VAKnieuws 2024
sorteer op datum sorteer op nummer | |
---|---|
24038
In Wvggz voorgeschreven psychiatrisch onderzoek in beginsel in fysieke aanwezigheid betrokkene.Hoge Raad der Nederlanden, 31-05-2024 ECLI:NL:HR:2024:789 Jurisprudentie - RechtseenheidWvggz 7:1 Wvggz; 7:2 Wvggz; 7:7 Wvggz. Rechtsvraag Kan het onder omstandigheden voldoende zijn als de psychiater het in de Wvggz voorgeschreven medisch onderzoek verricht via beeldbellen? OverwegingDe Hoge Raad overweegt dat de psychiater het in de Wvgzz voorgeschreven medisch onderzoek in beginsel in fysieke aanwezigheid van de betrokkene moet verrichten door de betrokkene in zijn fysieke aanwezigheid te spreken en observeren, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is. In de aan de Hoge Raad voorgelegde casus heeft de psychiater de betrokkene in het kader van een crisismaatregel via videobellen onderzocht. Op dat moment was het vanwege de opbouwende agressie van betrokkene niet mogelijk om hem in zijn fysieke aanwezigheid te onderzoeken. Dit onderzoek is door het OM ook gevoegd bij het verzoek tot verlenging van de crisismaatregel op de voet van art. 7:7 Wvggz. De Hoge Raad oordeelt dat bij de beoordeling of het onderzoek van de psychiater voldoet aan de daaraan in het kader van de verzochte machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel te stellen eisen, in het bijzonder of een onderzoek door de psychiater in fysieke aanwezigheid van de betrokkene redelijkerwijs niet mogelijk was, niet alleen de omstandigheden ten tijde van de voorbereiding van de crisismaatregel van belang zijn, maar ook de omstandigheden nadien tot aan het indienen van het verzoek om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Dit betekent dat, indien de aanvankelijk afgegeven medische verklaring niet berust op een onderzoek door de psychiater in fysieke aanwezigheid van de betrokkene, aanleiding bestaat de medische verklaring aan te vullen als voorafgaand aan het verzoek om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel een onderzoek door de psychiater in fysieke aanwezigheid van de betrokkene wel mogelijk is. |
|
24031
Neutrale en onpartijdige vereffenaar nodig voor afwikkeling erfenis.Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:1447 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingErfrecht 4:203 BW Rechtsvraag Wanneer kan de rechter een vereffenaar benoemen? OverwegingVerzoekers en verweerders zijn broers en zussen, en de erfgenamen van de erflaatster: hun moeder. De erfgenamen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. De rechtbank heeft op verzoek van een van de erfgenamen een vereffenaar benoemd. De verzoekers zijn daartegen in hoger beroep gekomen omdat zij het onnodig vinden dat er kosten worden gemaakt voor een vereffenaar terwijl zij de nalatenschap ook zelf kunnen afwikkelen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank. Het feit dat de nalatenschap beneficiair is aanvaard, brengt mee dat de nalatenschap op de wettelijk voorgeschreven wijze moet worden vereffend. Het hof overweegt dat de erfgenamen in beginsel de nalatenschap gezamenlijk kunnen vereffenen maar dat de rechter op grond van artikel 4:203 BW een vereffenaar kan benoemen, onder meer op verzoek van een van hen. Het hof maakt een belangenafweging en oordeelt dat de verweerders belang hebben bij een professionele vereffenaar ondanks dat dit kosten met zich meebrengt. Het hof vindt in deze casus de benoeming van een professionele vereffenaar noodzakelijk, aangezien partijen naar verwachting niet in staat zijn om de nalatenschap gezamenlijk te vereffenen. Erflaatster is inmiddels drie jaar geleden overleden en de verzoekers en verweerders hebben tot op heden de nalatenschap niet gezamenlijk afgewikkeld. Verzoekers hebben verweerders niet bij de afwikkeling van de nalatenschap betrokken. De verhouding tussen de verschillende erfgenamen is ernstig verstoord. Bovendien woont een van de verzoekers nog altijd in het ouderlijk huis welke in het kader van de afwikkeling verkocht en verdeeld moet worden, waarover ook een impasse bestaat
