VAKnieuws

Ga terug naar het VAKnieuws overzicht

Zimbabwe-exceptie niet toepasselijk

Nr: 25046 Gerechtshof Den Haag, 08-04-2025 ECLI:NL:GHDHA:2025:621 Jurisprudentie Rechtseenheid IPR
Huwelijksvermogensrecht
26 Huwelijksvermogensrechtverordening; Zimbabwe-exceptie (HR 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1696, rov. 3.3.4)

Rechtsvraag

Moet op basis van de gedragingen van partijen de woning worden verdeeld, alsof deze in een algehele gemeenschap van goederen is gevallen?

Overweging

Op het huwelijksvermogen van partijen is over de eerste tien jaar van hun huwelijk (2006 tot 2016) het Turks recht van toepassing en daarna het Nederlands recht. De vrouw heeft de woning gekocht voor de sluiting van het huwelijk. De woning is op grond van het Turks huwelijksvermogensrecht niet in enige gemeenschap gevallen. Het Nederlands huwelijksvermogensregime dat vanaf 2016 van toepassing is op het huwelijksvermogen van partijen, geldt alleen voor de toekomst. 

De man betoogt dat op basis van de gedragingen van partijen tijdens het huwelijk er van uit moet worden gegaan dat de woning wel in de algehele gemeenschap van goederen is gevallen. Hij beroept zich op de zogenoemde Zimbabwe-exceptie. Deze exceptie ziet op een correctie die inhoudt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is te verlangen dat de verdeling zal plaatsvinden in afwijking van een bestendige gedragslijn van partijen waaruit blijkt dat zij zich steeds en consequent hebben gedragen alsof een ander rechtsstelsel dan het van toepassing geoordeelde met betrekking tot hun huwelijksgoederenregime toepasselijk was (HR 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1696, rov. 3.3.4). Het hof stelt daarbij voorop dat deze exceptie is aanvaard in de situatie dat, hoewel toepassing van de regels van Nederlands internationaal privaatrecht meebrengt dat het huwelijksgoederenregime van partijen wordt beheerst door Nederlands recht, partijen zich evenwel gedurende een lange reeks van jaren steeds en consequent hebben gedragen naar het uitgangspunt dat hun huwelijksgoederenregime werd beheerst door een bepaald buitenlands recht en dat zij zich mitsdien steeds hebben gedragen alsof zij buiten iedere gemeenschap van goederen waren gehuwd. Bij die stand van zaken achtte de Hoge Raad het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat een van de echtgenoten zich erop beroept dat de verdeling dient plaats te vinden op basis van het uitgangspunt dat partijen in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd (HR 19 maart 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0897). In dit geval is echter de omgekeerde situatie aan de orde: hier is geen sprake van persoonlijk eigendom van een van de echtgenoten dat door de werking van het Nederlands recht ‘plotsklaps’ gemeenschappelijk eigendom blijkt te zijn geworden, maar is sprake van persoonlijk eigendom van een van de echtgenoten dat ‘plotsklaps’ geen gemeenschappelijk eigendom blijkt te zijn geworden, maar persoonlijk eigendom van de betreffende echtgenoot is gebleven. Het komt het hof voor dat in een dergelijke situatie minder snel grond zal zijn voor het oordeel dat een bestendige gedragslijn van de echtgenoten het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maakt dat een van de echtgenoten zich beroept op de regels van het toepasselijke recht (dat de algehele gemeenschap van goederen niet kent).

Dat in de periode van echtscheiding en het voeren van procedures in dat kader bij partijen onduidelijkheid heeft bestaan over het toepasselijke recht – als gevolg van het feit dat er geen rekening mee was gehouden dat de man niet de Nederlandse, maar slechts de Turkse nationaliteit had – kan naar het oordeel van het hof ook niet tot de conclusie leiden dat partijen zich gedurende een lange reeks van jaren steeds en consequent hebben gedragen alsof zij in gemeenschap van goederen waren getrouwd. Hierbij is immers – ook en vooral – van belang hoe partijen in de periode van het huwelijk zelf (vóór de periode van echtscheiding) hebben geleefd en van welke veronderstellingen zij toen zijn uitgegaan. Dat (ook) de vrouw ten tijde van de echtscheiding enige tijd heeft gedwaald over het op het huwelijksvermogensregime toepasselijke recht, maakt derhalve nog niet dat zij zich tijdens het huwelijk steeds en consequent heeft gedragen alsof er sprake was van een gemeenschap van goederen. Ten slotte kan het feit dat partijen zijn gehuwd in Nederland en steeds met hun gezin in Nederland hebben gewoond, evenmin tot die conclusie leiden.

Cursussen binnenkort:

Lees verder