VAKnieuws 2019

Geen enkelvoudige comparitie in hoger beroep inzake ontslag

Nr: 19038 Hoge Raad der Nederlanden, 22-02-2019 ECLI:NL:HR:2019:271 Jurisprudentie Geschilbeslechting Ontslag en ontbinding 7:669 BW, 30j Rv

Rechtsvraag

Heeft het hof onvoldoende gemotiveerd waarom het verzoek van de advocaat om een mondelinge behandeling ten overstaan van drie raadsheren is afgewezen, na een bij tussenbeschikking bepaalde voortgezette mondelinge behandeling ten overstaan van een rechter-commissaris? 

Overweging

Ja. In dit geval laten de stukken van het geding geen andere conclusie toe dan dat het doel van de door het hof bepaalde comparitie niet beperkt was tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking, maar dat de comparitie mede diende om partijen de gelegenheid te geven hun stellingen nader toe te lichten, en voor dat doel ook is benut. 

Dat volgt in de eerste plaats uit de eerste alinea van rov. 5.27 van de tussenbeschikking (hiervoor in 3.3.2 geciteerd), waarin uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de daarna vermelde aspecten die op de comparitie ter sprake moeten komen, niet een uitputtende opsomming behelzen. Dat partijen op de comparitie gelegenheid zouden krijgen hun stellingen nader toe te lichten, volgt bovendien uit de slotalinea van rov. 5.27; daar wordt immers aan partijen gevraagd om ter comparitie, ieder vanuit het eigen standpunt, nader te belichten of de vaststaande feitelijkheden zwaarwegend genoeg zijn om het ontslag gerechtvaardigd te doen zijn, waarbij alle omstandigheden van het geval een rol kunnen spelen.

Voorts houdt de namens de raadsheer-commissaris aan de advocaten van beide partijen gestuurde brief van 12 oktober 2017 (hiervoor in 3.3.4 geciteerd) in, dat “partijen en hun raadslieden alle gelegenheid [krijgen] naar voren te brengen wat (nader) naar voren gebracht moet worden”. 

In dit verband is verder van belang dat de advocaat van de werknemer, voorafgaand aan de comparitie, een akte/schriftelijke reactie bij het hof heeft ingediend. Die akte beslaat elf pagina’s met een uitgewerkt betoog over verschillende geschilpunten, waaronder een betoog ter ondersteuning van de stelling van de werknemer dat de niet door hem aan de werkgever afgedragen bedragen dienden om later te verrekenen met bedragen die hij nog van de werkgever tegoed had. De advocaat van de werknemer heeft daarnaast op de comparitie een pleitnota overgelegd met drie pagina’s tekst over de in de slotalinea van rov. 5.27 genoemde vraag of de vaststaande feitelijkheden zwaarwegend genoeg zijn om het ontslag gerechtvaardigd te doen zijn.

In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, zijn onbegrijpelijk de oordelen van het hof in rov. 2.5-2.7 van de eindbeschikking (zie hiervoor in 3.3.7) dat het doel van de nadere behandeling ‘vrij beperkt’ was, namelijk (slechts) het verkrijgen van enkele inlichtingen en het beproeven van een regeling en dat de nadere behandeling zich daartoe heeft beperkt (rov. 2.5), en dat het verzoek van de advocaat van de werkgever ter zitting om een uitwerking te mogen geven van het verweer dat het beroep van de werknemer op verrekening geen hout snijdt, buiten het beperkte doel van de zitting viel.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Opzegverbod bij ziekte en meeweging in hoger beroep ingediend deskundigenoordeel

Nr: 19041 Gerechtshof Den Haag, 22-02-2019 ECLI:NL:GHDHA:2019:289 Jurisprudentie Geschilbeslechting Ziekte 7:669 BW

Rechtsvraag

Kan het hof in het kader van een opzegging tijdens ziekte rekening houden met een later ingediend deskundigenoordeel? 

