VAKnieuws

Passeren bewijsaanbod II: getuige horen over geboortedatum

Nr: 24100 Hoge Raad der Nederlanden, 08-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1599 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Procesrecht
Algemeen
1:25d BW; 152 Rv.

Rechtsvraag

Mocht het hof het bewijsaanbod passeren?

Overweging

De vrouw heeft in een p rocedure tot wijziging of aanvulling van gegevens in een vervangende geboorteakte verzocht om de geboortedatum in haar paspoort te wijzigen. Zij stelt dat bij haar aankomst in Nederland de verkeerde datum als haar geboortedatum is geregistreerd. Zij biedt aan om haar moeder als getuige te horen over de vraag op welke datum zij is geboren. De rechtbank en het hof hebben dit bewijsaanbod gepasseerd. Het hof heeft geoordeeld dat het bewijsaanbod van de vrouw niet terzake doende is. De Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel van het hof niet in stand kan blijven.  De Hoge Raad overweegt dat dat oordeel onjuist is voor zover het hof tot uitgangspunt heeft genomen dat een procedure op de voet van art. 1:25d BW zich niet leent voor het leveren van bewijs door het horen van getuigen, zoals voorzien in art. 166 Rv, en dat het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd is voor zover het hof heeft geoordeeld dat het door verzoekster in hoger beroep gedane bewijsaanbod onvoldoende specifiek is of de door haar te bewijzen aangeboden feiten niet tot de beslissing van de zaak kunnen leiden.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Stellen en betwisten

Nr: 24101 Hoge Raad der Nederlanden, 08-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1601 Jurisprudentie Geschilbeslechting Echtscheiding
Procesrecht
Huwelijksvermogensrecht
150 Rv

Rechtsvraag

Heeft de man voldoende onderbouwd betwist dat de aandelen van de B.V. in de ontbonden huwelijksgemeenschap zijn gevallen?

Overweging

Partijen zijn gehuwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. De ouders van de man hebben een onderneming opgericht, en de aandelen in die onderneming kwamen aan zijn ouders toe. De man is bestuurder van de onderneming. De ouders van de man zijn inmiddels beiden overleden. De rechtbankt heeft bepaald dat de aandelen in de onderneming aan de man worden toegedeeld, tegen vergoeding van de helft van de waarde daarvan aan de vrouw. In hoger beroep stelt dat man dat de aandelen niet in de ontbonden huwelijksgemeenschap zijn gevallen, onder meer doordat de aandelen nooit aan hem zijn overgedragen. Het hof overweegt dat naar eigen zeggen van de man, de aandelen bij leven van zijn moeder aan hem zijn overgedragen. Het hof oordeelt dat de vrouw voldoende heeft gesteld dat de aandelen wel in de ontbonden huwelijksgemeenschap zijn gevallen, en dat het op de weg van de man had gelegen (omdat i) het gaat om een erfenis van zijn moeder, waarvan hij erkent daartoe gerechtigd te zijn en ii) als niet weersproken vaststaat dat hij bestuurder is van de [B.V.] – hij staat ook als bestuurder ingeschreven in het handelsregister – zijn betwisting (dat de aandelen tot de huwelijksgemeenschap behoren) te onderbouwen met concrete en verifieerbare bescheiden, vgl. HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058). Dit heeft de man nagelaten.

De Hoge Raad geeft meerdere delen uit de processtukken van de man weer en  acht het oordeel van het hof dat de man onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de aandelen in de ontbonden huwelijskgemeenschap zijn gevallen, onbegrijpelijk. De man heeft duidelijk naar voren gebracht dat hij in hoger beroep zijn standpunt heeft gewijzigd, in die zin dat hij niet langer meent dat de aandelen bij leven van zijn moeder aan hem zijn overgedragen.

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof.