Binnenkort:
Verdelen door de rechter |
|
24033
Niet-ontvankelijk hoger beroep wegens 17 seconden te laat ingediend beroepschrift.Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:1446 Jurisprudentie - RechtseenheidProcesrecht Artikel 33 Rv; artikel 806 Rv; artikel 9 Besluit elektronisch procederen. Rechtsvraag Is het hoger beroep nog tijdig ingesteld als het beroepschrift om 00.00 uur is ontvangen? OverwegingDe beroepstermijn liep af op 20 juni 2023. Het beroepschrift is via Zivver (veilig mailen) ingediend en door het hof ontvangen op 21 juni 2023 om 00:00:17 uur. Het hof verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep wegens het te laat indienen van het beroepschrift. Het hof overweegt dat rechtsmiddelentermijnen van openbare orde zijn en ambtshalve door de rechter moeten worden toegepast. Het hof verwijst naar de recente beschikkingen van de Hoge Raad van 25 mei 2023 (ECLI:NL:HR:2023:776) en 12 april 2024 (ECLI:NL:HR:2024:570). In artikel 33 lid 3 Rv staat dat berichten die voor 24:00 uur van de laatste dag van een lopende termijn zijn ontvangen, als binnen de termijn geldend zijn ingediend. Nu niet is gebleken van een storing in de zin van artikel 8 Besluit elektronisch procederen, is de overschrijding van de termijn voor indiening van het hoger beroep niet verschoonbaar. Er zijn ook geen andere omstandigheden gesteld of gebleken die maken dat zich hier een geval voordoet waarin een uitzondering kan worden gemaakt op de strikte handhaving van de beroepstermijn.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
24032
Geslaagd tegenbewijs tegen stelling dat de sieraden op de peildatum nog (in de kluis) aanwezig waren.Gerechtshof Amsterdam, 21-05-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:1392 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingHuwelijksvermogensrecht Procesrecht 1:94 BW; 150 Rv. Rechtsvraag Maken de sieraden onderdeel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap? OverwegingTussen partijen geldt een beperkte huwelijksgemeenschap. Partijen hebben tijdens het huwelijksfeest, na de huwelijksvoltrekking, gouden sieraden ontvangen. Deze sieraden maakten onderdeel uit van de huwelijksgemeenschap. Die sieraden hebben partijen ondergebracht in een kluis. Het hof heeft op voorhand de stelling van de man dat de sieraden op de datum van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap (de peildatum) nog in de kluis aanwezig waren, aangenomen. Dat zou betekenen dat de sieraden onderdeel uitmaken van de te verdelen ontbonden huwelijksgemeenschap. Het hof heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren. De vrouw heeft tegenbewijs geleverd met een document waaruit blijkt dat zij op een datum vóór de peildatum de kluis heeft bezocht, en getuigenverklaringen dat de vrouw de kluis vóór de peildatum heeft bezocht, dat zij de sieraden uit de kluis heeft gehaald en dat de man de sieraden heeft verkocht. Het hof oordeelt dat de vrouw met haar stukken en de getuigenverklaringen zodanige twijfel heeft gezaaid dat het hof niet kan vaststellen dat de sierraden op de peildatum nog aanwezig waren in de kluis. De man heeft daardoor niet aan zijn bewijslast voldaan. |
|
24036
Rechtbank weigert betrokkene als gemachtigde in alle familie- en jeugdzaken voor de duur van twee jaar.Rechtbank Midden-Nederland, 16-05-2024 ECLI:NL:RBMNE:2024:3068 Jurisprudentie - RechtseenheidProcesrecht 81 Rv; 280 Rv. Rechtsvraag Kan de rechtbank bijstand of vertegenwoordiging door een gemachtigde weigeren? OverwegingOp grond van artikel 81 lid 1 en artikel 280 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechtbank in verzoekschriftprocedures bijstand of vertegenwoordiging weigeren door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan en die geen advocaat of deurwaarder is. De weigering geldt voor een bepaalde zaak of voor een door de rechtbank te bepalen tijd. De betrokkene in deze zaak was voorheen advocaat. Hij is door de raad van discipline van het tableau geschrapt, en deze beslissing is door het hof van discipline bekrachtigd. Betrokkene wil nu als gemachtigde in jeugdbeschermingszaken optreden. De rechtbank oordeelt dat er ernstige bezwaren bestaan tegen betrokkene en dat deze ernstige bezwaren structureel van aard zijn. De rechtbank haalt verschillende overwegingen van het hof van discipline aan, en overweegt dat j eugdbeschermingszaken bij uitstek gevoelige zaken zijn, omdat de overheid hier diep ingrijpt in het gezinsleven van kinderen en hun ouders. Van een professioneel rechtsbijstandsverlener wordt dus juist in deze procedures verwacht dat hij/zij met gepaste onafhankelijkheid, deskundigheid en integriteit optreedt en binnen de regels van de wet een eerlijk proces voor zijn/haar cliënten voert. De rechtbank is onvoldoende overtuigd dat betrokkene in de toekomst als gemachtigde anders zal handelen dan als advocaat.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
24034
Ondertoezichtstelling niet bedoeld om de moeder te dwingen om DNA-onderzoek te laten doen.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-05-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:3436 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingJeugdrecht 1:255 BW Rechtsvraag Is voortzetting van de ondertoezichtstelling met als doel de moeder mee te laten werken aan een DNA-test proportioneel en doelmatig? OverwegingIn een andere procedure heeft de man vervangende toestemming gekregen om het kind te erkennen. De moeder is veroordeeld om mee te werken aan DNA-onderzoek, maar dat weigert zij. De man heeft het kind nog niet erkend omdat hij het DNA-onderzoek wil afwachten. In deze procedure is het kind in eerste aanleg onder toezicht gesteld. De moeder is hier tegen in hoger beroep gekomen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd. De enige zorg die tijdens het hoger beroep nog aan de ondertoezichtstelling ten grondslag wordt gelegd, is dat het kind in haar identiteitsontwikkeling wordt bedreigd doordat de moeder niet wil meewerken aan een DNA-test en statusvoorlichting. Het hof oordeelt dat voortzetting van de ondertoezichtstelling op deze grond niet proportioneel en doelmatig is. Het hof overweegt dat een ondertoezichtstelling gericht moet zijn op het wegnemen van een ontwikkelingsbedreiging door middel van het inzetten van hulpverlening. Een ondertoezichtstelling is daarom niet geschikt om de moeder te dwingen om DNA-onderzoek te laten doen. De Raad en de GI hebben ook niet onderbouwd wat voor andere hulpverlening er ingezet kan worden om de bedreiging van de identiteitsontwikkeling af te wenden. Daarnaast overweegt het hof dat het hof in de andere procedure nog niet heeft beslist over het gezag en de omgang, en dat de man de minderjarige nog niet heeft erkend. Een gedwongen kader vanwege het opstarten van de omgang tussen het kind en de man is daarom voorbarig.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24045
Geheimhouden informatie over adoptieouders vormt schending van artikel 8 EVRMEuropees Hof voor de Rechten van de Mens, 14-05-2024 ECLI:CE:ECHR:2024:0514JUD002094921 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAfstamming en adoptie 8 EVRM Rechtsvraag Mag een lidstaat informatie over de adoptieouders geheim houden tegenover het geadopteerde kind? OverwegingIn de aan het EHRM voorgelegde casus wilde klaagster informatie hebben over haar adoptie, meer specifiek over de vraag of haar depressie, angststoornis en spraakproblemen een erfelijke herkomst hebben of hun oorzaak vinden in haar ontwikkeling en vroege jeugd. De Noord-Macedonische autoriteiten hebben dit verzoek direct afgewezen omdat die informatie geheim moest blijven op grond van de Noord-Macedonische Familiewet. Het EHRM heeft overwogen dat er een belangenafweging moet worden gemaakt tussen het recht van het geadopteerde kind om informatie te hebben over zijn/haar afkomst en erfelijke gezondheidsproblemen, en anderzijds het recht van de adoptieouder(s) om anoniem te blijven. In deze casus is niet eerst onderzocht of de biologische ouder er bezwaar tegen had dat deze informatie met klaagster gedeeld zou worden. Ook bevat de Familiewet geen uitzonderingen op de regel dat informatie over de adoptie geheim gehouden moet worden. Dit acht het EHRM in strijd met artikel 8 EVRM. De autoriteiten die een dergelijk verzoek voorgelegd krijgen, zijn gehouden om bij de beslissing een belangenafweging te maken. |
|
24035
De status van de jong-meerderjarige tijdens het hoger beroep tegen een beslissing over kinderalimentatie.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-05-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:3194 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAlimentatie Procesrecht 1:404 BW; 1:395a BW; 798 Rv. Rechtsvraag Is het kind dat tijdens de procedure in eerste aanleg tussen de ouders over het met terugwerkende kracht wijzigen van de kinderalimentatie al jongmeerderjarig was, belanghebbende? OverwegingDe man heeft in eerste aanleg met terugwerkende kracht nihilstelling van de kinderalimentatie verzocht. Het kind was op dat moment al jongmeerderjarig. In eerste aanleg, waarin de jongmeerderjarige ook als belanghebbende betrokken is, is de procedure enkel gegaan over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen. In hoger beroep gaat de man ook in op de bijdrage aan de jongmeerderjarige zelf. Het hof bepaalt dat h et in hoger beroep niet ook kan gaan over de bijdrage in de kosten van studie- en levensonderhoud die de man vanaf de achttiende verjaardag aan de jongmeerderjarige moet betalen. De man heeft in eerste aanleg namelijk niet expliciet vermeld dat de procedure ook daarover ging. D e jongmeerderjarige is wel belanghebbende in het hoger beroep voor zover het gaat over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen over de periode tot aan de achttiende verjaardag van de jongmeerderjarige. De jongmeerderjarige heeft namelijk wel belang om zelf in rechte op te treden en een standpunt in te kunnen nemen over de bijdrage die de man aan de vrouw moet betalen voor de periode waarin de jongmeerderjarige nog minderjarig was. De jongmeerderjarige wordt daarom wel als belanghebbende aangemerkt.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
24054
Omgangsregeling uitvoerbaar bij lijfsdwangGerechtshof Den Haag, 01-05-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:1139 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang 585 Rv Rechtsvraag Is lijfsdwang in casu een passend dwangmiddel? OverwegingHet hof oordeelt dat er geen grond is om de omgang tussen de vader en het kind te ontzeggen. Er zijn geen contra-indicaties. De moeder werkt niet mee aan het opbouwen van de omgang tussen de vader en het kind. Er is sprake van een jarenlang patroon waarbij de moeder bwust geen medewerking verleent. Uit de medische stukken van de moeder is niet gebleken dat de moeder het psychisch niet aan zou kunnen. Het hof verwacht niet dat de moeder de omgangsregeling zal nakomen zonder dwangmiddel. Eerdere dwangsommen hebben niet geholpen. De moeder is een keer de omgangsregeling nagekomen, en dat was toen er een lijfsdwang aan verbonden was. Het hof oordeelt dat in dit geval lijfsdwang een passende dwangmaatregel is, die voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het hof gaat daarbij uit van een rol van de gecertificeerde instelling, die volgens het hof er voor kan zorgen dat een eventuele lijfsdwang op zodanige wijze kan worden georganiseerd dat de minderjarige er zo min mogelijk negatieve gevolgen van ondervindt. |