VAKnieuws

    ga naar het VAKnieuws totaal overzicht

18037

Conclusie A-G over prejudiciële vragen inzake belanghebbende bij einde gezamenlijk gezag

Hoge Raad der Nederlanden, 02-02-2018 ECLI:NL:PHR:2018:113
Jurisprudentie - Rechtseenheid
Gezag en omgang
Procesrecht
1:266 BW, 392 Rv, 798 Rv
Rechtsvraag

Hoe kijkt de A-G aan tegen de vier prejudiciële vragen die het Hof ’s-Hertogenbosch bij tussenbeschikking van 5 oktober 2017 op de voet van artikel 392 Rv heeft voorgelegd aan de Hoge Raad?

Overweging

A-G: Het Hof ’s-Hertogenbosch heeft bij tussenbeschikking van 5 oktober 2017 op de voet van art. 392 Rv de volgende prejudiciële vragen voorgelegd aan de Hoge Raad:

1. De vader is alleen tegen de beëindiging van zijn gezag in hoger beroep gekomen. Vraag is wat dat voor de positie van de moeder betekent.

Dient in de procedure in hoger beroep tegen een beschikking waarbij op grond van artikel 1:266 BW het gezag van beide ouders is beëindigd, maar waarbij de grieven van de principaal appellerende ouder slechts zijn/haar eigen gezag betreffen, de andere ouder als belanghebbende te worden aangemerkt?

2. Onder welke omstandigheden kan de andere ouder, in casu de moeder, na het verstrijken van de wettelijke beroepstermijn worden ontvangen in incidenteel appel tegen de beëindiging van haar gezag?

3. Onder welke omstandigheden kan een ouder, in casu de moeder, worden ontvangen in appel tegen de beëindiging van het gezag van de andere ouder, in casu de vader?

Is hierbij van belang de vraag of de andere ouder zelf appelleert tegen de beëindiging van diens gezag?

4. Oefent artikel 8 EVRM nog enige invloed uit op deze kwestie, bijvoorbeeld indien blijkt dat alle betrokken partijen het wenselijk achten dat ook het belang van de andere ouder (gezien ook vanuit het belang van het kind) vol getoetst zal worden?

(Antwoord A-G op vraag 1): in de procedure in hoger beroep tegen een beschikking waarbij op grond van art. 1:266 BW het gezag van beide ouders is beëindigd, maar waarbij de grieven van de appellerende ouder slechts zijn of haar eigen gezag betreffen, dient de andere ouder als belanghebbende in de zin van art. 798 Rv te worden aangemerkt.

(Antwoord A-G op vraag 2): indien de andere ouder als belanghebbende in de zin van artikel 798 Rv moet worden aangemerkt, hij of zij na het verstrijken van de wettelijke beroepstermijn in beginsel kan worden ontvangen in zijn of haar incidenteel appel tegen de beëindiging van haar gezag.

(Antwoord A-G op vraag 3): Voor zover met de vraag wordt bedoeld of de moeder ook zelfstandig appel kan instellen tegen uitsluitend de beslissing tot beëindiging van het gezag van de vader, is het antwoord bevestigend. De moeder heeft als belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv, het recht om (zelfstandig) hoger beroep instellen tegen de beschikking van de rechtbank. Daarbij kan zij ervoor kiezen om de omvang van dat beroep te beperken tot alleen de beëindiging van het gezag van de vader. In dat geval zal de vader als belanghebbende in het hoger beroep van de moeder moeten worden aangemerkt.

(Antwoord A-G op vraag 4): Voor zover met de vraag bedoeld wordt of bij de kwalificatie van moeder als belanghebbende in hoger beroep van belang is wat verzoekers, verweerders of andere belanghebbenden daarvan vinden, is het antwoord daarop ontkennend. Het is de taak van de rechter om te bepalen wie belanghebbenden in een verzoekschriftprocedure zijn. De rechter dient dit ambtshalve te beoordelen.


 


ga naar het VAKnieuws totaal overzicht

VAKnieuws is een initiatief van en wordt u aangeboden door centrum permanente educatie.


VAKnieuws houdt u middels praktische en uitgekiende samenvattingen op de hoogte van belangrijke juridische ontwikkelingen. Al het vaknieuws wordt met uiterste zorg samengesteld. De samenstellers, makers en centrum permanente educatie zijn niet aansprakelijk voor enigerlei schade als gevolg van het gebruik van dit vaknieuws.