Overweging

Ja. Het opzegverbod tijdens ziekte geldt niet indien de ziekte een aanvang heeft genomen nadat het verzoek om ontbinding door de kantonrechter is ontvangen (art. 7:671b lid 2 BW). Als sprake is van een opzegverbod kan de kantonrechter de arbeidsovereenkomst toch ontbinden als het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft (art. 7:671b lid 6 sub a BW). [verzoekster] had zich op 18 september 2017 ziek gemeld. Volgens de bedrijfsarts en de second opinion arts was er geen sprake van arbeidsongeschiktheid. Het ontbindingsverzoek van Centric is op 20 oktober 2017 door de kantonrechter ontvangen en de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 november 2017. Het deskundigenoordeel waarop [verzoekster] in hoger beroep een beroep doet, heeft zij eerst op 1 december 2017 aangevraagd en is door het UWV afgegeven op 2 januari 2018. Centric stelt dat het hof geen rekening kan houden met dit deskundigenoordeel, omdat dit niet voorhanden was ten tijde van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter. Volgens Centric moet het hof ex tunc toetsen en dient het daarom verder voor rekening en risico van [verzoekster] te komen dat zij ervoor heeft gekozen om pas na afloop van het onderzoek in de ontbindingsprocedure door de kantonrechter een deskundigenoordeel aan te vragen. Centric doet in dit kader een beroep op een uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2018:5829). 

Het hof is van oordeel dat als een werknemer in hoger beroep alsnog een deskundigenoordeel in het geding brengt, dat betrekking heeft op de vraag of het opzegverbod tijdens ziekte van kracht was ten tijde van de procedure in eerste aanleg, in de regel rekening moet worden gehouden met een dergelijk deskundigenoordeel. Dat is immers een verklaring die betrekking heeft op de situatie zoals die aan de orde was ten tijde van de procedure in eerste aanleg. Dat is naar het oordeel van het hof het toetsingsmoment voor de vraag of het opzegverbod tijdens ziekte van kracht is bij de beoordeling van een ontbindingsverzoek op de g-grond (en in het verlengde daarvan de vraag of het verzoek verband houdt met ziekte). Het hof toetst deze vraag dus ex tunc, maar houdt daarbij in de regel wel rekening met nieuwe stukken die in hoger beroep in het geding worden gebracht, voor zover deze betrekking hebben op de situatie ten tijde van de procedure in eerste aanleg, zoals het onderhavige deskundigenoordeel. In eerste aanleg heeft [verzoekster] ook al een beroep gedaan op het opzegverbod tijdens ziekte. Het deskundigenoordeel dat zij in hoger beroep in het geding heeft gebracht, vormt een nadere onderbouwing van hetgeen zij in eerste aanleg als verweer heeft aangevoerd maar onvoldoende heeft onderbouwd. Indien een dergelijk deskundigenoordeel buiten beschouwing zou moeten worden gelaten omdat dit pas op een datum gelegen na de mondelinge behandeling in eerste aanleg is aangevraagd, wordt geen recht gedaan aan het karakter van het hoger beroep, dat immers onder meer een herstelfunctie heeft van wat in eerste aanleg niet goed is verlopen.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Wijze van voorleggen van geschil over beheersbehandeling van bewindvoerder aan rechter

Nr: 19056 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-02-2019 ECLI:NL:GHARL:2019:1947 Jurisprudentie Geschilbeslechting Curatele, bewind en mentorschap 1:438 BW

Rechtsvraag

Kan een rechthebbende een geschil over een beheersbehandeling rechtstreeks voorleggen aan de rechter, of kan dit slechts (indirect) via de rekening en verantwoording of door het ontslag van de bewindvoerder te vragen?

Overweging

Op grond van het eerste lid van artikel 1:438 BW komt tijdens het bewind het beheer over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende maar aan de bewindvoerder. Blijkens het tweede lid kan de rechthebbende tijdens het bewind slechts met medewerking van de bewindvoerder of, indien deze weigerachtig is, met machtiging van de kantonrechter over de onder het bewind staande goederen beschikken. 

Rechthebbende heeft een letselschadevergoeding toegekend gekregen van in totaal 
€ 13.100,-, waarvan nog een bedrag van € 9.000,- resteert. Dit resterende bedrag bestaat uit een vergoeding voor materiële schade van € 2.726,- en een vergoeding voor immateriële schade van € 6.274,-. 

