VAKnieuws
Geen toestemming voor vakantie naar Egypte wegens angst moederRechtsvraagMag de vader de kinderen een maand meenemen naar Egypte? OverwegingHet hof oordeelt dat het nog te vroeg is om een vakantie naar Egypte met de vader toe te staan. De moeder is bang dat de vader de kinderen ontvoert, en dus niet meer zal terugbrengen. Hoewel de raad voor de kinderbescherming geen redenen ziet om er van uit te gaan dat dit een terechte angst is, acht het hof het niet in het belang van de kinderen om de verzochte vakantie toe te staan. De angst is namelijk zo overheersend aanwezig bij de moeder dat zij verminderd beschikbaar is voor de kinderen. Cursussen binnenkort: |
|
Hoger beroep tegen de echtscheidingRechtsvraagIs de vrouw ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de echtscheidingsbeslissing? OverwegingHet hof oordeelt als volgt. Volgens vaste rechtspraak strekt het hoger beroep mede ertoe de appellerende partij de gelegenheid te bieden tot het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Het rechtsmiddel van hoger beroep is echter niet gegeven om aan een partij wier verzoek tot echtscheiding door de eerste rechter is toegewezen, gelegenheid te geven die beschikking ongedaan te maken omdat zij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek af te zien (HR 4 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:BL8473, NJ 1999/535). Vaststaat dat de vrouw in eerste aanleg zelf ook om de echtscheiding heeft verzocht, Dat betekent dat zij in hoger beroep niet kan vragen dat toegewezen verzoek alsnog af te wijzen. Het hof zal de vrouw dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep, voor zover dat betrekking heeft op de uitgesproken echtscheiding. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Privéinvesteringen in gezamenlijke woning voor de huwelijkssluitingRechtsvraagKomt aan de man een vergoedingsrecht toe met betrekking tot de investeringen in de gemeenschappelijke woning die hij uit privégeld heeft gedaan voor het huwelijk, en tijdens het huwelijks? OverwegingPartijen zijn gehuwd in de beperkte gemeenschap van goederen. Zij hebben voor de huwelijkssluiting samen een woning gekocht. De man wil vergoeding van de investeringen die hij voor het huwelijk en tijdens het huwelijk uit privévermogen stelt te hebben gedaan. Met betrekking tot de investeringen voor het huwelijk, overweegt het hof dat aan de hand van het algemeen verbintenissenrecht moet worden beoordeeld of de man recht heeft op een vergoeding. Het hof kan aan de hand van de door de man gestelde feiten niet vaststellen dat er sprake is geweest van een onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. Dit verzoek wijst het hof af. Met betrekking tot de investeringen tijdens het huwelijk, overweegt het hof dat de man niet heeft aangetoond dat hij investeringen uit privévermogen heeft gedaan. Dat de bankrekening waarvan hij de investeringen heeft betaald, op zijn naam staat, betekent nog niet dat het geld op die bankrekening tot zijn privévermogen behoort. Ook dit verzoek wijst het hof af. Cursussen binnenkort: |
|
Belangenafweging huurrechtRechtsvraagWie heeft meer belang bij het huurrecht van de voormalig echtelijke woning? OverwegingDe man en de vrouw willen allebei het huurrecht van de echtelijke woning. Beiden hebben te maken met gezondheidsproblemen, en weinig zicht op een andere woning. Het hof maakt een belangenafweging, en acht daarbij van doorslaggevend belang dat de zeventienjarige zoon van de vrouw (uit een eerdere relatie) samen met de vrouw in de echtelijke woning woont. De zoon is daar het grootste deel van zijn leven opgegroeid. Cursussen binnenkort: |
|