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Passeren bewijsaanbod I: appellant zelf als getuige horen over obligatoire gemeenschap

Nr: 24099 Hoge Raad der Nederlanden, 08-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1598 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Ex-samenwoners
Procesrecht
152 rv

Rechtsvraag

Heeft het hof terecht het bewijsaanbod van de man gepasseerd?

Overweging

De man stelt dat tussen hem en zijn (overleden) ex-partner een obligatoire gemeenschap van woning bestond, op grond van een stilzwijgende afspraak. Hij vordert van de erfgenamen verrekening van de overwaarde. De man heeft zijn stelling met verschillende feiten en bescheiden onderbouwd. Het hof heeft de vordering van de man afgewezen, op de grond dat de man zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof passeert het bewijsaanbod van de man. 

De Hoge Raad oordeelt dat het hof de beslissing dat het bewijsaanbod wordt gepasseerd, onvoldoende heeft gemotiveerd. De Hoge Raad vindt het oordeel van het hof dat de man de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende heeft onderbouwd, onbegrijpelijk. Voor zover het hof het bewijsaanbod van de man heeft gepasseerd op de grond dat dit niet ziet op doorslaggevende aspecten van het feitencomplex, is dit oordeel eveneens onbegrijpelijk, reeds omdat het bewijsaanbod van de man om zichzelf als getuige te doen horen, ziet op alle door de man gestelde aspecten van het feitencomplex en het hof niet heeft overwogen dat deze, in onderlinge samenhang bezien, de door de man aangevoerde stilzwijgende afspraak niet kunnen dragen.

Lees verder
 

Niet dragend oordeel krijgt geen gezag van gewijsde

Nr: 24098 Hoge Raad der Nederlanden, 08-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1596 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Gezag en omgang
Procesrecht
236 lid 1 Rv

Rechtsvraag

Komt aan een oordeel die de beslissing niet draagt ook gezag van gewijsde toe?

Overweging

Het hof heeft de man ontvankelijk verklaard in zijn verzoek over een omgangsregeling, op de grond dat er voldoende gronden zijn family life aan te nemen tussen hem en het kind in de zin van artikel 8 EVRM. Zijn verzoek over de omgangsregeling heeft het hof afgewezen omdat de omgang niet in het belang van het kind zou zijn. De moeder is in cassatie gegaan tegen het oordeel van het hof dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek omdat hij family life heeft met het kind. Zij stelt dat haar belang bij het cassatieberoep er in is gelegen dat aan het oordeel dat tussen de man en het kind family life kan worden aangenomen, anders gezag van gewijsde toekomt in een ander geding tussen partijen.

De Hoge Raad oordeelt dat aan het oordeel dat tussen de vader en het kind family life ex 8 EVRM kan worden aangenomen, geen gezag van gewijsde toekomt omdat dit niet het dragende oordeel is voor de beslissing van het hof dat het verzoek over de omgangsregeling wordt afgewezen. Op grond van artikel 236 lid 1 Rv komt aan het dragende oordeel gezag van gewijsde toe in een (toekomstige) andere procedure tussen dezelfde partijen, maar niet aan de overige niet dragende oordelen. De moeder heeft daarom geen belang bij haar cassatieberoep.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Peildatum gewone verblijfplaats minderjarige: tijdstip indiening inleidend stuk

Nr: 24097 Hoge Raad der Nederlanden, 08-11-2024 ECLI:NL:HR:2024:1594 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling IPR
Gezag en omgang
8 en 16 Verordening Brussel II-bis; 7 en 17 Verordening Brussel II-ter

Rechtsvraag

Wat is het inleidend processtuk wanneer een verzoek voor het eerst in hoger beroep wordt gedaan?