Niet in geschil is dat de dochter van rechthebbende nog een vordering ten bedrage van € 2.726,- op rechthebbende heeft omdat zij de kosten in verband met de materiële schade voor rechthebbende heeft voldaan. 

Het hof kwalificeert de wijze van besteding van de letselschadevergoeding, derhalve zowel de voldoening van de (onbetwiste) vordering van de dochter van rechthebbende met (een deel van) de letselschadeuitkering als het in depot houden van het restant van de uitkering bij de bewindvoerder, als een beheershandeling, nu dit een handeling betreft die in het kader van het normaal exploiteren van rechthebbendes vermogen wordt verricht. Het gaat hier derhalve niet om een beschikkingshandeling. Dit brengt mee dat rechthebbende voor deze handeling geen medewerking van de bewindvoerder nodig had of, bij weigering van die medewerking, machtiging van de kantonrechter. Op grond van artikel 1:438, eerste lid, BW kan enkel de bewindvoerder een beheershandeling uitvoeren en de wet strekt ertoe dat een eventueel geschil over een beheershandeling niet rechtstreeks aan de rechter kan worden voorgelegd. Geschillen over beheershandelingen kunnen eventueel wel (indirect) aan rechterlijke toetsing worden onderworpen, via de rekening en verantwoording en eventueel langs een verzoek om ontslag van de bewindvoerder, maar voor een (direct) verzoek als het onderhavige van rechthebbende aan de rechter is geen wettelijke grond. Het hof concludeert dan ook dat, nu er geen rechtsgrond bestaat voor zowel het oorspronkelijk als het gewijzigd verzoek in hoger beroep van rechthebbende, deze verzoeken reeds om die reden dienen te worden afgewezen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Is een e-mail te zien als een opzegging?

Nr: 19059 Gerechtshof Amsterdam, 26-02-2019 ECLI:NL:GHAMS:2019:635 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Arbeidsovereenkomstenrecht 7:669 BW

Rechtsvraag

Is de tekst van een e-mail gezien de inhoud daarvan te zien als een opzeggingshandeling?

Overweging

Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat de e-mail van [geïntimeerde] van 28 april 2018 moet worden aangemerkt als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. De daarin gebezigde bewoordingen “to cancel your contract of employment” wijzen daar onmiskenbaar op. Hetzelfde geldt voor de in de e-mail genoemde opzeggingsgrond dat [geïntimeerde] financieel niet in staat was [appellante] loon te betalen. [appellante] heeft die e-mail naar het voorlopige oordeel van het hof dan ook redelijkerwijze als een opzegging moeten begrijpen.

Het hof moet op grond van de reactie van [appellante] bij e-mail van 29 april 2018, in het bijzonder het gebruik daarin van het woord “notice”, aannemen dat [appellante] de e-mail ook in die zin hééft begrepen. Ook volgt het hof [appellante] niet in haar betoog dat het [geïntimeerde] in de e-mail van 28 april 2018 alleen zou gaan om een latere ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst. De zojuist aangehaalde bewoordingen in de e-mails van zowel [geïntimeerde] als [appellante] staan daaraan in de weg.

Lees verder
 

Geen partneralimentatie voor fiscaliste die tot 2015 heeft gewerkt

Nr: 19055 Gerechtshof Den Haag, 27-02-2019 ECLI:NL:GHDHA:2019:530 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:157 BW, 1:401 BW

Rechtsvraag

Is de rechtbank ten onrechte uitgegaan van slechts een verdiencapaciteit van de vrouw van € 1.200 per maand gezien de omstandigheid dat de vrouw civiel en fiscaal jurist is en nagenoeg gedurende het gehele huwelijk heeft gewerkt (tot 2015)?

