VAKnieuws
Toepasselijkheid Nederlands recht op buitenlandse uitzendkrachtenRechtsvraagDient het Britse uitzendbureau Mecra voor in Nederland werkzame Poolse en Portugese uitzendkrachten Nederlands dwingendrechtelijke bepalingen toepassen? OverwegingJa. Het hof is van oordeel dat uit het geheel der omstandigheden in het onderhavige geval niet blijkt dat de arbeidsovereenkomsten van de Poolse en Portugese werknemers nauwer zijn verbonden met een ander land dan Nederland. De werknemers zijn door Mecra te werk gesteld in Nederland. Niet gebleken is dat zij voorafgaand, of aansluitend aan deze werkzaamheden, nog in een ander land te werk zijn gesteld. (...) Uit al het voorgaande volgt dat moet worden aangenomen dat ondanks de rechtskeuze voor Engels en Portugees recht, de Poolse en Portugese werknemers niet de bescherming hebben verloren die zij genieten op grond van bepalingen van Nederlands recht, waarvan niet bij overeenkomst mag worden afgeweken. Het hof verwijst in dit verband nog naar hetgeen in overweging 35 van de preambule van Rome I is bepaald. Onder deze bepalingen dienen, mede gelet op de hiervoor aangehaalde overweging 35 van de preambule, niet alleen te worden verstaan de bepalingen van dwingend recht, maar ook die van driekwart dwingend recht. In de verhouding tussen Mecra, Rimec Works en Rimec Empresa enerzijds en de werknemers anderzijds kon hiervan immers niet worden afgeweken. Ook de bepalingen van driekwart dwingend recht strekken er toe de werknemer te beschermen. Tot de bedoelde driekwart dwingendrechtelijke bepalingen behoort ook artikel 8 van de WAADI. Dit artikel bepaalt - voor zover in deze procedure van belang - dat de ter beschikking gestelde arbeidskracht recht heeft op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als die welke gelden voor werknemers, werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming van de inlener voor wat betreft: a. het loon en overige vergoedingen, b. op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst, die van kracht is binnen de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt, met betrekking tot de arbeidstijden, daaronder begrepen overwerk, rusttijden, arbeid in nachtdienst, pauzes, duur van vakantie en het werken op feestdagen. (...) Cursussen binnenkort: |
|
Partneralimentatie en inspanningen rond voorzien in eigen levensonderhoudRechtsvraagHeeft de rechtbank terecht de behoeftigheid van de vrouw na zes jaar op nihil gezet en is daarmee voorbijgegaan aan haar recht op twaalf jaar alimentatie? OverwegingDe vrouw heeft gesteld dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om betaald werk te vinden en zij heeft ter onderbouwing daarvan diverse sollicitatiebrieven overgelegd. De man heeft deze stelling van de vrouw gemotiveerd betwist. Volgens de man zijn de betreffende sollicitatiebrieven niet te kwalificeren als serieuze inspanningen van de vrouw om inkomen te verwerven, gelet op de ontmoedigende openingszin, de minimale omvang en de vele gemaakte type- en taalfouten in de brieven. Dat de vrouw, zoals zij zelf stelt, gebrekkig Nederlands spreekt, behoeft volgens de man geen belemmering te vormen bij het vinden van een betaalde baan, temeer nu zij de Engelse taal uitstekend beheerst (zowel mondeling als schriftelijk) en derhalve bij een Engelstalig bedrijf zou kunnen werken. De vrouw heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat er in de omgeving van A geen Engelstalige bedrijven zitten en zij daarvoor niet (naar het westen) wil verhuizen. De man heeft daartegen ingebracht dat hijzelf ook woonachtig is in A en dagelijks naar C afreist voor zijn werk, hetgeen volgens hem ook van de vrouw verlangd kan worden. Voorts is gebleken dat de vrouw tot op heden - ondanks de door haar overgelegde inschrijvingsbewijzen - nimmer daadwerkelijk met een taalcursus (Nederlands) is aangevangen. De kinderen van partijen zijn thans 20 