Overweging

In deze zaak heeft de vader in eerste aanleg verzoeken gedaan over het ouderlijk gezag, de zorgregeling en een informatieregeling. De moeder is belast met het eenhoofdig gezag en is gedurende de procedure in eerste aanleg met het kind van partijen naar het buitenland verhuisd. In hoger beroep heeft de vader het hof verzocht de moeder te gelasten met het kind terug naar Nederland te verhuizen. Het hof heeft zijn bevoegdheid getoetst naar het moment waarop de vader het verzoek in hoger beroep heeft gedaan, en geoordeeld dat het kind op dat moment niet zijn gewone verblijfplaats in Nederland had zodat het hof niet bevoegd was om op het verzoek te beslissen. In cassatie ligt de vraag voor welk moment moet worden gezien als 'het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt' in de zin van artikel 8 Brussel II bis Vo en artikel 7 Brussel II ter Vo, en als 'het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend' in de zin van artikel 16 Brussel II bis Vo en artikel 17 Brussel II ter Vo. 

De Hoge Raad oordeelt dat wordt bedoeld – kort gezegd – het stuk waarvan de regelmatige en tijdige betekening of mededeling de verweerder in staat stelt zijn rechten te doen gelden voordat de rechter een uitvoerbare beslissing geeft. Nu de vader het verzoek tot terugverhuizing pas in hoger beroep heeft gedaan, en hij in eerste aanleg niet een vergelijkbaar verzoek heeft gedaan, heeft het hof terecht getoetst waar de minderjarige zijn gewone verblijfplaats had op het moment dat de vader zijn verzoek in hoger beroep deed.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van de vader.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Toepasselijk recht op verzoek afgifte bruidsgave

Nr: 24085 Hoge Raad der Nederlanden, 18-10-2024 ECLI:NL:HR:2024:1474 Jurisprudentie Rechtseenheid IPR
Huwelijksvermogensrecht
10:8 BW

Rechtsvraag

Biedt artikel 10:8 BW de conflictregel voor de vraag welk recht van toepassing is op het verzoek tot afgifte van de bruidsgave?

Overweging

Het hof heeft artikel 10:8 BW gezien als de conflictregel voor de vraag welk recht van toepassing is op het nevenverzoek van de vrouw (in de echtscheidingsprocedure) om de man te veroordelen tot afgifte van de bruidsgave. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof op dit punt en verwijst de zaak terug. De Hoge Raad overweegt daarbij dat artikel 10:1 BW bepaalt dat de in boek 10 BW vervatte regels van internationaal privaatrecht de werking van voor Nederland bindende internationale en communautaire regelingen onverlet laten. Dit betekent dat de rechter eerst moet onderzoeken of een dergelijke internationale of communautaire regeling van toepassing is. Als dat zo blijkt te zijn kan de Nederlandse rechter artikel 10:8 BW enkel toepassen indien dat in het concrete geval verenigbaar is met de toepasselijke internationale en communautaire regeling.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Gewezen echtgenoot geen belanghebbende bij verzoek vaststelling vaderschap overleden man

Nr: 24079 Hoge Raad der Nederlanden, 04-10-2024 ECLI:NL:HR:2024:1370 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Procesrecht
Afstamming en adoptie
Vaststelling vaderschap
798 Rv; 1:207 BW.

Rechtsvraag

Is de vrouw belanghebbende bij de behandeling van het verzoek tot vaststelling van het vaderschap van haar gewezen echtgenoot?

Overweging

De zoon heeft vaststelling van het vaderschap van zijn inmiddels overleden biologische vader (de man) verzocht. Dit is door de rechtbank toegewezen. Toen de man overleed was hij getrouwd met de vrouw. De vrouw wordt door de vaststelling van het vaderschap van haar gewezen echtgenoot in haar vermogensrechtelijke positie geraakt, en stelt daarom belanghebbende te zijn. 