Overweging

Het hof heeft begrip voor het feit dat een echtscheidingsprocedure de verdiencapaciteit negatief kan beïnvloeden. Dat neemt niet weg dat de echtscheidingsprocedure reeds vanaf 2016 aanhangig is. Gezien een periode van drie jaar mag in redelijkheid van de vrouw en de man worden verlangd dat zij de perikelen rond de echtscheiding achter zich laten, zich richten op hun eigen toekomst en zich inspannen hun verdiencapaciteit volledig te benutten. De vrouw heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij vanwege haar psychische gesteldheid niet tot werken in staat is. De vrouw is hoog opgeleid, er is een ruime arbeidsmarkt voor ervaren fiscalisten, de vrouw heeft een ruim arbeidsverleden, de zorg voor de kinderen is, gezien hun leeftijd, zeer beperkt en de vrouw toont geen enkel initiatief om inkomen te verwerven. Aangezien de vrouw in het verleden inkomens van € 90.000,- of meer heeft genoten op basis van een vierdaagse werkweek, acht het hof de vrouw in staat om met ingang van 1 september 2019 tenminste een inkomen van € 90.000,- te verdienen, met welk inkomen de vrouw naar het oordeel van het hof in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Het hof is van oordeel dat de vrouw zich al eerder actief op de arbeidsmarkt had dienen te richten, nu zij dit niet heeft gedaan acht het hof deze handelswijze van de vrouw verwijtbaar mede bezien haar opleiding en ruime arbeidsverleden. Het hof gunt de vrouw nog enige tijd om een passende functie te vinden, het is dan aan de vrouw om te stellen en te bewijzen dat ondanks haar inspanning zij niet in haar levensonderhoud kan voorzien. Het hof gaat ervan uit dat de vrouw dan ook uit haar inkomsten een bijdrage levert in de kosten van de kinderen van partijen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Herplaatsingsinspanningen

Nr: 19062 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-03-2019 ECLI:NL:GHSHE:2019:722 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsomstandigheden 7:669 BW

Rechtsvraag

Wat te doen met een onvoldoende herplaatsingsinspanning nu een andere functie al vergeven is?

Overweging

Een ontbindingsverzoek als in dit geval aan de orde, is slechts toewijsbaar wanneer daarvoor een redelijke grond is als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 BW én herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Deze herplaatsingsplicht is nader uitgewerkt in paragraaf 3 van de Ontslagregeling.

Het hof is van oordeel dat Office Depot onvoldoende heeft onderzocht of de nieuw gecreëerde functie van Senior Director Online Marketing & Shop Management (hierna: de nieuwe functie) passend is voor [verweerder] . Office Depot heeft een externe kandidaat aangenomen voor de nieuwe functie. Ook als het hof er vanuit gaat dat die persoon een betere kandidaat is voor de functie dan [verweerder] , wil dat nog niet zeggen dat [verweerder] niet geschikt is of geschikt zal kunnen worden. Office Depot had dat eerst nader moeten onderzoeken en indien de conclusie was dat [verweerder] niet geschikt was, had Office Depot vervolgens moeten onderzoeken of [verweerder] binnen een redelijke termijn met behulp van scholing wel geschikt kon zijn voor de functie.

Het hof komt niet toe aan de beoordeling of de door Office Depot aangevoerd a-grond is voldragen, omdat het hof om de navolgende redenen van oordeel is dat niet is voldaan aan de plicht tot herplaatsing.Het voorgaande betekent niet zonder meer dat [verweerder] nu aanspraak kan maken op plaatsing in de nieuwe functie. De nieuwe functie is inmiddels vergeven aan een andere persoon.
Wat in dit opzicht thans van Office Depot al dan niet kan worden verlangd, ligt in deze procedure niet aan het hof voor. In deze procedure leidt het voorgaande (slechts) tot de slotsom dat Office Depot niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 7:669 lid 1 BW, zodat het hof het verzoek van Office Depot zal afwijzen.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Bedrijfseconomisch ontslag statutair bestuurder

Nr: 19061 Rechtbank Midden-Nederland, 05-03-2019 ECLI:NL:RBMNE:2018:3652 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht 7:669 BW, 7:671b BW

Rechtsvraag

Wat is de billijke vergoeding nu het bedrijfseconomisch ontslag van de statutair bestuurder niet is aangetoond?

