VAKnieuws
Huwelijksvermogensrecht: weging afspraken rond verhuur woningen bij eenmanszaak zonder afgescheiden vermogenRechtsvraagKomt een deel van de verhuur van de woningen aan de vrouw toe als privévermogen los van huwelijksgoederengemeenschap? OverwegingNee. Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Er was tijdens het huwelijk slechts één vermogen, te weten het huwelijksvermogen. De kennelijk door de man en de vrouw gemaakte afspraken rondom de verhuur van de woningen heeft geen privévermogen aan de kant van de vrouw noch aan de kant van de man doen ontstaan. Hetgeen via de verhuur van het atelier en een deel van het woonhuis tot de peildatum van 29 oktober 2015 is ontvangen is ten goede gekomen aan de huwelijksgemeenschap, en is opgegaan in de banksaldi. De kosten van de woning, waaronder de betaling van de hypotheekrente is ten laste gegaan van het huwelijksvermogen. Tot de peildatum zijn er tussen partijen ter zake de kosten over een weer geen vergoedingsrechten ontstaan noch zijn er vorderingsrechten ontstaan. De rechtbank zal de verzoeken zoals partijen die over en weer hebben gedaan ter zake de huurinkomsten en de kosten van de woning, waaronder de hypotheekrente, dan ook afwijzen, voor zover het de periode tot 29 oktober 2015 betreft. Vanaf de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap, 29 oktober 2015, is de 7e titel van Boek 3 Burgerlijk Wetboek van toepassing. Wat betreft de woning komt dit er kort gezegd op neer dat partijen als deelgenoten in de gemeenschap de aan de woning verbonden kosten in gelijke mate dienen te dragen en dat de opbrengsten, in gelijke mate ten goede komen aan beide. Vanaf 29 oktober 2015 dient de man de helft van de hypotheekrente voor zijn rekening te nemen. Indien de vrouw meer dan de helft van de hypotheekrente heeft voldaan, dan dient de man hetgeen hij te weinig heeft betaald aan de vrouw te vergoeden. Wat betreft de huurinkomsten geldt dat hetgeen de vrouw heeft ontvangen, na aftrek van de niet betwiste 10% aan kosten van de verhuur, voor de helft aan de man dient te worden betaald. Cursussen binnenkort: |
|
Geen ontbinding arbeidsovereenkomst ondanks lange duur van discussie over functionerenRechtsvraagIs er sprake van een dermate disfunctioneren van werkneemster dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is? OverwegingNee. In de onderhavige zaak is sprake van een ongebruikelijk lange duur waarin het functioneren van werkneemster ter discussie stond, waarbij onvoldoende duidelijk is geworden of de gestelde doelen samenvallen met functie-eisen. Het functioneringstraject lijkt vooral gericht op verandering van karaktereigenschappen van werkneemster. Geen van de door werkgever gestelde klachten is zodanig ernstig dat deze op zichzelf het oordeel van ongeschiktheid van werkneemster voor de functie van basismedewerker rechtvaardigen, nog afgezien van het feit dat de klachten door werkgever onvoldoende zijn onderbouwd. Ook in deze zaak geldt dat het enkel veelvuldig vastleggen van de indruk van de leidinggevende over (het vermeende uitblijven van) de voortgang in het verbetertraject op zichzelf geen garantie is voor toewijzing ontbindingsverzoek. Bovendien is onvoldoende gebleken dat werkgever zich daadwerkelijk heeft ingespannen om te onderzoeken of werkneemster elders in de organisatie meer tot haar recht komt. Daarbij komt dat werkneemster geen concrete begeleiding is aangeboden. Exemplarisch is dat werkneemster zelf op internet een assertiviteitscursus moest zoeken en haar eigen hulpvraag aan de coach moest formuleren, terwijl het werkgever duidelijk was dat werkneemster niet helder voor ogen stond wat de bedoeling was. Dit was namelijk een van de verwijten van werkgever. Hiermee heeft werkgever werkneemster laten zwemmen. Daarbij komt dat het resultaat van het uiteindelijk in mei 2016 gestarte coachingstraject niet door werkgever is afgewacht. Nog voor afronding van dit traject heeft werkgever besloten tot ontslag van werkneemster. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Bevoegdheid Nederlandse rechter en toepasselijk recht bij gezagsverzoek over kind dat in Spanje isRechtsvraagIs de Nederlandse rechter bevoegd, en zo ja, welk recht is van toepassing bij verzoek om gezamenlijk gezag waarbij gezaghebbende ouder en minderjarige zich in Spanje bevinden? Overweging(Ten aanzien van de bevoegdheid:) Op 3 december 2015 is de vrouw met de minderjarige naar Spanje afgereisd. Partijen verschillen van mening onder welke omstandigheden de vrouw is vertrokken. De man voert aan dat de vrouw samen met minderjarige op vakantie naar Spanje is gegaan, dan wel in verband met een time-out in de relatie tussen de man en de vrouw. De vrouw geeft aan dat zij met goedkeuring van de man is teruggegaan naar Spanje toen bleek dat de situatie niet verbeterde. minderjarige en de vrouw verblijven sindsdien in Spanje. Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, duiden er niet op dat de vrouw en minderjarige al zodanig geworteld waren in Spanje, dat de gewone verblijfplaats van minderjarige inmiddels in Spanje was. Hij was op dat moment immers 9 maanden oud en nog geen 3 weken in Spanje. De rechtbank acht zich derhalve bevoegd. (Ten aanzien van het toepasselijke recht:) Uitgangspunt in het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is, kort gezegd, dat de bevoegde rechter zijn interne recht toepast (artikel 15 lid 1). Op dit uitgangspunt worden vervolgens een aantal uitzonderingen gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat gezien het tijdsverloop vanaf 22 december 2015 tot heden en het feit dat de vrouw kenbaar heeft gemaakt dat haar verblijf in Spanje duurzaam is en daarnaar ook gehandeld heeft, hetgeen ook niet langer door de man wordt betwist, thans de gewone verblijfplaats van de minderjarige naar Spanje is verplaatst. Dit maakt dat Spaans recht van toepassing is. Cursussen binnenkort: |
|
Arbeidsovereenkomst bij ziekte ontbonden wegens niet nakomen re-integratieplichtRechtsvraagHeeft de zieke werkneemster voldaan aan haar re-integratieplicht, en zo nee, kan dat leiden tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst? OverwegingDe kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat werkneemster ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte. Dit opzegverbod staat echter niet in de weg aan ontbinding, omdat werkneemster haar re-integratieverplichtingen niet correct is nagekomen. Zij heeft immers de aangepaste werkzaamheden slechts drie dagen verricht terwijl de bedrijfsarts en het UWV meermalen hebben geoordeeld dat zij in staat was de vervangende werkzaamheden te verrichten. Pas in de Functionele Mogelijkheden Lijst heeft het UWV het standpunt ingenomen dat werkneemster niet na 18.00 uur kan werken. Maar de werkzaamheden van werkneemster begonnen om 17.00 uur, zodat zij wel in staat werd geacht om van 17.00 uur tot 18.00 uur te werken. Cursussen binnenkort: |
|
Geen rechtsmacht Nederlandse rechter nu zaak aanhangig is in BelgiëRechtsvraagWelk recht is van toepassing op het verzoek om eenhoofdig gezag over kind dat (ongeoorloofd) in Nederland verblijft en waarbij het de vraag is of de procedure in België is gesloten? OverwegingBlijkens de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag heeft de moeder minderjarige ongeoorloofd meegenomen naar Nederland. Uit artikel 10, onder a, iii, Brussel II-bis volgt dat de gerechten van België bevoegd blijven, totdat minderjarige in een andere lidstaat zijn gewone verblijfplaats heeft gekregen en een voor een gerecht in België dienende zaak overeenkomstig artikel 11, zevende lid, Brussel II-bis, gesloten is verklaard. In de brief van de rechtbank van eerste aanleg Oost Vlaanderen is de vader verzocht om op grond van artikel 11, zevende lid, Brussel II-bis, conclusies ter griffie neer te leggen. Uit de brief van de rechtbank van eerste aanleg Oost Vlaanderen van 14 augustus 2015 blijkt dat de man deze conclusies als gevraagd heeft neergelegd. De moeder heeft gesteld dat er geen sprake is van een zaak als bedoeld in artikel 11, zevende lid, Brussel II-bis, maar van een kort gedingprocedure waarin op 10 december 2015 een tussenvonnis is gegeven. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling niet opgaat. Uit het tussenvonnis van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen blijkt dat het gaat om een tussenvonnis zoals in kort geding. Uit het zaaknummer op de brief van 27 april 2015, 14 augustus en 1 december 2015 van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen blijkt dat het hierbij om dezelfde procedure gaat, naar het oordeel van de rechtbank zoals gezegd een procedure op grond van artikel 11, zevende lid, Brussel II-bis. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er bij het gerecht in België een zaak aanhangig is als bedoeld in artikel 10, onder a, iii Brussel II-bis juncto artikel 11, zevende lid, Brussel II-bis. Gesteld noch gebleken is dat deze zaak gesloten is verklaard. Het gerecht in België is thans nog steeds bevoegd. Het enkele feit dat de moeder stelt dat zij van die procedure niet op de hoogte zou zijn, wat daar ook van zij, kan aan het voorgaande niet afdoen. Deze rechtbank dient zich derhalve onbevoegd te verklaren om thans van deze zaak kennis te nemen. Cursussen binnenkort: |