De Hoge Raad overweegt: "De onderhavige zaak betreft de vaststelling van het vaderschap van de man ten aanzien van de zoon en daarmee de vestiging van een afstammingsrelatie tussen de man en de zoon. De kring van personen die een daartoe strekkend verzoek kunnen doen, is in art. 1:207 lid 1 BW beperkt tot de moeder en het kind. De kring van personen die geacht kunnen worden rechtstreeks bij de vaststelling van het ouderschap te zijn betrokken, beperkt zich tot de moeder, het kind en degene van wie verzocht wordt het ouderschap vast te stellen; buiten deze kring vallende personen zijn niet aan te merken als belanghebbenden in de zin van art. 798 lid 1 Rv. De vrouw behoort niet tot deze kring. De omstandigheid dat de vrouw als gevolg van de vaststelling van het vaderschap van de man ten aanzien van de zoon wordt geraakt in haar vermogensrechtelijke belang als erfgenaam van de man leidt niet tot een ander oordeel. Dat betreft niet een belang waarop de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Daarop stuiten alle klachten van het middel af."

Lees verder
 

Cassatie in het belang der wet

Nr: 24050 Hoge Raad der Nederlanden, 12-07-2024 ECLI:NL:HR:2024:1079 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Procesrecht
Jeugdrecht
Gezag en omgang
798 lid 1 Rv; 1:253n BW

Rechtsvraag

Is de met de ondertoezichtstelling belaste gecertificeerde instelling belanghebbende in de procedure waarin een van de ouders  op grond van artikel 1:253n BW  een verzoek tot eenhoofdig gezag doet?

Overweging

Nee. De Hoge Raad oordeelt dat een beslissing waarmee het gezamenlijk gezag van de ouders wordt gewijzigd in eenhoofdig gezag voor een van hen, weliswaar de taakuitoefening van de gecertificeerde instelling kan raken maar dat de procedure daarover niet rechtstreeks betrekking heeft op de rechten of verplichtingen van de gecertificeerde instelling. Dat betekent dat de gecertificeerde instelling in dit soort zaken als informant moet worden aangemerkt.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Privévermogen kan rol spelen bij financieerbaarheid verrekeningsaanspraak.

Nr: 24049 Hoge Raad der Nederlanden, 12-07-2024 ECLI:NL:HR:2024:1064 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Huwelijksvermogensrecht 1:141 BW

Rechtsvraag

Hoe moet de Visserijbeschikking van de Hoge Raad (2 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0382) worden uitgelegd?

Overweging

Uit de Visserijbeschikking van de Hoge Raad volgt dat bij de finale afwikkeling van een periodiek verrekeningbeding de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de hele waarde van de B.V. voor verdeling in aanmerking komt, en dat bij de vaststelling van de verrekeningsvordering van de ex-echtgenoot er rekening mee moet worden gehouden dat de ondernemer de onderneming moet kunnen blijven voortzetten, ook in het geval van eventuele toekomstige matige tegenslagen. De verrekeningsvordering moet in dat kader voor de ondernemer te financieren zijn.

In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de Visserijbeschikking niet zo moet worden uitgelegd dat bij de vaststelling van de verrekeningsvordering van de ex-echtgenoot enkel voor de financieringsmogelijkheden daarvan moet worden gekeken naar het bedrijfsvermogen, maar dat het privévermogen van de ondernemer ook een rol kan spelen. Of en in hoeverre het privévermogen van de betrokken echtgenoot (ondernemer) moet worden meegenomen, hangt af van de omstandigheden van het geval en hetgeen de redelijkheid en billijkheid in dat verband meebrengen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Overeenstemming in eerste aanleg geen belemmering voor hoger beroep.

Nr: 24044 Hoge Raad der Nederlanden, 28-06-2024 ECLI:NL:HR:2024:547 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Procesrecht 279 lid 6 Rv juncto 89 Rv; 3:303 BW.

Rechtsvraag

Kan de moeder in hoger beroep tegen de beschikking waarin de rechtbank de ter zitting bereikte overeenstemming over de zorgregeling heeft vastgelegd?

Overweging

De Hoge Raad overweegt dat het hoger beroep een herkansingsfunctie heeft, en dat het in hoger beroep niet uitmaakt of partijen in eerste aanleg hun verzoeken hebben gewijzigd in het verzoek om de door hen bereikte overeenstemming vast te leggen. Ook als een partij in eerste aanleg heeft gekregen waar om is verzocht, kan die partij nog belang hebben bij een hoger beroep. In het hoger beroep kan een partij namelijk ook zijn verzoek vermeerderen of veranderen.