Verdeling: draagplicht van de schulden waaronder de studieschuldRechtsvraagIs de studieschuld verknocht? En is de stelling dat de vrouw niet op de hoogte was van de belastingschulden reden om van de gelijke draagplicht af te wijken? OverwegingPartijen zijn in 2016 in gemeenschap van goederen gehuwd. Partijen hadden op de peildatum drie schulden: de DUO-studieschuld van de man, een belastingschuld wegens in 2021 te veel ontvangen zorgtoeslag en een belastingschuld wegens in 2022 te veel ontvangen kindgebondenbudget. De rechtbank heeft beslist dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de genoemde schulden. De vrouw is het daar niet mee eens. De vrouw vindt dat de DUO-studieschuld verknocht is aan de man, omdat alleen hij er van heeft kunnen profiteren. Het hof oordeelt dat de studieschuld niet verknocht is aan de man. De beantwoording van de vraag of een schuld, wegens het hoogstpersoonlijk karakter daarvan, in afwijking van de hoofdregel van artikel 1:94 lid 2 BW aan een van de echtgenoten is verknocht en dus op de voet van artikel 1:94 lid 5 BW niet in de gemeenschap valt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van die schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald (vgl. HR l5 februari 2008, LJN BC0377, NJ 2008/275). Daarvan zal slechts in bijzondere omstandigheden sprake zijn. De enkele stelling dat enkel de man heeft geprofiteerd van de DUO-schuld omdat hij een opleiding heeft kunnen volgen is naar het oordeel van het hof onvoldoende om de studieschuld als verknocht aan te merken. Daarnaast vindt de vrouw dat voor alledrie de schulden van de gelijke draagplicht moet worden afgeweken op grond van de redelijkheid en billijkheid. Zij was niet op de hoogte van de schulden en heeft van alledrie de schulden niet geprofiteerd. Daarover overweegt het hof dat bi j de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, rekening moet worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij dit geval zijn betrokken (artikel 3:12 BW). De vrouw besteedt in haar stelling geen enkele aandacht aan deze gezichtspunten. De belastingschulden zijn bovendien huwelijkse schulden. Uitgangspunt is dat de bedragen aan de gemeenschap ten goede zijn gekomen, nu het tegendeel – zo al relevant – wel gesteld maar niet gebleken is. Daarbij is niet van belang wie de aanvragen voor deze toeslagen heeft gedaan en op welke rekening de bedragen zijn gestort. Cursussen binnenkort: |
|
Onderhoudsplicht stiefvader jegens op zich zelf wonend jongmeerderjarig stiefkindRechtsvraagIs de stiefvader nog onderhoudsplichtig voor de jongmeerderjarigen nu zij niet meer bij hem in huis wonen en het contact is bekoeld? OverwegingDe jongmeerderjarigen zijn na de scheiding van de ouders opgegroeid bij de moeder en de stiefvader. De jongmeerderjarigen zijn op zichzelf gaan wonen na een incident tussen hen en de moeder en stiefvader. Het contact met de moeder en stiefvader is hierna vertroebeld. De jongmeerderjarigen en de vader menen dat de vader, de moeder én de stiefvader onderhoudsplichtig zijn voor de jongmeerderjarigen. Op grond van artikel 1:395a lid 2 BW is de stiefouder enkel onderhoudsplichtig voor de (jongmeerderjarige) kinderen die onderdeel uitmaken van zijn gezin. Is daar nog sprake van? Het hof oordeelt van wel. Dat de jongmeerderjarigen het ouderlijk huis hebben verlaten en dat het contact is bekoeld, maakt nog niet dat de jongmeerderjarigen geen onderdeel meer uitmaken van het gezin van de stiefvader. Het hof oordeelt tevens dat de stiefvader in gelijke mate draagplichtig is voor de jongmeerderjarigen als de vader en de moeder. Dit is op grond van artikel 1:400 BW het uitgangspunt, en het hof ziet in de situatie van partijen geen reden om daar van af te wijken. Tot slot oordeelt het hof dat de stiefmoeder niet onderhoudsplichtig is voor de jongmeerderjarigen. De jongmeerderjarigen hebben nooit onderdeel uitgemaakt van het gezin van de vader en de stiefmoeder. Dat zij weleens meerdere dagen achter elkaar bij de vader en stiefmoeder hebben verbleven maakt dit niet anders. Cursussen binnenkort: |