Overweging

Een arbeidsrechtelijk ontslag van een statutair bestuurder moet worden bezien tegen de achtergrond van het vennootschappelijk ontslag. Het rechtsgeldige ontslag van een statutair bestuurder van een vennootschap uit zijn vennootschapsrechtelijke positie brengt daarom als regel tevens opzegging van zijn arbeidsovereenkomst mee (HR 15 april 2015, ECLI:NL:HR:2005:AS2030 en AS2713, de zogenoemde "15 april-arresten"). Door het vennootschappelijke ontslag is de arbeidsovereenkomst in feite een lege huls geworden. Het arbeidsrechtelijke ontslag als zodanig kan niet worden aangevochten en hersteld (artikel 7:671 lid 1 sub e jo. artikel 2:244 lid 3 BW), vanuit de gedachte dat het bevoegde orgaan, in dit geval de AVA, te allen tijde de statutair bestuurder kan ontslaan en het niet aan de overheid is hierin te treden.

Uit artikel 7:682 lid 3 BW kan niettemin worden afgeleid dat de statutair bestuurder nog wel enige arbeidsrechtelijke bescherming geniet, in de zin dat de eis van een redelijke ontslaggrond ook geldt voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een bestuurder. [verweerder sub 2] heeft echter niet inzichtelijk gemaakt dat het ontslag van [verzoeker] noodzakelijk was voor een doelmatige bedrijfsvoering, zoals vereist door artikel 7:669 lid 3 sub a.

Er is gesproken over een forse reorganisatie, maar hoe hier precies invulling aan wordt gegeven is niet nader toegelicht. Daarnaast wordt in de notulen van de BAVA op 20 december 2017 van [verweerder sub 2] slechts als nadere toelichting op het ontslag verwezen naar ‘de tussen de aandeelhouders veelbesproken situatie binnen de vennootschap, allen bekend’. Er is enkel een deel van stukken overgelegd die nodig zijn om te beoordelen of de bedrijfseconomische situatie voldoende grond vormt voor ontslag.

Daarnaast moet het noodzakelijkerwijs vervallen van de arbeidsplaats bezien worden over een toekomstige periode van 26 weken. Een toelichting hierop aan de zijde van [verweerder sub 2] ontbreekt. Hierdoor was ten tijde van het ontslag ook niet inzichtelijk gemaakt welk effect het ontslag van [verzoeker] (naar verwachting) op de liquiditeit van [verweerder sub 2] zou hebben. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding gaat het erom dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen (of nalaten) van de werkgever. Tevens mag rekening gehouden worden met de gevolgen van het ontslag voor [verzoeker], dat wil zeggen het verlies van de arbeidsovereenkomst. Voor het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval (zie het New Hairstyle-arrest). 

Lees verder
 

Kinderalimentatie en bewuste afwijking wettelijke maatstaven

Nr: 19076 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-03-2019 ECLI:NL:GHARL:2019:1973 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:401 BW

Rechtsvraag

Zijn partijen ten aanzien van de kinderalimentatie in het ouderschapsplan bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven en kan de kinderalimentatie daarom niet worden gewijzigd?

Overweging

Wijziging van een overeenkomst betreffende partneralimentatie op grond van 1:401 lid 5 BW is in beginsel niet mogelijk, indien partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven (Hoge Raad 12 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9468). Dat is alleen anders indien aannemelijk is dat na het tot stand komen van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de wederpartij in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. 

Het hof is, anders dan de vrouw, van oordeel dat deze regel niet van (overeenkomstige) toepassing is op een overeenkomst betreffende kinderalimentatie. Anders dan partneralimentatie, is kinderalimentatie van openbare orde. De hoogte van de door een ouder te betalen bijdrage aan kinderalimentatie staat niet volledig ter vrije bepaling van partijen. Dit brengt met zich dat de vaststelling dat sprake is van een duidelijke wanverhouding tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen, voldoende is om aan te nemen dat de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven en aldus voor wijziging vatbaar is. Hierbij kan in het midden blijven of partijen al dan niet bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Geen belang bij verklaring uitvoerbaarheid bij voorraad van hofuitspraak

Nr: 19043 Hoge Raad der Nederlanden, 08-03-2019 ECLI:NL:HR:2019:312 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht
Alimentatie
234 Rv, 418a Rv

Rechtsvraag

Kan het incidentele verzoek om uitvoerbaarheid bij voorraad van de uitspraak van het hof – waarin de in eerste aanleg toegewezen alimentatie alsnog is afgewezen – worden toegewezen?

Overweging

HR: Nee. De beschikking van de rechtbank is in hoger beroep in zijn geheel vernietigd en die uitspraak heeft onmiddellijke werking of rechtskracht, ongeacht of de tenuitvoerlegging ervan is geschorst door instelling van cassatie en of de uitspraak nog geen kracht van gewijsde heeft gekregen. De vernietiging van een lagere uitspraak en de afwijzing van verzoeken, hebben namelijk geen tenuitvoerlegging nodig om hun daadwerkelijke gevolg te verkrijgen (komen als zodanig naar hun aard ook niet voor enige vorm van tenuitvoerlegging in aanmerking); ook kracht van gewijsde is voor deze werking geen voorwaarde.

Dit betekent dat de beschikking van de rechtbank – ook zonder uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van het hof – geacht moet worden haar werking te hebben verloren, zolang de appelbeslissing zelf niet is vernietigd. Om die reden kan de beschikking van de rechtbank ook niet meer ten uitvoer worden gelegd, ongeacht de uitvoerbaarheid bij voorraad. Het heeft ook tot gevolg dat de in de echtscheidingsbeschikking opgenomen alimentatieverplichting herleeft, of eigenlijk, achteraf gezien, moet worden geacht al die tijd in stand te zijn gebleven. De vrouw kan daarmee ook nu reeds, zonder een uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van het hof, de tenuitvoerlegging van de in de echtscheidingsbeschikking op de man gelegde alimentatieverplichting afdwingen. Zij heeft derhalve geen belang bij haar incidentele verzoek in cassatie.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Wat is een besluit in de zin van de WOR?

Nr: 19058 Hoge Raad der Nederlanden, 08-03-2019 ECLI:NL:HR:2019:314 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Medezeggenschap 27 WOR

Rechtsvraag

Wat heeft te gelden als een besluit over een arbeidsvoorwaarde in de WOR?

Overweging

Het begrip (voorgenomen) “besluit”, zoals gehanteerd in art. 27 WOR, is in de wetsgeschiedenis niet nader omlijnd. Duidelijk is wel, dat het moet gaan om een voorgenomen besluit. In de rechtsliteratuur wordt (in navolging van de rechtspraak over het adviesrecht van art. 25 WOR, dat dezelfde terminologie bevat) aangenomen dat het voorgenomen besluit een zekere mate van concreetheid moet bevatten, zodat − bijvoorbeeld − een nota waarin beleidsopties worden verkend (nog) geen besluit oplevert in de zin van art. 27 WOR.

Of sprake is van een (voldoende concreet) besluit in de zin van art. 27 WOR, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Ook een feitelijk handelen waardoor een regeling als bedoeld in art. 27 lid 1 WOR wordt vastgesteld, gewijzigd of ingetrokken, onder het instemmingsrecht van de ondernemingsraad valt. De achterliggende gedachte is dat het instemmingsrecht zou kunnen worden uitgehold indien ‘stilzwijgende’ besluiten daarbuiten zouden vallen. Tegen deze achtergrond wordt aangenomen dat ook het niet toepassen van een bestaande regeling – mits sprake is van een bestendige gedragslijn – kan leiden tot de conclusie dat de regeling (blijkbaar) is gewijzigd of ingetrokken in de zin van art. 27 lid 1 WOR

Lees verder
 

Vernietiging gezagsbeëindigende maatregel

Nr: 19071 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-03-2019 ECLI:NL:GHSHE:2019:1089 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:266 BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank het gezag van een moeder over een reeds vanaf 2015 uithuisgeplaatste minderjarige terecht beëindigd?