De conclusie van de procureur generaal biedt een duidelijke uitleg van de wetgeving omtrent schikkingen en het beëindigen van de procedure. De procureur generaal heeft in haar conclusie vermeld dat in de onderhavige zaak de overeenstemming is vastgelegd in een beschikking in plaats van in een proces-verbaal op grond van artikel 89 Rv, en dat de rechtbank de overeengekomen zorgregeling nog heeft getoetst. Volgens de procureur generaal moet hoger beroep tegen de beschikking daarom mogelijk zijn. De Hoge Raad heeft deze nuancering niet overgenomen.

Lees verder
 

Tussentijds hoger beroep mogelijk door standaardtekst onder beschikking

Nr: 24043 Hoge Raad der Nederlanden, 21-06-2024 ECLI:NL:HR:2024:924 Jurisprudentie Rechtseenheid Procesrecht 358 lid 4 Rv

Rechtsvraag

Mag een belanghebbende er redelijkerwijs op vertrouwen dat tussentijds hoger beroep tegen de tussenbeschikking mogelijk is gemaakt, op basis van een standaard mededeling op de laatste pagina van de beschikking?

Overweging

Ja. De Hoge Raad oordeelt dat de standaard mededeling op de laatste pagina van de beschikking in dit geval niet duidelijk is over de vraag of het een beslissing van de rechtbank betreft. De rechtszekerheid eist dan dat er vanuit moet worden gegaan dat de rechtbank verlof heeft gegeven voor tussentijds hoger beroep.

Lees verder
 

In Wvggz voorgeschreven psychiatrisch onderzoek in beginsel in fysieke aanwezigheid betrokkene.

Nr: 24038 Hoge Raad der Nederlanden, 31-05-2024 ECLI:NL:HR:2024:789 Jurisprudentie Rechtseenheid Wvggz 7:1 Wvggz; 7:2 Wvggz; 7:7 Wvggz.

Rechtsvraag

Kan het onder omstandigheden voldoende zijn als de psychiater het in de Wvggz voorgeschreven medisch onderzoek verricht via beeldbellen?

Overweging

De Hoge Raad overweegt dat de psychiater het in de Wvgzz voorgeschreven medisch onderzoek in beginsel in fysieke aanwezigheid van de betrokkene moet verrichten door de betrokkene in zijn fysieke aanwezigheid te spreken en observeren, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is. 

In de aan de Hoge Raad voorgelegde casus heeft de psychiater de betrokkene in het kader van een crisismaatregel via videobellen onderzocht. Op dat moment was het vanwege de opbouwende agressie van betrokkene niet mogelijk om hem in zijn fysieke aanwezigheid te onderzoeken. Dit onderzoek is door het OM ook gevoegd bij het verzoek tot verlenging van de crisismaatregel op de voet van art. 7:7 Wvggz. De Hoge Raad oordeelt dat bij de beoordeling of het onderzoek van de psychiater voldoet aan de daaraan in het kader van de verzochte machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel te stellen eisen, in het bijzonder of een onderzoek door de psychiater in fysieke aanwezigheid van de betrokkene redelijkerwijs niet mogelijk was, niet alleen de omstandigheden ten tijde van de voorbereiding van de crisismaatregel van belang zijn, maar ook de omstandigheden nadien tot aan het indienen van het verzoek om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Dit betekent dat, indien de aanvankelijk afgegeven medische verklaring niet berust op een onderzoek door de psychiater in fysieke aanwezigheid van de betrokkene, aanleiding bestaat de medische verklaring aan te vullen als voorafgaand aan het verzoek om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel een onderzoek door de psychiater in fysieke aanwezigheid van de betrokkene wel mogelijk is.

Lees verder