jaar en 16 jaar oud, zodat de vrouw evenmin heeft aangetoond dat de zorg voor de kinderen een belemmering kan vormen voor het vinden van een betaalde baan. De vrouw heeft in het verleden (administratieve) werkervaring opgedaan bij verschillende bedrijven en zij werkt thans al langere tijd op vrijwillige basis op D te A. De man meent dat van de vrouw verwacht kan worden dat zij een opleiding gaat volgen om haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Gebleken is dat de vrouw enkel via haar eigen (beperkte) netwerk getracht heeft een betaalde baan te vinden en via internet sollicitatieactiviteiten heeft verricht. Van de vrouw kan verlangd worden dat zij zich inschrijft bij verschillende uitzendbureaus en zich laat bijstaan bij het verrichten van sollicitatieactiviteiten. Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de vrouw haar stelling dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om betaald werk te vinden, onvoldoende heeft onderbouwd gelet op het gemotiveerde verweer van de zijde van de man en hetgeen voorts is komen vast te staan. Dat de vrouw niet in staat zou zijn om (voldoende) inkomsten te verwerven is derhalve niet komen vast te staan. Dit brengt met zich dat de vrouw in hoger beroep niet heeft aangetoond dat zij behoeftig is, hetgeen een afwijzingsgrond vormt voor de door haar verzochte bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud. Cursussen binnenkort: |
|
Bewindvoerder kan geen BV oprichten om vermogen in te beherenRechtsvraagHeeft de kantonrechter terecht toestemming onthouden aan de bewindvoerder om het vermogen van een rechthebbende onder te brengen in een besloten vennootschap? OverwegingJa. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter op de juiste gronden tot het oordeel is gekomen dat aan de bewindvoerder geen toestemming wordt verleend om de besloten vennootschap op te richten. Zoals ook door bewindvoerder wordt beaamd is deze beslissing geheel in lijn met de beschikking van de Hoge Raad van 20 november 2015 (ECLI:HR:2015:3334), waarin sprake was van vergelijkbare omstandigheden als in de onderhavige kwestie. Indachtig voormelde uitspraak heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat er geen wettelijke basis is voor het toezicht door de kantonrechter op het vermogen van de besloten vennootschap, zodat het de bewindvoerder in zijn hoedanigheid van bestuurder van de besloten vennootschap vrij staat hierover naar eigen inzicht te beschikken en beheershandelingen te verrichten mits in het belang van de vennootschap. Of dit belang van de vennootschap duurzaam zal worden gelijkgesteld aan het belang van de rechthebbende is aan het oordeel van het bestuur overgelaten. Het voorstel van de bewindvoerder om de kantonrechter tot niet-uitvoerend bestuurder te benoemen acht het hof alleen al niet uitvoerbaar omdat het uitoefenen van zijn toezichthoudende taken door toe te treden tot de organen van de vennootschap niet tot de taken van de kantonrechter behoort. (...) Ten aanzien van het verzoek van de bewindvoerder te bepalen dat de kosten voor rekening van rechthebbende dienen te komen, overweegt het hof als volgt. Het hof is van oordeel dat de advieskosten voor de oprichting van de besloten vennootschap [belanghebbende] B.V. voor rekening van rechthebbende dienen te komen. Weliswaar is geen toestemming verleend om deze besloten vennootschap op te richten, maar de bewindvoerder heeft met het maken van deze kosten de belangen van rechthebbende voorafgaand aan het instellen van het bewind behartigd. De kosten voor het daadwerkelijk oprichten van de besloten vennootschap dienen evenwel voor rekening van de bewindvoerder te blijven nu de bewindvoerder toestemming aan de kantonrechter had moeten verzoeken alvorens tot deze handeling over te gaan. Cursussen binnenkort: |
|
