VAKnieuws
Geen geldige zorgmachtiging zonder medische verklaringRechtsvraagKan de rechter een zorgmachtiging verlenen als er geen recente medische verklaring voor handen is? OverwegingHet onderdeel klaagt dat de rechtbank, gelet op haar vaststelling dat een medische verklaring over de actuele medische toestand van betrokkene ontbreekt en zij een nieuwe medische verklaring noodzakelijk achtte, die machtiging niet had mogen verlenen. De Hoge Raad oordeelt dat deze klacht terecht is. Uit het systeem van de Wvggz, in het bijzonder uit art. 5:8 lid 1 Wvggz in verbinding met art. 5:17 lid 3 Wvggz en art. 6:4 Wvggz, volgt, mede gelet op art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM, dat geen zorgmachtiging mag worden verleend indien de medische verklaring die ten grondslag ligt aan het daartoe strekkende verzoek niet voldoet aan de uit de wet voortvloeiende eisen, ook niet voor een deel van de door de officier van justitie verzochte periode met aanhouding voor het overige. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat een actuele medische verklaring ontbreekt en een nieuwe medische verklaring over de actuele toestand van betrokkene noodzakelijk is, mocht de rechtbank geen zorgmachtiging verlenen. |
|
In verplichte zorg zaken moet de rechter onderzoeken of de betrokkene gehoord wil wordenRechtsvraagMag de rechter op basis van de mededeling van de advocaat dat betrokkene niet bij de mondelinge behandeling aanwezig wil zijn, concluderen dat de betrokkene niet bereid is om door de rechter gehoord te worden? OverwegingIn eerste aanleg lag er een verzoek ex 6:1 Wvggz voor. Betrokkene is niet ter zitting verschenen en de advocaat van betrokkene heeft verklaard dat betrokkene niet aanwezig wenste te zijn bij de mondelinge behandeling. De rechter heeft de mondelinge behandeling zonder betrokkene voortgezet en een zorgmachtiging van 12 maanden verleend. De Hoge Raad overweegt dat uit artikel 6:1 lid 1 Wvggz volgt dat de rechter de betrokkene na ontvangst van het verzoekschrift moet horen, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet bereid is of niet in staat is om zich te doen horen. De rechter heeft een onderzoeksplicht naar de bereidheid van de betrokkene om gehoord te worden, en moet motiveren op grond waarvan hij vaststelt dat die bereidheid ontbreekt. De Hoge Raad oordeelt dat de rechter heeft miskend dat betrokkene weliswaar heeft aangegeven niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te willen zijn, maar dat daaruit nog niet kan worden afgeleid dat de bereidheid om gehoord te worden - bijvoorbeeld in de eigen woonplaats - bij betrokkene ontbrak. Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Ouder zonder gezag die kind verzorgt is ook 'een ander dan zijn voogd' in de zin van artikel 1:336a BW. Spoedbeslissing ex 800 Rv mogelijk.RechtsvraagKan de GI (zijnde de voogd) een verzoek doen ex 1:336a BW in het geval de kinderen met toestemming van de GI bij de moeder zonder gezag wonen? En kan op zo'n verzoek worden beslist zonder voorafgaande mondelinge behandeling? En geldt het rechtsmiddelenverbod ex 807 Rv dan ook? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat 1:336a BW ook van toepassing is wanneer de kinderen met toestemming van de GI (zijnde de voogd) verblijven bij de moeder zonder gezag. In dit geval is de moeder gelijk te stellen aan 'een ander dan zijn voogd' en bestaan er voor de moeder zonder gezag dezelfde waarborgen in de wet als voor de pleegouder. Het rechtsmiddelenverbod ex 807 Rv geldt daarom ook in het geval 'een ander dan zijn voogd' in kwestie de ouder zonder gezag is. Het hof mocht deze beslissing nemen zonder voorafgaande mondelinge behandeling. De moeder is niet in haar belangen geschaad, want het hof heeft haar daarna alsnog gehoord. Wel merkt de Hoge Raad daarbij op dat de rechter in een procedure waarin over een kinderbeschermingsmaatregel wordt beslist die inbreuk maakt op het door art. 8 EVRM beschermde familie- en gezinsleven van een ouder met het kind, de rechter het standputn van de ouder ten volle in de beoordeling dient te betrekken. Dat betekent dat de rechter die ex 800 lid 3 Rv een beschikking heeft gegeven zonder oproeping van de ouder, het inleidend verzoek volledig opnieuw dient te beoordelen nadat de ouder alsnog is gehoord. Cursussen binnenkort: |
|
Alle belanghebbenden oproepen bij curatele, onderbewindstelling en mentorschap. En de band met de betrokkene meenemen in de beoordeling.RechtsvraagIs het erg als niet alle belanghebbenden zijn betrokken in de procedure over curatele, onderbewindstelling en/of mentorschap? En is bij de vraag of een kind als bewindvoerder of mentor moet worden benoemd, de eerdere verstandhouding met de betrokkene van belang? OverwegingDe klacht luidt dat de beslissing in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor tot stand is gekomen. Het hof heeft in deze zaak in eerste instantie niet alle kinderen van de betrokkene in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen en opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Het hof kwam er tijdens de mondelinge behandeling pas achter dat de betrokkene nog meer kinderen had, en heeft die kinderen na de mondelinge behandeling wel in de gelegenheid gesteld om te reageren op het proces verbaal. De Hoge Raad oordeelt dat het hof een nieuwe mondelinge behandeling had moeten plannen, en daar alle belanghebbenden voor had moeten uitnodigen. Daarnaast overweegt de Hoge Raad dat bij de beoordeling van de vraag of een familielid als bewindvoerder of mentor moet worden benoemd, mee kan worden gewogen hoe de verstandhouding tussen de betrokkene en het kind is/was. De wettelijke voorkeursregeling van art. 1:435 lid 3 BW en art. 1:452 lid 4 BW berust erop dat de betrokkene vaak het meest vertrouwd is met mensen uit zijn naaste omgeving en dat die geacht worden het beste in staat te zijn de wil van betrokkene te vertolken en de belangen van betrokkene te behartigen. Bij de beoordeling van de geschiktheid van een familielid dat bereid is op te treden als bewindvoerder of mentor, kan de rechter betrekken of, gelet op de band en verstandhouding tussen het familielid en de betrokkene, de veronderstelling waarop de wettelijke voorkeursregeling is gebaseerd, ook in het concrete geval juist is.
Cursussen binnenkort: |
|
VerrassingsbeslissingRechtsvraagMoet de rechter partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over een ambtshalve aanvulling van de rechtsgrond? OverwegingPartijen hebben bij hun echtscheiding een echtscheidingsconvenant opgesteld waarin zij de verdeling van de huwelijkse gemeenschap hebben geregeld, met uitzondering van de woningen en onderneming van de man. Met betrekking tot de woningen en de onderneming hebben zij vaststellingsovereenkomsten gesloten. Bij verkoop van de aan de vrouw toebedeelde woning, heeft de Rabobank een zakelijke schuld van de man op de verkoopopbrengst verhaald. De vrouw wil dat de man dit aan haar vergoedt. De vrouw heeft haar vorderingen gebaseerd o p nakoming uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst, schadevergoeding door tekortkoming in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst en (na wijziging) ongerechtvaardigde verrijking. De man heeft zich daarop verweerd. Het hof heeft de rechtsgrond ambtshalve aangevuld, en zijn beslissing erop gebaseerd dat partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schuld, dat de schuld aan de man is toebedeeld en dat de man daarom in de onderlinge verhouding tussen partijen volledig voor rekening van de man komt. De Hoge Raad oordeelt dat in deze casus, gelet op het partijdebat, de man er niet van uit hoefde te gaan dat het hof zijn beslissing hier op zou baseren, en dat het hof de man ter voorkoming van een ontoelaatbare verrassingsbeslissing in de gelegenheid had moeten stellen om zich hier over uit te laten. Cursussen binnenkort: |
|
Hoofdverblijfplaats en inschrijving BRPRechtsvraagHeeft het hof door afwijzing van het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats tevens beslist op het verzoek vervangende toestemming inschrijving in het BRP en zo ja, is die beslissing voldoende gemotiveerd? OverwegingHet hof heeft de zorgregeling zo gewijzigd dat het kind nog maar een nacht per week bij de moeder verblijft. Het hof heeft het verzoek van de vader om tevens de hoofdverblijfplaats van het kind te wijzigen, naar een hoofdverblijfplaats bij de vader, afgewezen. Daarbij heeft het hof geoordeeld dat het hof de wijziging in de zorgregeling als een tijdelijke situatie ziet, en dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats grote financiële gevolgen voor de moeder zal hebben en zal leiden tot nieuwe alimentatieprocedures. In cassatie ligt de klacht voor dat het hof niet heeft beslist op het verzoek van de vader om aan hem vervangende toestemming te geven om het kind op zijn adres in te laten schrijven in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) en/of dat het hof de afwijzing van dit verzoek onvoldoende heeft gemotiveerd. De Hoge Raad oordeelt dat niet duidelijk is of het hof op het verzoek over de inschrijving heeft beslist, maar als het hof bedoeld heeft dat met de afwijzing van het verzoek over de hoofdverblijfplaats ook het verzoek over de inschrijving in de BRP is beslist, dan heeft het hof die beslissing onvoldoende gemotiveerd. De Hoge Raad verwijst naar artikel 1.1 van de Wet basisregistratie personen, waaruit volgt dat iemand moet staan ingeschreven op het adres waar hij/zij gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten. Gelet op de wijziging van de zorgregeling, had het hof de afwijzing van het verzoek betreffende de inschrijving in de BRP moeten motiveren. Cursussen binnenkort: |
|
Verdeling huwelijksgemeenschap: rekening houden met voorkeursrecht bij waardering?RechtsvraagMocht het hof voorbij gaan aan het bewijsaanbod van de vrouw? OverwegingDe man en de vrouw hebben in 2017 een stuk grond gekocht van de ouders van de vrouw, en zij hebben daarop de echtelijke woning gebouwd. De bouw van de woning is in 2020 voltooid. De vrouw heeft in 2020 bij notariële akte aan haar ouders een voorkerusrecht tot koop op de grond voor € 90.000,- verleend. In het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap is de echtelijke woning gewaardeerd op € 490.000,- rekening houdend met het voorkeursrecht, en op € 1.050.000,- zonder rekening te houden met het voorkeursrecht. Het hof heeft geoordeeld dat geen rekening moet worden gehouden met het voorkeursrecht omdat de vrouw niet aannemlijk heeft gemaakt dat tijdens de onderhandelingen met haar ouders over de koop van de grond, ook het vestigen van een voorkeursrecht op de grond is besproken, en dat de man daarvan op de hoogte was en daarvoor toestemming heeft gegeven. Het hof heeft het bewijsaanbod van de vrouw gepasseerd omdat het bewijsaanbod enkel betrekking had op de stelling dat de man van meet af aan op de hoogte was van de voorwaarden waaronder de grond is verkocht, en derhalve niet op de vraag waar het in deze zaak om draait, namelijk of de man toestemming heeft gegeven voor ht vestigen van een voorkeursrecht op de grond. In cassatie is het door het hof aangenomen uitgangspunt dat voor het antwoord op de vraag of het voorkeursrecht betrokken moet worden bij de waardering van de echtelijke woning beslissend is of de man heeft ingestemd met het verlenen daarvan, niet bestreden. De vrouw klaagt dat het hof haar bewijsaanbod heeft gepasseerd. De Hoge Raad oordeelt dat het hof haar bewijsaanbod niet had mogen passeren. De vraag of de man heeft ingestemd met het verlenen van het voorkeursrecht, moet volgens de Hoge Raad worden beoordeeld in het licht van de wilsvertrouwensleer. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, en dus ook de vraag of de man van meet af aan op de hoogte was van het voorkeursrecht als de voorwaarde voor de verkoop van de grond door de ouders van de vrouw. Cursussen binnenkort: |
|
Erkenning buitenlandse adoptieRechtsvraagIs de Staat belanghebbende? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat de Staat belanghebbende is, omdat een verklaring voor recht op de voet van artikel 1:26 BW dat een buitenlandse adoptiebeslissing aan de voorwaarden voor erkenning voldoet, ertoe kan leiden dat van rechtswege de Nederlandse nationaliteit wordt verkregen. Dat op grond van artikel 17 en 18 van de Rijkswet op het Nederlanderschap in dergelijke procedures de Minister van Justitie en Veiligheid als belanghebbende wordt aangewezen, en dat op grond van artikel 1:26 BW ook het openbaar ministerie en de ambtenaar van de burgerlijke stand in de procedure kunnen worden betrokken, maakt dit niet anders. Cursussen binnenkort: |
|
Wijziging bij rechterlijke beslissing verleend gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezagRechtsvraagKan door de rechter op grond van artikel 1:253c BW uitgesproken gezamenlijk gezag nadien door de rechter worden gewijzigd in eenhoofdig gezag? OverwegingDe ouders zijn bij rechterlijke beslissing gezamenlijk met het ouderlijk gezag over hun kind belast, op grond van artikel 1:253c BW. De man wil dat het gezag wordt gewijzigd, en dat hij met het eenhoofdig gezag over het kind wordt belast. De vrouw stelt dat het gezamenlijk gezag niet kan worden gewijzigd omdat de wet daar geen grond voor biedt. Artikel 1:253c BW staat namelijk niet genoemd in artikel 1:253n BW. Het hof oordeelt dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat artikel 1:253n BW ook dient te gelden in het geval van gezamenlijk gezag dat is opgedragen op grond van artikel 1:253c BW. Een andersluidende opvatting zou betekenen dat het gezamenlijk gezag nooit meer gewijzigd kan worden en dat is volgens het hof in strijd met artikel 3 IVRK en het wettelijk systeem. De Hoge Raad bekrachtigt de beschikking van het hof en oordeelt dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat artikel 1:253n BW van overeenkomstige toepassing is op gezamenlijk gezag zoals bedoeld in artikel 1:253c BW. Cursussen binnenkort: |
|
wijziging van omstandigheden ex 1:401 BW versus ontbinding ex 6:265 BWRechtsvraagIs de slechte nakoming van de afspraken in het ouderschapsplan over de kosten van de kinderen een wijziging van omstandigheden ex 1:401 BW of een grond voor ontbinding ex 6:265 BW? OverwegingDe Hoge Raad oordeelt dat de slechte nakoming van de afspraken in het ouderschapsplan over de kosten van de kinderrekening en het gebruik van een kinderrekening, geen wijziging van omstandigheden is op grond van artikel 1:401 BW. Dit kan echter niet tot cassatie leiden, want het hof heeft het ouderschapsplan ontbonden wegens een gebrek in de nakoming op grond van artikel 6:265 BW. De Hoge Raad casseert in deze wel gedeeltelijk, omdat het hof een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de reikwijdte van het verzoek van de moeder. De stukken van het geding laten geen andere uitleg toe dan dat de moeder ontslagen wilde worden van haar verplichting om maandelijks het overeengekomen bedrag te storten op de kindrekening. Daaruit laat zich niet afleiden dat de moeder beoogde dat partijen ook niet langer gebonden zijn aan de afspraken in art. 8 van het ouderschapsplan over de behoefte van de minderjarige en de bijdrage van ieder van hen in de kosten van de minderjarige, bedoeld in de derde alinea van die bepaling. Het hof had die afspraken derhalve in stand moeten laten. Cursussen binnenkort: |
|
Afwijzing bij e-mail van een verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt.RechtsvraagIs de afwijzing van het verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt, welke bekend is gemaakt per e-mail van de griffier, een rechterlijke beslissing waar hoger beroep tegen open staat? OverwegingIn eerste aanleg lag er een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming voor, met betrekking tot een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders van het kind zijn gescheiden en enkel de vader was met het ouderlijk gezag belast. De minderjarige woonde bij de moeder. De rechtbank heeft de moeder opgeroepen als informant. Via haar advocaat heeft de moeder de rechtbank verzocht haar als belanghebbende aan te merken. Dit verzoek is door de rechtbank per e-mail van de griffier, afgewezen. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen de oproepingsbrief en tegen de e-mail waarin haar verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt werd afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de oproepingsbrief en afwijzing van het verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt in de e-mail van de griffier, geen rechterlijke beslissingen zijn. Er staat immers niet 'beschikking' boven en het is ook niet ondertekend door een rechter. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof. De oproepingsbrief is inderdaad geen rechterlijke beslissing, maar de afwijzing van het verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt wel. D aarmee wordt de moeder een volwaardige deelname aan de procedure onthouden. Deze beslissing is van dezelfde aard als een vonnis of arrest in een dagvaardingsprocedure waarin een verzoek van een derde tot voeging of tussenkomst wordt afgewezen. Een dergelijke uitspraak is ten aanzien van deze derde een einduitspraak, waarvan hoger beroep of beroep in cassatie openstaat. Een beslissing van de rechter in een verzoekschriftprocedure tot afwijzing van het verzoek van een derde om als belanghebbende aan die procedure te mogen deelnemen, is jegens die derde dus eveneens een voor beroep vatbare einduitspraak. Daaraan doet niet af dat de beslissing niet de vorm heeft van een beschikking, noch dat de rechter die beslissing niet heeft ondertekend. Daarnaast overweegt de Hoge Raad dat de door art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv bestreken kring van belanghebbenden niet in algemene zin kan worden afgebakend. Welke persoon of instelling als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt bepaald – aan de ene kant – door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en – aan de andere kant – door de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv. Gelet op het feit dat de moeder zich er op heeft beroepen dat het kind met toestemming van de vader bij haar woont, wordt de moeder rechtstreeks in haar belangen geraakt door een eventuele machtiging tot uithuisplaatsing. Cursussen binnenkort: |
|
Passeren bewijsaanbod I: appellant zelf als getuige horen over obligatoire gemeenschapRechtsvraagHeeft het hof terecht het bewijsaanbod van de man gepasseerd? OverwegingDe man stelt dat tussen hem en zijn (overleden) ex-partner een obligatoire gemeenschap van woning bestond, op grond van een stilzwijgende afspraak. Hij vordert van de erfgenamen verrekening van de overwaarde. De man heeft zijn stelling met verschillende feiten en bescheiden onderbouwd. Het hof heeft de vordering van de man afgewezen, op de grond dat de man zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof passeert het bewijsaanbod van de man. De Hoge Raad oordeelt dat het hof de beslissing dat het bewijsaanbod wordt gepasseerd, onvoldoende heeft gemotiveerd. De Hoge Raad vindt het oordeel van het hof dat de man de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende heeft onderbouwd, onbegrijpelijk. Voor zover het hof het bewijsaanbod van de man heeft gepasseerd op de grond dat dit niet ziet op doorslaggevende aspecten van het feitencomplex, is dit oordeel eveneens onbegrijpelijk, reeds omdat het bewijsaanbod van de man om zichzelf als getuige te doen horen, ziet op alle door de man gestelde aspecten van het feitencomplex en het hof niet heeft overwogen dat deze, in onderlinge samenhang bezien, de door de man aangevoerde stilzwijgende afspraak niet kunnen dragen. Cursussen binnenkort: |