nog niet meebrengt dat zij het niet-wijzigingsbeding schriftelijk zijn overeengekomen. In dit geval is het niet-wijzigingsbeding neergelegd in het gemeenschappelijk verzoekschrift van partijen, dat namens hen is ondertekend door de advocaat die hen beiden vertegenwoordigt en die dat verzoekschrift in hun beider opdracht heeft ingediend. Het oordeel van het hof dat daarmee aan het schriftelijkheidsvereiste van art. 1:159 lid 1 BW is voldaan geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het onderdeel faalt dan ook. Cursussen binnenkort: |
|
Alimentatie meerderjarig kind en uitleg convenantRechtsvraagKan het meerderjarig kind alleen aanspraak maken op alimentatie als hij in overleg met vader opleiding of studie volgt, gelet op het convenant tussen ouders? OverwegingPartijen zijn het erover eens dat het convenant in artikel 1.6 een beding bevat ten gunste van [kind 1] , waaraan [kind 1] (volgens artikel 1.7) rechten kan ontlenen. De letterlijke tekst van genoemde bepaling houdt in dat de vader verplicht is een (studie)bijdrage te betalen op de voorwaarden dat [kind 1] (1) met redelijke resultaten en (2) in overleg met hem met een beroepsopleiding bezig is of studeert. Volgens de vader heeft [kind 1] zich niet aan deze voorwaarden gehouden. Niet in geschil is dat [kind 1] zijn studie filosofie bijna heeft afgerond en dat hij, volgens de door hem overgelegde cijferlijst van 13 februari 2022, alleen maar (ruime) voldoendes heeft gehaald. Naar het oordeel van het hof zijn dit redelijke resultaten. Dat [kind 1] eerst een andere studie heeft gevolgd, maar daarmee na één jaar is gestopt, doet hieraan niet af. Een redelijke uitleg van het beding brengt niet mee dat het zou inhouden dat [kind 1] daaraan slechts voor één studie rechten zou kunnen ontlenen, ook al niet omdat het beding in beginsel geldig is totdat [kind 1] de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt. Aan de eerste voorwaarde heeft [kind 1] dus voldaan. Vast staat dat voorafgaand aan het volgen van de studies filosofie, aanvang september 2019, en Frans, aanvang 2020, geen overleg tussen [kind 1] en de vader heeft plaatsgevonden over zijn studiekeuzes. Aldus heeft [kind 1] , naar de letterlijke bewoordingen van het beding, niet aan de tweede voorwaarde voldaan. De vraag of dit betekent dat de vader niet langer gehouden is een (studie)bijdrage aan [kind 1] te betalen, beantwoordt het hof, net als de rechtbank, echter ontkennend. Daartoe overweegt het hof het volgende. [kind 1] ouders zijn gescheiden toen hij acht jaar oud was. [kind 1] is na de scheiding bij de moeder gaan wonen. De zorgregeling tussen hem en de vader verliep moeizaam en sinds 2012 is het contact tussen hen helemaal verbroken. De vader heeft ter zitting in hoger beroep beaamd dat er sprake is van een ernstig verstoorde relatie, waarin hij ook een aandeel heeft. Als gevolg van deze – in de tekst van het convenant niet verdisconteerde – omstandigheden, die erop duiden dat de ouders van [kind 1] niet in staat zijn gebleken om de gevolgen van hun echtscheiding ten aanzien van de zorgregeling duurzaam in goed overleg te regelen, is het contact tussen de vader en [kind 1] momenteel nagenoeg afwezig. Het hof acht [kind 1] onder deze omstandigheden niet gebonden aan de letterlijke bewoordingen van de hiervoor genoemde tweede voorwaarde, nu die voorwaarde ervan uitgaat dat het daar bedoelde overleg in elk geval mogelijk is. Een redelijke uitleg van deze clausule brengt naar het oordeel van het hof mee dat, nu de verstoorde verhouding tussen de vader enerzijds en de moeder en [kind 1] anderzijds het volgens deze bepaling verplichte overleg over studiekeuzes in de weg staat en de oorzaak daarvan niet, althans niet in overwegende mate aan [kind 1] valt toe te rekenen, [kind 1] daarvan geen nadelige gevolgen mag ondervinden. Cursussen binnenkort: |
|
Verdiencapaciteit bij WW-uitkering onderhoudsplichtige van kinderalimentatieRechtsvraagDient bij het bepalen van de draagkracht van de man te worden aangesloten bij zijn verdiencapaciteit of dient uitgegaan te worden van de WW-uitkering? OverwegingIn de periode van 9 augustus 2021 tot 1 maart 2022 heeft de man een WW-uitkering ontvangen. Gedurende die periode achtte het UWV de man dan ook in staat om arbeid te verrichten. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat van de man gedurende die periode verwacht kon worden dat hij zich zou inspannen om meer inkomsten te genereren en dat de man dat ten onrechte heeft nagelaten. De rechtbank heeft bij het bepalen van de draagkracht van de man dan ook terecht aangesloten bij zijn verdiencapaciteit. Hier komt bij dat de man tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft bevestigd dat hij gedurende de tijd dat hij een WW-uitkering ontving geen enkele sollicitatieactiviteit heeft ondernomen, terwijl dat redelijkerwijs wel van hem verwacht mocht worden. Dat de man zijn verdiencapaciteit niet heeft benut, komt dan ook voor zijn rekening en risico. Cursussen binnenkort: |
|
Fictief inkomen bij onvoldoende stukken om draagkracht te bepalenRechtsvraagHeeft de man voldoende stukken overgelegd om zijn draagkracht voor kinderalimentatie te kunnen berekenen? OverwegingDe man is, zoals reeds hiervoor overwogen, op grond van artikel 21 Rv gehouden alle financiële stukken in het geding te brengen die van belang zijn om zijn draagkracht te kunnen bepalen. Het hof is van oordeel dat de man met overlegging van de genoemde stukken opnieuw niet aan die verplichting heeft voldaan. Een volledig inzicht in zijn financiële positie ontbreekt. Zo heeft hij geen aanslag inkomstenbelasting 2019 en aangifte en aanslag inkomstenbelasting 2020 overgelegd. [C] B.V. is een werkmaatschappij met als holding [E] B.V., waarvan de man 100 % van de aandelen bezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat hij niet de jaarstukken van [E] B.V heeft overgelegd en evenmin inzicht heeft verschaft in de inkomsten die hij als directeur van deze vennootschappen heeft genoten. Ook in hoger beroep heeft hij geen aanvullende informatie met betrekking tot deze vennootschappen in het geding gebracht. Voorts is zijn stelling dat hij thans als maaltijdbezorger bij een restaurant in [plaats C] werkt volstrekt ongeloofwaardig, ook al heeft de man van die functie salarisstroken overgelegd. De man woont in [plaats B] en heeft geen auto, zodat het voor de hand ligt dat hij, mede gelet op de huidige arbeidsmarkt waarin overal grote behoefte is aan personeel, in de buurt van zijn woonplaats aan het werk gaat. Het is onaannemelijk dat de man, mede gelet op zijn hoge inkomsten in het verleden, in 2022 geen beter betaalde baan dan bezorger bij een restaurant kan vinden. Nu het inkomen van de man op grond van de door hem overgelegde stukken niet kan worden vastgesteld en hij heeft nagelaten om ter zitting in hoger beroep of anderszins een nadere toelichting te geven, zal het hof het inkomen van de man schatten op het door de vrouw gestelde bedrag van € 15.000,- netto per maand, zoals ook al bij de vaststelling van de behoefte is gebeurd. Het NBI van de man wordt op dit bedrag vastgesteld. (volgt veroordeling in de proceskosten van de man, red.) Cursussen binnenkort: |
|
Partneralimentatie: duiding langdurig verblijf bij de nieuwe partnerRechtsvraagIs sprake van samenwoning bij langdurig verblijf van de vrouw bij haar nieuwe partner en gelet op de omstandigheden? OverwegingUiteindelijk heeft het welzijn van [de minderjarige] , de mogelijkheid dat [de minderjarige] ongestoord door kon gaan met haar werk, gecombineerd met de richtlijnen over thuiswerken en afstand houden van elkaar, ertoe geleid dat de vrouw lange tijd niet in haar appartement in [woonplaats2] verbleef. Zij heeft altijd de intentie gehouden terug te keren naar haar appartement en haar verblijf bij haar partner te zien als tijdelijk, noodgedwongen logeren. Ook is er rond oktober/november 2020 een periode geweest dat zij niet terug kon omdat [de minderjarige] positief testte op het coronavirus. Het hof overweegt dat de keuzes die de vrouw in deze periode heeft gemaakt, door [de minderjarige] alle ruimte te geven, begrijpelijk zijn. Achteraf kan de vraag gesteld worden of deze keuzes altijd de juiste zijn geweest, maar gezien de onzekere tijd waarbij vanaf de start in maart 2020 geen overzicht en duidelijkheid bestond over het verloop en duur van de pandemie en de daarmee samenhangende maatregelen, kan naar het oordeel van het hof aan de vrouw niet worden tegengeworpen dat zij bij haar partner verbleef. Dat zij -mocht de mogelijkheid daarvoor al aanwezig zijn geweest, wat de vrouw betwist- ook bij familie of een vriendin had kunnen intrekken, maakt dit niet anders. Het is het hof bovendien gebleken dat de vrouw haar sociale activiteiten in [woonplaats2] heeft aangehouden. Zij bleef lid van het koor, bezocht de tandarts in [woonplaats2] en deed daar ook met enige regelmaat boodschappen. Het hof komt dan ook, gelet ook op het in 5.2 aangegeven restrictieve toetsingskader, tot het oordeel dat de vrouw niet met haar partner heeft samengeleefd als waren zij gehuwd. Zij verbleven langdurig bij elkaar, maar dat was ingegeven door uitzonderlijke omstandigheden en op dat moment begrijpelijke keuzes. Cursussen binnenkort: |
|
Beperkt rekening gehouden met andere kinderen bij verdeling draagkrachtRechtsvraagBestaat er reden de draagkracht van de man te verdelen over alle kinderen uit verschillende relaties terwijl daar geen gegevens over zijn verstrekt? OverwegingTen aanzien van de onderhoudsverplichting van de man voor zijn drie kinderen uit een andere relatie, overweegt het hof als volgt. Als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken gaat het hof ervan uit dat deze kinderen zijn geboren uit de bestendige relatie die de man met zijn huidige partner, de moeder van deze kinderen, heeft. Gebleken is dat de man de kinderen onlangs heeft erkend. Gelet hierop en gelet op hetgeen op de zitting in hoger beroep is besproken, acht het hof het aannemelijk dat de man ook de verwekker is van de kinderen, zodat hij ingevolge het bepaalde in artikel 1:394 Burgerlijk Wetboek ten tijde van de ingangsdatum (28 maart 2019) en daarna een onderhoudsverplichting had ten aanzien van deze kinderen. Ook heeft de man naar voren gebracht dat hij in de afgelopen jaren aan zijn onderhoudsverplichting heeft voldaan en dat hij daar nog steeds uitvoering aan geeft, zij het in beperkte mate. De man heeft echter niet met stukken onderbouwd met welk bedrag hij maandelijks bijdraagt in de kosten van zijn drie andere kinderen. De grief van de man slaagt daarom niet en net als de rechtbank zal het hof bepalen dat van de draagkracht van de man € 75,- per maand beschikbaar is voor de drie andere kinderen van de man, en de resterende draagkracht beschikbaar is voor [minderjarige] . Dit betekent dat er een draagkracht van de man voor de kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] resteert van € 146,- per maand in 2019, € 152,- in 2020 en € 158,- in 2021. Cursussen binnenkort: |