Werkneemster niet-ontvankelijk in loonvordering wegens ontbreken deskundigenverklaringRechtsvraagHeeft de kantonrechter werkneemster terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar loonvordering omdat zij geen geen verklaring heeft overgelegd als bedoeld in artikel 7:629a lid 1 BW (deskundigenverklaring omtrent arbeidsongeschiktheid)? OverwegingHet toekennen van een WGA-uitkering zegt iets over de arbeidsgeschiktheidssituatie op het moment van toekenning, mogelijk - zoals in dit geval- met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van de uitkering, maar geeft geen uitsluitsel over de vraag of de uitkeringsgerechtigde in de periode daarvoor belastbaar was voor re-integratie in de eigen functie of met andere passende werkzaamheden. Een medische onderbouwing voor haar stelling heeft werkneemster niet verstrekt. Integendeel: naast de second opinion uit januari 2011 is er ook nog de rapportage (die overigens niet in de procedure is overgelegd) van enkele maanden later, waaruit volgt dat werkneemster juist wel belastbaar was voor re-integratiewerkzaamheden. De kantonrechter heeft werkneemster dan ook terecht niet ontvankelijk verklaard in haar loonvordering bij gebreke van een '629a-verklaring'. Dat werkneemster een dergelijke verklaring niet meer kon verkrijgen nadat zij vier jaar had gewacht met haar loonvordering, komt voor haar risico. Cursussen binnenkort: |
|
Hof doet inschatting van inkomen alimentatieplichtigeRechtsvraagWat is in het kader van kinderalimentatie de draagkracht van de man die heeft gesteld dat zijn inkomen onder bijstandsniveau ligt? OverwegingHet is aan de man om inzage te verschaffen in zijn actuele inkomen, zodat zijn draagkracht per 3 maart 2016 op een juiste wijze kan worden berekend. De man heeft dat echter onvoldoende gedaan. De door hem overgelegde en voor de beoordeling van zijn (toekomstgerichte) draagkracht relevante inkomensgegevens zijn ronduit summier. Uit de stukken blijkt dat de man in 2016 een eigen bedrijf is gestart, F genaamd. Uit de daarvan overgelegde winst- en verliesrekening, zijnde een uitdraai uit de eigen administratie van de man, volgt voor 2016 een verlies van € 6.502,37. Uit de stukken blijkt voorts dat de man vanaf december 2016 inkomen uit werkzaamheden als taxichauffeur (WMO) is gaan genieten. De overgelegde financiële gegevens van de man met betrekking tot zijn taxiwerkzaamheden zien enkel op de maanden december 2016 tot en met februari 2017. De zitting was vier maanden later, zodat er voldoende tijd was om de meest recente inkomensgegevens in te dienen. Zodoende had een vollediger beeld kunnen ontstaan van de huidige inkomenssituatie van de man. Cursussen binnenkort: |
|
Transitievergoeding en gelijkwaardige voorziening in cao ING (tussenbeschikking)RechtsvraagHeeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er sprake is van een gelijkwaardige voorziening bij een recht op een premievrije voortzetting van de pensioenopbouw in de cao zodat er geen transitievergoeding is verschuldigd? OverwegingTer gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof is namens verzoekster/werkneemster naar voren gebracht (zie bladzijde 3 2e alinea pleitnota) dat cao-partijen aan de regeling die gold tot 1 juli 2015 één zinnetje hebben toegevoegd, namelijk dat de voorziening in plaats komt van de transitievergoeding en dat hieruit overigens kan worden afgeleid dat cao-partijen blijkbaar niet bewust een andere met de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening hebben bedacht. Naar aanleiding daarvan heeft het hof vragen aan de advocaten gesteld over de CAO 2015-2017 en de vóór deze cao geldende cao. Namens verzoekster is verklaard dat in de vóór de CAO 2015-2017 geldende cao exact hetzelfde was opgenomen, te weten dat de IVA gerechtigde recht had op een premievrije voortzetting van de pensioenopbouw. Namens ING is verklaard dat de vóór de CAO 2015-2017 geldende cao anders was geformuleerd. Aangezien het hof niet de