|
Handelingen die geen uitstel kunnen lijdenRechtsvraagZijn de in opdracht van de vrouw uitgevoerde werkzaamheden aan het dak en de dakkapel van de onverdeelde woning handelingen die geen uitstel kunnen lijden? OverwegingHet hof overweegt dat partijen tot 7 november 2024 samen eigenaar van de woning waren. Het beheer geschiedt dan door hen samen, tenzij zij dat anders regelen. Wel kan ieder van hen handelingen van gewoon onderhoud of tot behoud van dat goed en handelingen die geen uitstel kunnen lijden, zo nodig zelfstandig verrichten (artikel 3:170 BW). De uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van de woning zijn verricht moeten partijen ieder voor de helft dragen (artikel 3:172 BW). De vrouw heeft een lekkage aan het dak en de dakkapel geconstateerd, en vervolgens werkzaamheden laten uitvoeren waarbij het dak en de dakkapel zijn vervangen. Zij vindt dat zij bevoegd was deze werkzaamheden zelfstandig uit te voeren. Het hof oordeelt dat zij dat niet was. In geval van een lekkage die acuut verholpen moet worden is een (nood)reparatie een handeling die geen uitstel kan lijden. Vervolgstappen als het (laten) vervangen van dak(bedekking) en dakkapel zijn van een andere orde en vallen daar niet onder, ook al zouden deze noodzakelijk zijn. Dat soort stappen vragen ook tijd, voorbereiding en overleg, en dus was er genoeg tijd om de man hier bij te betrekken. Cursussen binnenkort: |
|
Bruidsgave naar Iraans rechtRechtsvraagKan de vrouw in Nederland betaling van de bruidsgave naar Iraans recht vorderen? OverwegingHet hof oordeelt dat de vrouw in Nederland betaling van de bruidsgave kan vorderen. De vraag of – en zo ja, in hoeverre en op welke wijze – een vorderingsrecht naar Iraans recht bij de Nederlandse rechter geldend kan worden gemaakt, moet naar Nederlands internationaal privaatrecht worden gekwalificeerd als een vraag van procesrecht, waarop Nederlands recht van toepassing is. Dit betekent dat de formeelrechtelijke aspecten op grond van artikel 10:3 BW onderworpen zijn aan Nederlands recht als het recht van de aangezochte rechter (lex fori). Er staat geen rechtsregel van Nederlands procesrecht in de weg aan het vorderen van de bruidsgave in een dagvaardingsprocedure. Ook de stelling van de man dat de vrouw haar vordering voorafgaande aan of tegelijk met haar verzoek tot echtscheiding aan de Nederlandse rechter had moeten voorleggen, volgt het hof niet. Uit de huwelijksakte blijkt dat de bruidsgave aan de vrouw moet worden betaald op haar verzoek “(…) payable to the wife upon her demand (…) ”. Dat betekent dus dat de vrouw op ieder moment haar vordering mag/kan instellen. De vrouw is dus ontvankelijk in haar vordering en dat zij haar vordering eerst bij dagvaarding instelt, levert geen misbruik van procesrecht op. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank, dat de man de bruidsgave aan de vrouw moet betalen. Uit de huwelijksakte blijken geen voorwaarden voor de opeisbaarheid daarvan, en voor zover de vrouw naar Iraans gewoonterecht afstand moet doen van haar aanspraak op de bruidsgave om te kunnen scheiden, is dat in strijd met de Nederlandse openbare orde. De Nederlandse rechter moet er dus van uit gaan dat de vrouw hier geen afstand van heeft gedaan of moet doen. De bruidsgave an sich is volgens het hof niet in strijd met de Nederlandse openbare orde. Cursussen binnenkort: |
|
Vergoedingsrechten bij finaal 'alsof' verrekenbedingRechtsvraagKan een van de ex-echtgenoten zich beroepen op een vergoedingsrecht als partijen in hun huwelijkse voorwaarden een finaal 'alsof' verrekenbeding zijn overeengekomen? OverwegingPartijen zijn met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Zij hebben iedere gemeenschap van goederen uitgesloten, en zijn overeengekomen dat zij bij het einde van hun huwelijk hun vermogens met elkaar zullen verrekenen alsof zij in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. Zij hebben een aantal goederen van die verrekening uitgesloten. De man wil een aantal investeringen die hij heeft gedaan in de woningen van partijen vergoed krijgen. Het hof overweegt dat de vraag o f partijen door voor de verrekening aan te sluiten bij de regels voor de wettelijke gemeenschap van goederen, ook hebben beoogd vergoedingsrechten in het leven te roepen, een kwestie is van uitleg van de huwelijkse voorwaarden (Hoge Raad 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1389). In beide gevallen geldt echter dat pas een vergoedingsrecht ontstaat/kan worden geëffectueerd wanneer de investeringen die de man heeft gedaan, door hem zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. De man moet stellen en onderbouwen dat hij de investeringen uit niet te verrekenen vermogen heeft betaald. Dat heeft de man niet aangetoond. De verzochte vergoedingen worden afgewezen. Cursussen binnenkort: |
|
Beroep op artikel 3:178 BW na verdeling niet meer mogelijkRechtsvraagKan de man (jaren) nadat de wijze van verdeling onherroepelijk is vastgesteld in kort geding nog wijziging van de wijze van verdeling of uitstel van de uitvoering daarvan vorderen? OverwegingPartijen zijn gescheiden en in de echtscheidingsprocedure is de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap in 2016 onherroepelijk vastgesteld. Partijen hebben gezamenlijk drie woningen in eigendom, en daarnaast maakt een aandeel in de nalatenschap van de vrouw onderdeel uit van de huwelijksgemeenschap. Het aandeel in de nalatenschap is aan de vrouw toebedeeld, onder vergoeding van de helft van de waarde daarvan aan de man. Daarnaast is beslist dat alledrie de woningen verkocht moeten worden, onder verdeling van de opbrengst bij helfte. Partijen zijn niet overgegaan tot verdeling. In oktober 2023 geeft de vrouw aan dat zij alsnog wil overgaan tot verdeling, omdat de lasten van de echtelijke woning (waar zij nog woont) te hoog zijn geworden. De man wil wachten met de verdeling totdat er duidelijkheid is over de omvang van het aandeel in de nalatenschap. De vrouw vordert in kort geding een machtiging om over te gaan tot de verkoop van de woningen zonder de medewerking van de man. Deze machtiging wordt door de voorzieningenrechter toegewezen. De man is tegen dat vonnis in hoger beroep gegaan. Hij vordert dat het kort geding vonnis wordt vernietigd, en dat het hof alsnog zal bepalen dat het erfdeel van de vrouw in de nalatenschap van haar vader zonder nadere verrekening toekomt aan de vrouw en dat de woningen zonder nadere verrekening toekomen aan de man. Subsidiair vordert hij dat de verdeling met drie jaar wordt uitgesteld, onder bepaling dat de vrouw binnen twee maanden duidelijkheid moet geven over haar aandeel in de nalatenschap. Het hof oordeelt dat de man niet een nieuwe verdeling kan vorderen. Er ligt al een onherroepelijke beslissing van het hof over de wijze van verdeling. Het hof kan in het kader van dit kort geding geen andere wijze van verdeling gelasten dan bij de eerdere onherroepelijke beschikking is gedaan. Het hof oordeelt dat de man ook geen beroep kan doen op uitstel van de verdeling ex artikel 3:178 leden 3 en 4 BW, omdat de wijze van verdeling al onherroepelijk is vastgesteld. Er ligt geen vordering tot verdeling meer voor en die kan ook niet meer aanhangig worden gemaakt. In het kort geding kan enkel nog beslist worden over de feitelijke uitvoering aan een al in rechte gelaste wijze van verdeling. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. De vrouw heeft een spoedeisend belang, en niet gezegd kan worden dat er sprake is van rechtsverwerking doordat zij tot voor kort niet heeft aangegeven uitvoering te willen geven aan de verdeling. Ook kan het hof niet vaststellen dat de man een zwaarder belang heeft bij het niet uitvoeren van de verdeling.
Cursussen binnenkort: |
|
Niet-wijzigingsbeding partneralimentatieRechtsvraagIs er sprake van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden? OverwegingDe man en de vrouw zijn in het echtscheidingsconvenant overeengekomen dat de vrouw een bedrag van € 1.253,- bruto per maand partneralimentatie aan de man zal betalen. Zij zijn een niet-wijzigingsbeding in de zin van artikel 1:159 BW overeengekomen, en hebben daarin ook omschreven in welke gevallen er sprake zou zijn van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden. Een van de genoemde situaties, is de situatie waarin de man zijn inkomen is gestegen. De vrouw verzoekt een wijziging van de partneralimentatie. Zij beroept zich er op dat de man bij haar de indruk had gewekt dat hij in ongeveer drie jaar zijn inkomen zou kunnen verhogen, zodat hij in zijn eigen onderhoud zou kunnen voorzien. De vrouw vindt dat de man onvoldoende aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan om zijn inkomen te verhogen, en dat zij daarom niet meer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden. Het hof overweegt dat een zodanige wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:159 lid 3 BW slechts in uitzonderingsgevallen wordt aangenomen. Er dient sprake te zijn van een situatie waarin een volkomen wanverhouding is ontstaan tussen wat de man en de vrouw bij het sluiten van het convenant voor ogen stond (aan mogelijke toekomstige omstandigheden), en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en wel zo, dat het in hoge mate onbillijk zou zijn als de man de vrouw aan het beding zou houden. Tevens overweegt het hof dat volgens vaste rechtspraak zware eisen dienen te worden gesteld, zowel aan de stelplicht van de partij die de wijziging verzoekt, als aan de motivering door de rechter die de ingrijpende beslissing neemt dat een partij niet langer aan de overeenkomst kan worden gehouden waarvan nu juist uitdrukkelijk is overeengekomen dat die niet voor wijziging vatbaar was. Het hof concludeert dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar verzwaarde stelplicht. Cursussen binnenkort: |
|
Informatieplicht school jegens ouder zonder gezagRechtsvraagHoe breed is de informatieplicht van de school jegens de ouder zonder gezag ex 1:377c BW?
OverwegingDe moeder heeft geen ouder gezag meer, en enkel begeleiden omgang met het kind. Het kind is onder toezicht gesteld en heeft de hoofdverblijfplaats bij de vader. De moeder is geen verzorgende ouder meer. Zij wil dat de school haar informeert over cijfers en rapporten, afwezigheid, het vergeten avn de noodzakelijke bescheiden (waaronder huiswerk, boeken en dergelijke), gespreksverslagen van oudergesprekken en informatie over de sociale contacten van het kind. Het hof stelt voorop dat het gezag van de moeder over de kinderen is beëindigd. Dit neemt niet weg dat de moeder op grond van artikel 1:377c BW het recht heeft om door de school geïnformeerd te worden over het kind. Niet iedere informatie over het kind behoeft te worden verstrekt. Het moet gaan om belangrijke feiten en omstandigheden, die betrekking hebben op de persoon van het kind of haar verzorging en opvoeding. Indien het belang van het kind] zich tegen het verschaffen van informatie verzet, is de school niet verplicht om de moeder van deze informatie te voorzien. Het hof benadrukt, net als de rechtbank, dat de niet-gezaghebbende ouder niet het recht heeft om alle informatie te ontvangen die de gezaghebbende ouder ook ontvangt. Gelet op de verstoorde verhouding tussen de ouders en het wederzijdse wantrouwen, bestaat de verwachting dat het verschaffen van de door de moeder verzochte informatie zal leiden tot bemoeienis die niet passend is bij haar rol en tot conflicten. Cursussen binnenkort: |