VAKnieuws
ga naar het VAKnieuws totaal overzicht
24092
Weigeringsgronden bij teruggeleidingsverzoek internationale kinderontvoeringGerechtshof Den Haag, 23-09-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:1981 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang artikel 13 lid 1 sub b HKOV; artikel 20 HKOV Rechtsvraag Kan de teruggeleiding geweigerd worden in het belang van het kind? OverwegingOp grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het hof stelt voorop dat op grond van vaste jurisprudentie artikel 13 lid 1 sub b HKOV restrictief moet worden toegepast en dat een beroep op deze weigeringsgrond slechts in uitzonderlijke situaties kan worden gehonoreerd. Als uitgangspunt geldt dat, in geval van kinderontvoering, terugkeer naar de staat van de gewone verblijfplaats in het belang van het kind is en dat de verzochte terugkeer alleen in bijzondere omstandigheden geweigerd wordt. De rechter van de aangezochte staat mag de in voornoemde verdragsbepaling gestelde voorwaarden niet reeds vervuld achten louter op grond van zijn oordeel dat het belang van het kind in het land van herkomst minder goed gediend is dan in het land van de aangezochte rechter. De belangenafweging bij de vraag waar en bij wie van de ouders het kind uiteindelijk zijn verblijfplaats moet hebben, moet immers plaatsvinden in een bodemprocedure en past niet in de onderhavige procedure, waarin slechts een ordemaatregel wordt getroffen (zie HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4795). Het beroep op artikel 13 lid 1 sub b HKOV slaagt niet. Artikel 20 HKOV bepaalt dat de terugkeer van een kind, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 HKOV, kan worden geweigerd wanneer deze terugkeer op grond van de fundamentele beginselen van de aangezochte staat betreffende de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, niet zou zijn toegestaan. Het hof overweegt daarover dat niet is komen vast te staan dat de vader de kinderen, als gevolg van de door de moeder gedane verzoeken in de Servische echtscheidingsprocedure tussen partijen, nog maar zeer beperkt zal kunnen zien omdat – zo stelt de vader– de Servische rechtbanken altijd de kant van de moeder kiezen ongeacht het belang van het kind. Het hof acht een duurzame scheiding tussen de vader en de kinderen niet aannemelijk.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
ga naar het VAKnieuws totaal overzicht