beschikking had over de vóór de CAO 2015-2017 geldende cao heeft mr. Terpstra, op verzoek van het hof en overeenkomstig haar aanbod tijdens de mondelinge behandeling, de vóór de CAO 2015-2017 geldende CAO overgelegd (evenals een beter leesbaar exemplaar van de CAO 2015-2017). Het gaat hier om de ING Bank cao 1 januari 2012-31 december 2014 (hierna: de CAO 2012-2014). Het hof stelt allereerst vast dat bijlage 9b bij de CAO 2012-2014 (de pensioenovereenkomst vanaf 1 januari 2014) niet is overgelegd. In hoofdstuk 10 van deze cao, waarin een overzicht van de bijlagen bij deze cao is gegeven, is ten aanzien van deze bijlage vermeld dat deze in 2013 op mijn HR komt te staan. ING dient de tekst van bijlage 9b over te leggen tegelijk met haar hierna onder 5.15 te vermelden schriftelijk bericht. Cursussen binnenkort: |
|
Gesloten jeugdhulp en schadevergoedingRechtsvraagOp welke grond heeft een betrokkene recht op schadevergoeding bij onterechte plaatsing in gesloten jeugdhulp krachtens de Jeugdwet? OverwegingHet hof stelt voorop dat het jeugdrecht geen specifieke regeling kent voor een vergoeding wegens ten onrechte ondergane gesloten jeugdhulp, zoals de regelingen in artikel 35 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en artikel 89 Wetboek van Strafvordering. Dit brengt mee dat de gewone regeling van aansprakelijkheidsrecht (artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek) geldt en een vordering die beoogt te leiden tot vaststelling van een schadeloosstelling in een dagvaardingsprocedure aanhangig behoort te worden gemaakt. De onderhavige verzoekschriftprocedure is dan ook niet de geëigende weg om bij wege van zelfstandige verzoeken de gestelde aansprakelijkheid en schade te laten vaststellen, terwijl de omstandigheid dat de procedure betreffende de gesloten plaatsing zeer verweven is met deze verzoeken niet tot doorbreking van de wettelijke voorgeschreven procedure kan leiden. Cursussen binnenkort: |
|
Kosten rechercheonderzoek te verhalen op tegenpartijRechtsvraagHeeft de rechtbank terecht bepaald dat de vrouw gehouden is om de man te vergoeden een bedrag van € 9.354,71 in verband met door hem gemaakte recherchekosten, nu tussen partijen niet langer ter discussie staat dat de vrouw samenwoont met C? OverwegingJa. In het licht van de gemotiveerde betwisting van de man heeft de vrouw niet aangetoond dat de kosten van het door D uitgevoerde rechercheonderzoek onredelijk hoog zijn. Vooropgesteld wordt dat de marges van in het kader van artikel 1:160 BW door particuliere onderzoeksbureaus gemaakte kosten ruim zijn, mede gelet op de hoge motiveringseisen die gelden om tot een bevestigende beantwoording van de vraag te kunnen komen of er sprake is van ‘een samenleven met een ander als waren zij gehuwd’. In dit geval heeft D gebruikgemaakt van een drietal onderzoeksmiddelen, te weten observatie, digitaal onderzoek en onderzoek op locatie. Allemaal gebruikelijke onderzoeksmethoden die de nodige tijd vergen. Gelet op de aard van de zaak acht het hof de in het rapport verantwoorde - en door de vrouw in het bijzonder bestreden - 50 uren observatie en 10 uren onderzoek op locatie niet buitensporig veel. De observaties zijn een belangrijk onderdeel van het onderzoek geweest en het doen daarvan is nu eenmaal een arbeidsintensieve aangelegenheid. Hetzelfde geldt voor de onderzoeken op twee verschillende locaties. Het vorenstaande klemt temeer nu de vrouw - daar ter zitting expliciet naar gevraagd - niet heeft kunnen aangeven wat in haar ogen een redelijk bedrag zou zijn voor een onderzoek met de onder 5.3 geformuleerde doelstellingen. (...) De vrouw heeft gesteld dat op basis van de waarnemingen van D in april 2015 reeds duidelijk was dat zij en C samenwoonden. Volgens haar is het deel van het onderzoek van D dat betrekking heeft op de periode daarna daarom onnodig uitgevoerd. De vrouw miskent daarbij echter dat enkel gebruikmaken van hetzelfde woonadres onvoldoende is om van samenleven als bedoeld in artikel 1:160 BW te kunnen spreken. Naar vaste rechtspraak is daarvoor immers tevens vereist dat sprake is van een duurzame samenleving en het vormen van een economische eenheid en daarvoor gelden de hoge motiveringseisen zoals hiervoor vermeld. Aldus is niet gebleken dat de door de man geclaimde kosten van het onderzoek van D om deze reden onredelijk hoog zouden zijn. Al het overige dat de vrouw heeft aangevoerd over onregelmatigheden in de bedrijfsvoering van D in zijn algemeenheid en onrechtmatigheid van de door D in de onderhavige kwestie verrichte werkzaamheden kan haar in deze procedure niet baten. Vaststaat dat D ten tijde van het voor de man verrichte onderzoek naar de vrouw en [C] in het bezit was van de vereiste vergunning. Voor zover de vrouw klachten heeft over de werkwijze van D dient zij zich tot dit bureau zelf te wenden. Voor afwijzing van de door de man verzochte kostenveroordeling of tot matiging van het door de vrouw aan hem te vergoeden bedrag wegens een vermeende onrechtmatige daad van D jegens de vrouw is hier geen plaats. De man heeft D gerechtvaardigd opdracht gegeven onderzoek te doen en mocht er daarbij op vertrouwen dat D handelde overeenkomstig de regels die voor haar als onderzoeksbureau golden. Cursussen binnenkort: |
|
Ontslag op staande voet onterecht ondanks onfatsoenlijke uitingen en op internet geplaatste foto’sRechtsvraagHeeft de rechtbank terecht het ontslag op staande voet bekrachtigd van een werknemer die onder meer zich onfatsoenlijk heeft uitgelaten, zich ziek heeft gemeld en foto’s op internet heeft geplaatst? OverwegingNee. Werknemer erkent dat hij met enkele uitlatingen de fatsoensnormen heeft overtreden uit ongenoegen over valse beschuldigen aan zijn adres, maar betwist dat het gaat om ernstige bedreigingen. Hij wijst erop dat hij zich onder druk gezet voelde door de woorden van de directeur toen hij weigerde een nieuw contract te tekenen en zich mede daarom bereid had verklaard niet bedongen werkzaamheden te doen tijdens de verbouwing. In die periode heeft hij bij een fietsongeval zijn knie geblesseerd, waardoor hij fysiek beperkt was. Op 2 augustus 2016 was de directeur niet aanwezig in het restaurant. In opdracht van de aannemer is werknemer toen begonnen met het opruimen van bouwafval, maar dat bleek een te zware belasting voor zijn knie, zodat hij naar huis is gegaan en zich per mail bij de directeur ziek heeft gemeld, die deze melding evenwel niet accepteerde. Zijn gewraakte uitlatingen moeten tegen die achtergrond worden bezien, aldus werknemer. Over de kwestie van de op internet geplaatste foto's van bouwafval, de aanleiding voor het berichtenverkeer op 4 augustus 2016, heeft werknemer verklaard dat hij die foto's heeft gemaakt en op zijn Facebookpagina heeft geplaatst. Hij weet echter niet hoe die foto's op Google Maps terecht zijn gekomen en ook niet hoe hij deze zou kunnen verwijderen. Werkgeefster heeft niet aangeboden te bewijzen dat dit laatste onjuist is, zodat het hof ervan moet uitgaan dat werknemer de foto's niet op Google Maps heeft geplaatst en niet over de kennis en vaardigheid beschikte om die foto's te verwijderen. Door dan met een 'zware disciplinaire maatregel' te dreigen, kon werkgeefster naar het oordeel van het hof een boze reactie van de al geïrriteerde en onder druk gezette werknemer verwachten. De bewoordingen waarmee werknemer aan zijn boosheid uiting heeft gegeven zijn ongepast, en dat erkent hij ook. Dat de directeur de bewoordingen als impliciet dreigement heeft ervaren, kan het hof zich ook voorstellen. In de omstandigheden van dit geval, zoals hiervoor weergegeven, rechtvaardigt dat echter nog geen ontslag op staande voet. Cursussen binnenkort: |
|
Arbeidsovereenkomst of opdrachtovereenkomst bij structurele samenwerking in een kaakchirurgiepraktijk?RechtsvraagHeeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat er geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen tussen de waarnemende kaakchirurg en de betreffende BV na een periode van structurele waarneming? OverwegingKaakchirurgie BV heeft op 7 maart 2011 aan de kaakchirurg laten weten dat de kaakchirurg per 1 april 2011 structureel kon komen werken: " In ieder geval 3 à 4 dagen er week en in de nabije toekomst wellicht op regelmatige basis 5 dagen per week, als je dat zou willen". Op 8 maart 2011 heeft de kaakchirurg laten weten daarmee in te stemmen. Uit deze feiten volgt dat het de bedoeling van partijen was dat de kaakchirurg niet (langer) puur incidenteel maar structureel werkzaamheden ging verrichten in de praktijk van Kaakchirurgie BV. Die enkele wens en tot verwezenlijking daarvan strekkende afspraak laten zich echter zowel binnen als buiten een arbeidsovereenkomst denken. (...) Onbetwist is voorts dat niet een vaste vergoeding is afgesproken voor de te verrichten werkzaamheden, maar een variabele, namelijk een vergoeding die afhankelijk zou zijn van en uitgedrukt werd in een percentage van de door de kaakchirurg gegenereerde omzet. Die vergoeding werd door Kaakchirurgie BV telkens (maandelijks) als "vergoeding waarneming" uitbetaald. Voorts zijn nimmer loonstroken verstrekt, welke verstrekking bij arbeidsovereenkomsten verplicht is (art. 7:626 BW). Ook deze drie aspecten wijzen meer in de richting van een overeenkomst van opdracht dan in die van een arbeidsovereenkomst. (...) Partijen zijn het erover eens dat de kaakchirurg in de periode van 1 april 2011 tot 8 maart 2012 gemiddeld 17 dagen per maand heeft gewerkt. Gesteld noch gebleken is dat die inzet slechts geschiedde ter vervanging van D (in verband met diens afwezigheid). Het lijkt er dus op dat de inzet van de kaakchirurg niet slechts diende ter vervanging van D (en dus "zuivere" waarneming was), maar ook een uitbreiding inhield van het door de praktijk van Kaakchirurgie BV aan het publiek gedane behandelaanbod. Dat enkele gegeven betekent echter nog niet dat de zakelijke basis onder de inzet van de kaakchirurg per 1 april 2011 van kleur verschoot: van waarneming (overeenkomst van opdracht) naar arbeidsovereenkomst. Die ruimere inzet van de kaakchirurg liet zich zeer wel ook realiseren binnen het verband van een overeenkomst van opdracht. Feitelijk veranderde er per 1 april 2011, afgezien van die ruimere inzet, helemaal niets ten opzichte van de waarnemingssituatie voor die datum. Het structurele karakter van de inzet is daarom geen bijzondere aanwijzing voor het bestaan of per 1 april 2011 ontstaan van een arbeidsovereenkomst. (...) Een afspraak over een aantal vakantiedagen is door de kaakchirurg niet gesteld. Er moet dus van worden uitgegaan dat die er niet was. Het ontbreken van een dergelijke afspraak wijst meer in de richting van een overeenkomst van opdracht dan in die van een arbeidsovereenkomst omdat werknemers recht hebben op vakantiedagen en afspraken daarover binnen een arbeidsovereenkomst (derhalve) normaal zijn. (...)Feit is dat de assistentes van Kaakchirurgie BV vervolgens de feitelijke invulling van het rooster (met patiënten) maakten en dat deden op basis van tijdplanning, maar ook dat wijst niet specifiek in de richting van het bestaan van een arbeidsovereenkomst omdat ook in de waarnemingssituatie - het tegendeel is door de kaakchirurg niet gesteld - een dergelijke feitelijke roosterinvulling door assistentes plaats vindt. De kaakchirurg heeft nog aangevoerd dat hij niet maandelijks kon aangeven hoeveel dagen hij wilde werken en hoeveel niet, maar dat argument, indien juist, neemt niet weg dat hij, zoals hiervoor uiteengezet, voldoende invloed had op het kennelijk voor een langere periode vastgestelde rooster. (...) Dat een klacht over de kaakchirurg die, ongeacht de juridische basis daarvoor, feitelijk werkzaam was binnen het verband van de praktijk van Kaakchirurgie BV bij Kaakchirurgie BV wordt ingediend ligt wel voor de hand en is geen bijzondere aanwijzing voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Hetzelfde geldt voor de wens van Kaakchirurgie BV dat de kaakchirurg op die klacht reageert. Ongeacht die juridische basis heeft Kaakchirurgie BV er namelijk belang bij dat klachten over hen die in haar praktijk werkzaam zijn correct worden afgehandeld. (Volgt bekrachtiging van het oordeel van de kantonrechter dat er geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen.) |
|
Hof geeft speciale overweging voor de kinderen in verhuizingsuitspraakRechtsvraagHeeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het verhuisverzoek naar Zwitserland wordt afgewezen? OverwegingJa, het hof ziet geen noodzaak tot verhuizen en heeft de uitspraak aangevuld met een overweging met uitleg voor de kinderen (in de leeftijd van 14 en 16 jaar): Minderjarige 2 heeft in het gesprek met een raadsheer-commissaris gezegd dat hij de beslissing van het hof goed wil kunnen begrijpen. Daarom schrijft het hof hier een aparte uitleg voor de kinderen. Minderjarige 1 heeft in zijn brief geschreven en minderjarige 2 heeft tijdens het gesprek met de raadsheer verteld, dat zij heel graag met hun moeder naar Zwitserland willen verhuizen. Zij vinden dit belangrijk voor de gezondheid (astmatische klachten) van hun moeder. Minderjarige 2 vindt dit ook voor zichzelf nodig omdat hij ook last heeft van astma en pollenallergie. Verder vond minderjarige 2 het niet leuk op school omdat hij werd gepest. Hij verwacht dat het in Zwitserland leuker is, dat de mensen aardiger zijn en het er rustiger is. Met zijn vader wil hij geen contact. Hij heeft goed nagedacht over of hij het wel leuk vond bij zijn vader en kwam tot de conclusie dat dit niet zo was en dat hij er gespannen was. Hij voelt zich niet gehoord door zijn vader omdat hij de verhuizing tegenhoudt en nu ook wil hij dat hij bij hem komt wonen zonder dit eerst te bespreken. Ook minderjarige 1 wil geen contact meer met zijn vader. Het hof begrijpt dat de kinderen er veel zin in hebben om naar Zwitserland te verhuizen. Het is belangrijk voor kinderen om het fijn te hebben waar zij wonen. Maar het is niet goed voor kinderen dat zij in een vreemd land gaan wonen, terwijl het erg onzeker is of dat blijvend kan zijn (of dat mag van dat land en of het financieel kan), of zij daar hun school kunnen oppakken zonder te grote achterstand (de taal moeten zij nog leren) en of zij vrienden kunnen maken. Het hof heeft de indruk dat minderjarige 1 en minderjarige 2 een te ideaal beeld hebben van het wonen in Zwitserland. En dat nu het wonen in Nederland als helemaal niet leuk wordt gezien, terwijl dat ook niet helemaal kan kloppen. Het hof vindt het ook niet goed voor kinderen dat ineens hun vader uit hun leven verdwijnt door een verhuizing. Dat mag op dit moment voor de kinderen niet zo belangrijk lijken door hun grote wens om naar Zwitserland te verhuizen. En door hun teleurstelling in vader omdat hij zich verzet tegen de verhuizing. Maar opgroeiende kinderen hebben een moeder en een vader nodig. Deze tijd van opgroeien tot hun 18e jaar kunnen zij niet overdoen. Het hof vindt het argument van de gezondheid van moeder en minderjarige 2 niet zo sterk dat zij hiervoor persé naar Zwitserland moeten verhuizen. Ook de andere argumenten vindt het hof geen goede redenen voor die verhuizing. De problemen van school, vriendjes en contact met vader kunnen net zo goed in Nederland worden besproken en aangepakt. Dat kunnen de ouders samen doen en als dat niet lukt kunnen zij hierbij hulp zoeken. Het hof vindt het jammer voor minderjarige 1 en minderjarige 2 dat zij, omdat hun ouders niet goed kunnen overleggen met elkaar, nu in zo'n spannende en onzekere situatie terechtgekomen zijn. Cursussen binnenkort: |