VAKnieuws 2021
sorteer op datum sorteer op nummer | |
---|---|
21102
Vervangende toestemming coronavaccinatie 12-jarigeRechtbank Noord-Nederland, 21-09-2021 ECLI:NL:RBNNE:2021:4096 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang 1:253a BW Rechtsvraag Kan een minderjarige zelf aan de rechter vragen om vervangende toestemming voor een coronavaccinatie? OverwegingHet geschil tussen de ouders van [de minderjarige 1] heeft betrekking op de zorg voor zijn lichamelijke gezondheid. Dat valt onder de verantwoordelijkheid van de ouders die samen het gezag over hem uitoefenen. Het geschil over de vaccinatie kan in de gegeven context worden gezien als een geschil over de uitoefening van het ouderlijk gezag in de zin van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek. Dat artikel regelt dat wanneer ouders het niet eens zijn en het ook tijdens een mondelinge behandeling bij de rechter niet alsnog eens worden, de rechter beslist wat hij in het belang van een kind wenselijk vindt. (…) De rechter stelt voorop dat kinderen wel degelijk corona kunnen krijgen en dat zij er weliswaar gemiddeld minder erg en minder vaak ziek van worden dan volwassenen, maar dat ook kinderen net zo goed ernstig ziek kunnen worden en ook langdurig de gevolgen van die ziekte kunnen ervaren (long-covid). Verder is het risico op het besmetten van anderen significant kleiner bij gevaccineerden dan bij ongevaccineerden. Begrijpelijk maakt de vader zich zorgen over de risico’s van vaccinatie en er is inderdaad een klein risico op ernstige bijwerkingen, zoals de door de vader bedoelde ontsteking van het hartzakje of de harstspier die naar nu verworven inzichten ongeveer voorkomt bij 1 op de 15.000 gevaccineerde jongens van 12 tot 18 jaar. Een ernstige bijwerking die gelukkig goed kan worden herkend en die ook in nagenoeg alle gevallen tot een volledig herstel kan leiden. Het zijn in ieder geval allemaal risico’s die de gezondheidsraad in haar afweging heeft meegenomen voorafgaand aan het geven van het advies om kinderen van 12 tot 18 jaar de mogelijkheid te bieden om voor vaccinatie te kiezen. De door de vader ervaren risico’s op de lange termijn, missen iedere feitelijke grondslag. Er zijn op dit moment, op grond van de huidige wetenschappelijke inzichten, geen denkbare risico’s op de lange termijn die overeenkomen met de door de vader ervaren zorgen. Gelet op het positieve advies van de gezondheidsraad en de bij vaccinatie betrokken belangen, in het bijzonder de belangen van [de minderjarige 1] zoals die hiervoor zijn verwoord, brengen met zich dat de rechter vervangende toestemming geeft die het mogelijk maakt dat [de minderjarige 1] zich laat vaccineren. De rechter vindt het belangrijk dat deze vaccinatie ook daadwerkelijk op korte termijn plaatsvindt en dat het belang van [de minderjarige 1] bij de vaccinatie op korte termijn zwaarder weegt dan het belang dat wordt gediend met een schorsing door het instellen van hoger beroep of herbeoordeling van zijn beslissing in een executie kortgeding. Om die reden zal de rechter zijn beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren (voor de beperkingen die dit met zich brengt om tot een andere voorlopige beslissing te komen, zie: HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). |
|
21062
Twee verzoeken om ondertoezichtstelling met verschillende duurRechtbank Noord-Nederland, 21-04-2021 ECLI:NL:RBNNE:2021:1757 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingJeugdrecht 1:260 BW Rechtsvraag Is het verzoek van de moeder om een langere duur van de ondertoezichtstelling dan de GI heeft verzocht, toewijsbaar? OverwegingNee. Uit artikel 1:260 lid 2 BW blijkt echter dat de GI in de eerste plaats de bevoegdheid heeft om verlenging van de ondertoezichtstelling te vragen. Pas in het geval dat de GI geen verzoek doet om de ondertoezichtstelling te verlengen is een ouder bevoegd een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling te doen. De kinderrechter zal de moeder daarom niet-ontvankelijk in haar verzoek verklaren.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
21010
GGZ: niet voldaan aan vereisten van doelmatigheid, subsidiariteit en proportionaliteitRechtbank Noord-Nederland, 24-12-2020 ECLI:NL:RBNNE:2020:4709 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGGZ 6:4 Wvggz Rechtsvraag Hoe verhoudt het gegeven dat er een stoornis is die ernstig nadeel veroorzaakt zich tot de eisen van doelmatigheid, subsidiariteit en proportionaliteit? OverwegingHoewel uit het voorgaande volgt dat aan een substantieel deel van de criteria voor verplichte zorg is voldaan, is de rechtbank van oordeel dat onder de huidige omstandigheden niet is voldaan aan de wettelijke vereisten van doelmatigheid, subsidiariteit en proportionaliteit. Ook de zorgverantwoordelijke heeft tijdens de mondelinge behandeling op deze punten de nodige twijfels naar voren gebracht. Ter toelichting geldt het volgende.
De verplichte zorg is verder tot dusver niet anders doelmatig gebleken dan om in crisissituaties ernstig nadeel (het veroorzaken van overlast en het benaderen van hem onbekende kinderen om met hem te spelen, beide met als gevolg het over zich heen afroepen van agressie van anderen en het ontstaan van psychische schade) te voorkomen. Niet is gebleken dat de verplichte zorg de andere belangrijke vormen van ernstig nadeel (waaronder het stagneren van de ontwikkeling van betrokkene, maatschappelijke teloorgang en zelfverwaarlozing) tot dusver heeft weten te voorkomen. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de behandeling in overwegende mate niet doelmatig is geweest. Voor wat betreft de subsidiariteit overweegt de rechtbank dat duidelijk is geworden dat de psychiatrische (ambulante) zorgverleners handelingsverlegen zijn. De door de moeder georganiseerde hulpverlening vanuit het PGB voor 21 uur per week is de enige zorg die op dit moment wordt voortgezet. Zoals hiervoor onder 3.6. is overwogen is gebleken dat Martinizorg en PsyValens bereid zijn om in het vrijwillig kader ambulante zorg (waaronder psychotherapie) te verlenen. Betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk aangegeven ambulante psychotherapeutische behandeling en andere zorgverlening te accepteren en niet weer de strijd aan te gaan. Nu het verplichte kader tot dusver geen verbetering heeft gebracht is de rechtbank van oordeel dat behandeling in het vrijwillig kader nog een keer moet worden beproefd. Voorwaarde daarvoor is wel dat betrokkene ook duurzaam de bereidheid moet tonen om deze behandeling te ondergaan, ook indien dit bijvoorbeeld betekent dat het cannabisgebruik moet worden afgebouwd. Daarnaast dient de bemoeienis van Lentis te worden geaccepteerd totdat de zorg kan worden overgedragen aan Martinizorg en PsyValens. Zorgaanbieder Lentis kan, indien hij onverhoopt langer betrokken blijft, overwegen om de casus over te dragen aan een andere zorgaanbieder. Vraag die wel rijst is of gelet op het verzet van betrokkene (en de moeder) niet ook met een volgende zorgaanbieder strijd ontstaat. |
|
21009
Afwijzing verzoek gesloten jeugdplaatsing wegens gebrek juiste plekRechtbank Noord-Nederland, 25-11-2020 ECLI:NL:RBNNE:2020:4707 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingJeugdrecht 6.1.2 lid 2 Jeugdwet Rechtsvraag Dient de machtiging gesloten jeugdplaatsing te worden verleend nu de jeugdige niet op een geschikte plek zit, stagneert in ontwikkeling en daar overduidelijk niet gelukkig is? OverwegingDe kinderrechter overweegt dat er veel zorgen zijn over [minderjarige] . [minderjarige] heeft persoonlijke problematiek (onder meer autisme en functioneren op een laag sociaal-emotioneel niveau) en er is sprake van risicovol gedrag. [minderjarige] kan namelijk agressief zijn, heeft onveilige seksuele contacten met oudere mannen en heeft een risicovol sociaal netwerk waar ook drugs wordt gebruikt. Vanwege de grote zorgen en het onttrekken aan de behandeling verblijft [minderjarige] al langere tijd bij Woodbrookers. Daar krijgt hij een grote mate van vrijheid vanwege de kans op escalaties indien er een strikter regime geldt. Deze aanpak is wellicht te rechtvaardigen, maar heeft niet geleid tot een verbetering van de situatie voor [minderjarige] . [minderjarige] is ongelukkig bij Woodbrookers en niet gemotiveerd voor behandeling. Hierdoor vlucht hij vaak weg bij Woodbrookers. De zorgen over [minderjarige] zijn het afgelopen jaar toen hij bij Woodbrookers verbleef geenszins verminderd. Behandeling komt voorts niet of nauwelijks van de grond. Een verblijf bij Woodbrookers helpt hem dan ook niet verder. Het college erkent dit en is al lange tijd op zoek naar een passende vervolgplek voor [minderjarige] die aansluit bij zijn zorgbehoefte, maar het blijkt erg lastig te zijn om deze plek te vinden. De kinderrechter is van oordeel dat het wachten op een passende vervolgplek niet langer een noodzaak kan zijn voor een langer gesloten verblijf. Ook in de geslotenheid onttrekt [minderjarige] zich aan de behandeling en wordt geen resultaat geboekt, zodat het opnieuw verlengen van de gesloten plaatsing niet langer voldoet aan het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet. Nu een gesloten plaatsing een inbreuk maakt op de rechten van [minderjarige] dient hier immers terughoudend mee omgegaan te worden. Ook de RvdK heeft aangegeven dat een gesloten plaatsing niet noodzakelijk is voor [minderjarige] , maar dat hij wel behoefte heeft aan een passende plek. Dit betekent dat de kinderrechter het verzoek grotendeels zal afwijzen. |