Overweging

Het hof onderschrijft het belang voor minderjarige bij duidelijkheid over zijn opgroeiperspectief, maar acht beëindiging van het gezag van de moeder daartoe thans niet noodzakelijk. Het hof is van oordeel dat in het geval van minderjarige op dit moment kan worden volstaan met een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing. Daarbij neemt het hof in overweging dat het nu, in tegenstelling tot het moment waarop de raad het inleidend verzoek deed, goed gaat met minderjarige. Het hof acht verder van belang dat de moeder volledig achter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing staat, ze heeft er tenslotte zelf om verzocht, en dat de moeder niet de intentie heeft om zelf de opvoeding en verzorging van minderjarige op zich te nemen: haar duurzame bereidheid komt het hof oprecht voor. Gezien de meewerkende houding van de moeder, verwacht het hof dat haar instemming met de voorgenomen plaatsing in het gezinshuis voor de toekomst duurzaam zal zijn. De moeder heeft immers ook in het verleden haar medewerking verleend aan plaatsing van minderjarige bij de familie voormalige pleegouders in 2015 en recent aan zowel de plaatsing én de overplaatsing van minderjarige binnen de GGZ-instellingen. De komende tijd zal blijken of de moeder het aankan om vanuit deze situatie haar ouderlijke verantwoordelijkheden te blijven uitoefenen en zich positief in te zetten.

Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het belang van minderjarige zich verzet tegen een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van de moeder. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarbij het ouderlijk gezag van de moeder over minderjarige is beëindigd en zal het inleidend verzoek van de raad alsnog afwijzen, waardoor het ouderlijk gezag van de moeder over minderjarige zal worden hersteld. Tot slot zal het hof de in hoger beroep herhaalde verzoeken van de moeder tot ondertoezichtstelling van minderjarige en verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing toewijzen met ingang van 21 maart 2019 tot 21 maart 2020. Aan de wettelijke vereisten daartoe is voldaan.

Het hof drukt de moeder op het hart dat zij, nu zij het ouderlijk gezag over minderjarige weer terugkrijgt, zal dienen te werken aan haar beschikbaarheid én bereikbaarheid voor de GI. Die acht het hof nu onvoldoende. De moeder heeft ter zitting van het hof toegelicht waarom zij tot tweemaal toe een afspraak met de GI had gemist: eenmaal had zij zich verslapen na een nachtdienst bij bedrijf X. Een andere keer was de moeder met haar kapotte auto naar de garage gegaan, zij belandde daarna in een file en haar telefoon weigerde. Het hof geeft de moeder mee dat dit soort situaties vanaf nu tegen elke prijs moeten worden vermeden. Het ouderlijk gezag brengt verantwoordelijkheden met zich. De moeder dient volledig beschikbaar te zijn voor de GI en dient betrouwbaar te zijn in het nakomen van alle afspraken die direct of indirect betrekking hebben op minderjarige.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Toetsingsmoment Hof

Nr: 19080 Gerechtshof Den Haag, 12-03-2019 ECLI:NL:GHDHA:2019:571 Jurisprudentie Rechtseenheid Ontslag en ontbinding 7:669 BW

Rechtsvraag

Is het toetstingsmoment van het Hof ex tunc of ex nunc?

Overweging

[appellant] heeft in hoger beroep nog aangevoerd dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een voldragen g-grond betekenis moet worden toegekend aan de omstandigheid dat [de directeur] per 1 februari 2019 niet langer als directeur aan de Consumentenbond verbonden is, en [de direct leidinggevende] inmiddels een andere interne functie heeft gekregen en in geval van herstel van de arbeidsovereenkomst niet langer zou fungeren als de leidinggevende van [appellant] . Naar zijn stelling zou daarom – ex nunc beoordeeld – geen sprake zijn van een verstoorde arbeidsrelatie.

Dit betoog gaat niet op. Het hof is van oordeel dat de vraag of de kantonrechter terecht de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden op de g-grond, in hoger beroep ex tunc dient te worden getoetst. Het toetsingskader is of op grond van de feiten en omstandigheden die ten tijde van de procedure in eerste aanleg aan de orde waren, terecht is geoordeeld of sprake was van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Nadien intredende omstandigheden kunnen in aanmerking worden genomen voor zover zij aanwijzingen opleveren voor wat niet later dan op voormeld tijdstip kon worden verwacht.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder