VAKnieuws

Artikel 1:262b BW naar analogie toepassen bij toetsing voogdijmaatregel

Nr: 25029 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-03-2025 ECLI:NL:GHARL:2025:1327 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Jeugdrecht 1:262b BW

Rechtsvraag

Moet artikel 1:262b BW in onderhavig geval analoog worden toegepast op een geschil betreffende de uitvoering van de voogdijmaatregel?

Overweging

De moeder was 15 jaar toen de minderjarige werd geboren. De voogdij over de minderjarige is bij de GI belegd. De moeder en de minderjarige hebben samen in een pleeggezin en een gezinshuis gezeten, en vervolgens heeft de GI de minderjarige apart in een pleeggezin ondergebracht. De moeder woont nu bij de grootmoeder. 

De moeder en de grootmoeder hebben op grond van artikel 1:262b BW een geschil aanhangig gemaakt over de uitvoering van de voogdijmaatregel. Zij komen op tegen de plaatsing van de minderjarige (zonder de moeder) in een pleeggezin. De moeder wil samen met de minderjarige in een gezinshuis of pleeggezin verblijven, of bij grootmoeder.  

De kinderrechter heeft de moeder en de grootmoeder niet-ontvankelijk verklaard omdat artikel 1:262b BW enkel voorziet in de mogelijkheid om een geschil betreffende de uitvoering van een ondertoezichtstelling aan de kinderrechter voor te leggen. In dit geval gaat het om een voogdijmaatregel. De wet kent geen grond om een geschil over de uitvoering van de voogdijmaatregel aan de kinderrechter voor te leggen. 

In beginsel staat tegen een beslissing op een verzoek op grond van artikel 1:262b BW geen hoger beroep open. Het hof oordeelt dat in dit geval sprake is van een doorbrekingsgrond. Het hof oordeelt dat de kinderrechter de moeder ontvankelijk had moeten verklaren. Doordat de moeder minderjarig was toen de minderjarige werd geboren, heeft zij nooit het ouderlijk gezag gehad. In die zin wijkt haar situatie af van de meeste gevallen van voogdijmaatregelen, waarbij het gezag van een ouder is ontnomen. Er heeft daardoor nooit een toetsingsmoment plaatsgevonden over het woonperspectief van de minderjarige. Het hof is daarom van oordeel dat artikel 1:262b BW in dit geval analoog moet worden toegepast. 

Het hof toetst de verzoeken van de moeder en de grootmoeder inhoudelijk en wijst deze af.

 

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

Benadeling van de huwelijksgemeenschap

Nr: 25014 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-02-2025 ECLI:NL:GHARL:2025:791 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht 1:164 BW

Rechtsvraag

Is er sprake van benadeling van de gemeenschap door verspilling?

Overweging

De woning is verkocht voor de indiening van het echtscheidingsverzoek. De overwaarde is op de gezamenlijke bankrekening van partijen gestort. De man heeft dit bedrag overgemaakt naar zijn privérekeningen. Hij heeft verklaard dat het geld op de datum waarop het echtscheidingsverzoek is ingediend al op was. Hiervan heeft hij geen bewijs overgelegd maar hij heeft wel verklaard dat hij het heeft uitgegeven aan feesten, dames van plezier en drank en dat hij een deel van het geld in brand heeft gestoken en een paar duizend euro aan de dochter van partijen heeft gegeven. 

De vrouw beroept zich op artikel 1:164 BW waaruit volgt dat i ndien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW zonder de vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht, hij gehouden is na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.

Het hof oordeelt dat hier sprake van is, en dat de man alsnog de helft van de overwaarde aan de vrouw dient te betalen. De man beroept zich er nog op dat hij psychische klachten had, en dat het niet redelijk en billijk is dat hij het geld aan de vrouw moet betalen. Het hof gaat daar aan voorbij.

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Onafhankelijke bewindvoerder in plaats van gevolmachtigde uit levenstestament

Nr: 25025 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-01-2025 ECLI:NL:GHARL:2025:360 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Curatele, bewind en mentorschap 1:431 lid 1 BW; 1:435 lid 3 BW.

Rechtsvraag

Kan de kantonrechter een onafhankelijke bewindvoerder benoemen als de rechthebbende in een levenstestament een algemeen gevolmachtigde heeft aangewezen?

Overweging

Het hof oordeelt dat dit kan. De rechthebbende heeft in een levenstestament een van zijn drie kinderen als algemeen gevolmachtigde benoemd. De kantonrechter heeft een onafhankelijek derde als bewindvoerder benoemd, onder andere omdat de rechthebbende dementerend was. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht een bewindvoerder heeft benoemd. De verstandhouding tussen de kinderen van de rechthebbende is slecht, de andere twee kinderen trekken in twijfel of de rechthebbende ten tijde van het opstellen van het levenstestament wel zijn wil kon bepalen en de algemeen gevolmachtigde heeft de andere kinderen van de rechthebbende onvoldoende geïnformeerd. Doordat de verstandhouding zo slecht is, worden de belangen van de rechthebbende onvoldoende beschermd door het levenstestament. Het hof oordeelt ook dat de kantonrechter terecht een onafhankelijke derde heeft benoemd als bewindvoerder, en daarbij voorbij is gegaan aan de in het levenstestament geuitte wil van de rechthebbende. De eerder genoemde onderlinge strijd en de ernstig verstoorde communicatie tussen de kinderen, die er zelfs in heeft geresulteerd dat zij elkaar in juridische procedures tegemoet treden, hebben ongetwijfeld hun weerslag gehad op hun vader, die zich in een kwetsbare positie bevond. De benoeming van één van hen zou de onderlinge verhoudingen niet verbeteren en waarschijnlijk een negatieve invloed hebben. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter derhalve terecht een onafhankelijke bewindvoerder heeft benoemd.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Vervangende toestemming voor verhuizing afgewezen

Nr: 24109 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:7145 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253a BW

Rechtsvraag

Weegt een nieuwe baan van de partner van de moeder op tegen het belang van de kinderen om dicht bij hun vader en halfzus te blijven wonen?

Overweging

De ouders zijn in het ouderschapsplan een zorgregeling overeengekomen waarbij beide ouders een groot deel van de zorgtaken op zich nemen. De moeder wil verhuizen. Bij het toestaan van die verhuizing zal de zorgregeling gewijzigd moeten worden, en zal de vader een beperktere rol gaan spelen in het leven van de kinderen. Dat acht het hof niet in het belang van de kinderen. Ook de reden dat de partner van de moeder gaat participeren in een camping, en daardoor geen woning en/of andere baan kan zoeken in de regio waar de moeder nu woont, weegt daar niet tegen op. Het hof oordeelt dat de moeder deze situatie zelf heeft gecreëerd en dus ook zelf moet oplossen.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

Financiële argumenten zijn bij voldoende draagkracht geen reden voor het wijzigen van de hoofdverblijfplaats

Nr: 24107 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:7153 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie 1:253a BW

Rechtsvraag

Kunnen enkel financiële redenen voldoende reden zijn om de hoofdverblijfplaats te wijzigen?

Overweging

De man verzoekt de hoofdverblijfplaats van een van de kinderen bij hem te bepalen, en te bepalen dat de vrouw voortaan kinderalimentatie aan hem moet betalen. Het hof oordeelt dat de financiële argumenten van de man geen reden vormen voor een wijziging van de in het ouderschapsplan gemaakte afspraken. Ten tijde van het opstellen van het ouderschapsplan hadden de ouders gezamenlijk voldoende draagkracht om de kosten van de kinderen te betalen, en dat is nog steeds zo. De man heeft onvoldoende draagkracht om de verblijfskosten van de kinderen bij hem te betalen. Het hof bepaalt daarom dat de vrouw kinderalimentatie aan de man moet betalen.

Lees verder
 

Onduidelijkheid over de verdeling van de kosten van het kind geen reden voor wijziging van de hoofdverblijfplaats

Nr: 24093 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-10-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:6727 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253a BW; 1:377e BW.

Rechtsvraag

Kunnen de financiën een rol spelen bij de wijziging van de hoofdverblijfplaats?

Overweging

In deze zaak twisten de ouders over de hoofdverblijfplaats van hun jongste kind. De ouders hebben twee kinderen en bij iedere ouder staat een kind ingeschreven. Zij hebben aanvankelijk in het ouderschapsplan een co-ouderschapsregeling afgesproken, maar dat nooit zo uitgevoerd. De kinderen hebben steeds enkel in de weekenden  en een deel van de vakanties  bij de vader verbleven . De moeder verzoekt wijziging van de hoofdverblijfplaats van het jongste kind, zodat het jongste kind bij haar kan worden ingeschreven en zij aanspraak kan maken op het kindgebonden budget en de kinderbijslag. Het oudste kind staat bij de moeder ingeschreven maar is inmiddels meerderjarig. De moeder krijgt daarom geen kindgebonden budget en kinderbijslag meer. Het hof oordeelt dat het verzoek van de moeder enkel met financiële redenen is onderbouwd. De ouders twisten over wie welke kosten van het kind draagt, en beiden vinden dat zij het meerendeel van de kosten dragen. Het hof oordeelt dat de ouders met elkaar in gesprek moeten over de financiën en daar duidelijkheid over moeten creëren, en dat een procedure over het wijzigen van de hoofdverblijfplaats daar niet de aangewezen weg voor is. Het hof acht  het wegvallen van kindgebonden budget en kinderbijslag aan de zijde van de moeder, doordat het oudste kind 18 is geworden,  niet een zodanige wijziging van omstandigheden dat de hoofdverblijfplaats van jongste dient te worden gewijzigd. 

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

Toelaatbaarheid wijziging/vermeerdering verzoek in hoger beroep

Nr: 24081 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-09-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5752 Jurisprudentie Rechtseenheid Procesrecht
Gezag en omgang
283 Rv; 130 Rv; 362 Rv

Rechtsvraag

Kan de moeder in het hoger beroep tegen de beslissing over de omgangsregeling voor het eerst een verzoek doen over een informatieregeling?

Overweging

Het hof overweegt dat de verzoeker op grond van artikel 283 Rv in combinatie met artikel 130 Rv en 362 Rv bevoegd is het verzoek of de gronden daarvan te verminderen, dan wel schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. De verzoeken en de onderwerpen waarop zij betrekking hebben mogen echter niet zozeer van het onderwerp van geschil in eerste aanleg verschillen dat deze wijziging in hoger beroep in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Het hof oordeelt dat het verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling niet zozeer van de discussie in eerste aanleg afwijkt en dat de eisen van de goede procesorde zich dan ook niet tegen deze wijziging van het verzoek verzetten. De informatieplicht is ook in eerste aanleg aan de orde gekomen en de rechtbank heeft in de bestreden beschikking reeds overwogen dat de rechtbank het van belang acht dat de vader de moeder ieder kwartaal zal informeren over hoe het met de minderjarige gaat. De vader is voldoende in de gelegenheid geweest om zijn standpunt hierover te geven, zowel bij de rechtbank als bij het hof. Het hof is dan ook van oordeel dat het verzoek van de moeder om een informatieplicht op te leggen toelaatbaar is.

Lees verder
 

Met vaste zorgdagen voldoende aannemelijk dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat

Nr: 24073 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-09-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5723 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Gezag en omgang 1:377a lid 3 BW; artikel 8 EVRM

Rechtsvraag

Is er family life tussen de grootouders en de minderjarige?

Overweging

 Het hof is van oordeel dat er sprake is van family life in de zin van artikel 8 EVRM omdat vast is komen te staan dat de ouders langere tijd twee dagen per week de zorg voor de minderjarige op zich hebben genomen. Daarmee is voldoende komen vast te staan dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en de minderjarige. De grootouders zijn ontvankelijk in hun verzoek om een omgangsregeling vast te stellen tussen hen en de minderjarige. Het verzoek wordt afgewezen omdat toewijzing niet in het belang van de minderjarige is.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

1:265e BW niet analoog toepasbaar

Nr: 24067 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-08-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5571 Jurisprudentie Rechtseenheid Jeugdrecht 1:265e BW

Rechtsvraag

Kan artikel 1:265e BW analoog worden toegepast wanneer een kind onder toezicht is gesteld, maar niet met een machtiging uit huis is geplaatst?

Overweging

De GI heeft verzocht op grond van artikel 1:265e BW het gedeeltelijk ouderlijk gezag over te hevelen aan de GI, zodat de GI de minderjarige bij een andere school kan aanmelden. Subsidiair heeft de GI vervangende toestemming gevraagd op grond van artikel 1:262b BW. Op grond van artikel 1:265e BW kan de GI wanneer een kind met een machtiging uit huis is geplaatst de rechter verzoeken een deel van het ouderlijk gezag aan de GI over te hevelen, voor de inschrijving van het kind op een school, voor een medische behandeling of het doen van een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning. 

De rechtbank heeft artikel 1:265e BW analoog toegepast, ondanks dat de minderjarige niet uit huis is geplaatst. De rechtbank vond dit nodig omdat artikel 1:265e BW meer rechtsbescherming biedt. Het hof oordeelt dat dit niet kan. De wetgever is er heel duidelijk over geweest dat artikel 1:265e BW enkel geldt voor situaties waarin het kind met een machtiging uit huis is geplaatst. Het verzoek van de GI moet daarom getoetst worden aan artikel 1:262b BW.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

Opheffen bewind

Nr: 24071 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-08-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5268 Jurisprudentie Rechtseenheid Curatele, bewind en mentorschap 1:449 BW

Rechtsvraag

Kan het bewind over de goederen van verzoeker worden opgeheven?

Overweging

Het hof heft het bewind van de verzoeker op omdat hij met succes een zelfredzaamheidstraject heeft doorlopen. De bewindvoerder staat achter het verzoek tot opheffen omdat verzoeker volgens de bewindvoerder voldoende hulp kan krijgen uit zijn omgeving en instanties die op vrijwillige basis werken.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Family life en een nauwe persoonlijke betrekking tussen de minderjarige en anderen kunnen niet contractueel worden uitgesloten

Nr: 24061 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-08-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5151 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Gezag en omgang
Algemeen
798 lid 1 Rv; 1:377a BW.

Rechtsvraag

Is de partner van de biologische vader ook belanghebbende en bestaat er (intended) family life tussen het kind en de biologische vader en zijn partner? 

Overweging

Het kind is geboren uit een van de moeders, en erkend door de andere moeder. De moeders hebben voor de geboorte met de biologische vader en zijn partner een overeenkomst gesloten, waarin zij afspraken hebben gemaakt over de rol van de biologische vader en zijn partner (hierna gezamenlijk te noemen: de vaders) in het leven van het kind. De omgangsregeling die zij zijn overeengekomen, is stil komen te liggen. De vaders hebben verzocht een omgangsregeling vast te leggen. 

Het hof oordeelt dat ook de partner van de biologische vader belanghebbende is in deze procedure omdat uit de rechtspraak van het EHRM blijkt dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- of gezinsleven dan wel zijn privéleven, tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezingsleven c.q. privéleven. De partner doet een onderbouwd (zelfstandig) beroep op het recht op omgang, en is aldus belanghebbende.

De moeders beroepen zich op de afspraken in de overeenkomst, waaronder de afspraak dat de vaders geen juridische aanspraak zouden maken op de rechten die een vader normaal gesproken zou hebben. Het hof oordeelt dat het niet ter vrije bepaling van partijen staat om het bestaan van family life / een nauwe persoonlijke betrekking tussen de minderjarige en anderen bij voorbaat in een overeenkomst uit te sluiten, en dus kunnen zij ook de rechtsbescherming daaromtrent niet bij overeenkomst uitsluiten.

Voor beide vaders oordeelt het hof dat zij in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige staan. Daarbij spelen de afspraken in de overeenkomst met de moeders, en de feiten en omstandigheden die zich sinds de geboorte van de minderjarige hebben voldaan een rol. Dat de partner van de biologische vader geen biologisch ouder is, is daarbij niet van belang.  

Lees verder
 

Belang bij rechtmatigheidstoets schriftelijke aanwijzing

Nr: 24062 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-07-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:5019 Jurisprudentie Rechtseenheid Jeugdrecht 1:265f BW; 1:264 BW; 1:265 BW

Rechtsvraag

Kan het hof een schriftelijke aanwijzing nog vervallen verklaren ex 1:264 BW als de periode waarop de aanwijzing ziet al is verstreken?

Overweging

Ja. Het hof overweegt dat de ouders gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, een rechtens relevant belang hebben om de rechtmatigheid van de schriftelijke aanwijzing te laten toetsen. Hun procesbelang behoort niet aan hen te worden ontzegd enkel omdat de termijn waarop de aanwijzing ziet al is verlopen. Daarbij is ook van belang dat beslissingen over de inhoud en frequentie van de omgang gevolgen zullen hebben voor de handelswijze van de GI en beslissingen over de omgang in de toekomst. 

Het hof verklaart een van de twee aan het hof voorgelegde schriftelijke aanwijzigingen vervallen, omdat deze schriftelijke aanwijzing pas aan de ouders is gegeven nadat een deel van de periode waarop de aanwijzing zag al was verstreken. Hiermee is de GI haar bevoegdheid te buiten gegaan. 

Het hof verklaart de tweede schriftelijke aanwijzing vervallen omdat de GI bij haar besluit onvoldoende is ingegaan op de door de ouders in reactie op de vooraankondiging geuitte bezwaren. De GI heeft niet voldaan aan haar verplichting om de schriftelijke aanwijzing (deugdelijk en zorgvuldig) te motiveren. Onduidelijk is om welke kinderen het gaat en in ieder geval valt niet uit de motivering af te leiden dat er onderscheid is gemaakt tussen de drie kinderen en hun individuele belangen/behoeftes/signalen. 

Het hof wijzigt de omgangsregeling omdat het in het belang van de ontwikkeling van de kinderen en de hechtingsrelatie met de ouders is dat zij een goed en frequent contact hebben met elkaar. Het doel van een uithuisplaatsing is immers toe te werken naar een terugplaatsing bij de ouder(s) en op dit moment wordt deze mogelijkheid nog nader onderzocht. Door het contact te beperken zoals de GI voorstaat, lijkt dit doel juist verder weg te komen te liggen. 

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder