VAKnieuws 2016
Erfrecht: bewijsaanbod mogelijke dementie erflaterRechtsvraagHeeft het hof voldoende gemotiveerd dat het testament niet (ver)nietig(baar) is vanwege mogelijke dementering van erflater? OverwegingNee, door (ook in hoger beroep) uitdrukkelijk bewijs aan te bieden dat erflater dementerend was, ten gevolge waarvan hij niet meer tot vrije wilsvorming in staat was, hebben de dochters tevens aan de op hen rustende stelplicht voldaan. Het hof heeft daarom van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven, of zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd, door in de gegeven omstandigheden het bewijsaanbod van de dochters stilzwijgend te passeren (zie ook HR 18 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9861, NJ 2008/243). Daaraan doet niet af dat het in hoger beroep gedane bewijsaanbod, op zichzelf gelezen, niet van een nadere toelichting was voorzien. De door de dochters in eerste aanleg gegeven toelichting op het bewijsaanbod, waarnaar zij in hoger beroep hebben verwezen, was immers voldoende. Cursussen binnenkort: |
|
81 RO, gezagsbeëindiging na ondertoezichtstelling en uithuisplaatsingRechtsvraagHeeft het hof op voet van art. 8 EVRM jo art. 3 IVRK jo art. 6 EVRM de belangen van de minderjarigen en de gezinssituatie van de minderjarigen steeds als eerste in de beoordeling betrokken? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Ja, uit de MvT van Kamerstukken 32015 blijkt dat om aan de vereisten van het EVRM te kunnen voldoen, in de meeste gevallen aan een gezagsbeëindiging een ondertoezichtstelling zal vooraf gaan. Niet zelden zullen immers zonder voorafgaande ondertoezichtstelling te weinig feiten beschikbaar zijn om het verzoekschrift gezagsbeëindiging voldoende te kunnen onderbouwen. Dit is na een ondertoezichtstelling eenvoudiger, omdat dan beter verantwoord kan worden dat, ondanks de verleende hulp en steun, de ouders niet in staat zijn om hun verantwoordelijkheid te nemen. Deze vraag of een gezagsbeëindiging aan de orde is, komt bij iedere verlenging van de ondertoezichtstelling steeds nadrukkelijker aan de orde. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
81 RO, partneralimentatie en vonnis Marokkaanse rechter over schadeloosstellingRechtsvraagHeeft het hof voldoende gemotiveerd dat niet valt in te zien waarom de schadeloosstelling en de (tijdelijke) woonkostenvergoeding waartoe de man door de Marokkaanse rechter is veroordeeld niet zouden moeten worden beschouwd als een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Ja, kennelijk heeft het hof bij het begrip partneralimentatie het oog gehad op een periodieke onderhoudsbijdrage zoals in de Nederlandse wet in art. 1:157 BW is opgenomen. Zie in dit verband ook art. 1:402 lid 2 BW, waarin is bepaald dat de rechter bij de vaststelling van de onderhoudsbijdrage tevens bepaalt of de bijdrage wekelijks, maandelijks of driemaandelijks moet worden voldaan. Dat een onderhoudsbijdrage in uitzonderlijke gevallen ook een som ineens kan zijn, doet aan het beginsel van de periodiciteit van onderhoudsbijdragen niet af. Het hof heeft de door de Marokkaanse rechter aan de vrouw toegekende schadeloosstelling (‘Mout’aa’) en de woonkostenvergoeding voor de wachtperiode derhalve niet gekwalificeerd als alimentatie. Hoewel in de literatuur ook wordt bepleit de ‘Mout’aa’ als alimentatie te kwalificeren, valt de door het hof gekozen benadering te billijken. Cursussen binnenkort: |
|
Ouderlijk gezag en ongeoorloofde overbrenging van de minderjarigenRechtsvraagAan wie komt ouderlijk gezag toe als beide ouders van Syrische nationaliteit, woonachtig in Nederland, en van wie de echtscheiding in Syrië niet kan worden onderbouwd? Is er sprake van een ongeoorloofde overbrenging van de minderjarigen naar (vermoedelijk) Duitsland? OverwegingDe rechtbank sluit voor de beantwoording van deze vraag aan bij de beslissing van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2011, gepubliceerd op rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:RBSGR:2011:BR4913. Dit zou voor onderhavige zaak betekenen dat Syrisch recht van toepassing is op de vraag of de man, de vrouw dan wel partijen gezamenlijk van rechtswege ouderlijke verantwoordelijkheid hebben gekregen, nu het gezag over de kinderen in Syrië is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter in het midden blijven of naar Syrisch recht sprake is van gezamenlijk gezag van de ouders, nu op grond van artikel 16, vierde lid, Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 bij verplaatsing van de gewone verblijfplaats van de minderjarige het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid van een persoon die deze verantwoordelijkheid niet reeds heeft, beheerst wordt door het recht van de Staat van de nieuwe gewone verblijfplaats. Nu de rechtbank er vanuit gaat dat nog steeds sprake is van een huwelijk tussen partijen, is door de vestiging van de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland staande het huwelijk van partijen, van rechtswege gezamenlijk gezag ontstaan, welk gezamenlijk gezag nadien niet is gewijzigd. Voor dit oordeel sluit de rechtbank eveneens aan bij de beslissing van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2011. Gelet hierop is de overbrenging van de minderjarigen naar (vermoedelijk) Duitsland geschied in strijd met het aan de vrouw toekomende gezagsrecht, welk gezagsrecht op het tijdstip van overbrenging daadwerkelijk door de vrouw werd uitgeoefend. Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging als bedoel in artikel 2 sub 11 Brussel IIbis. Cursussen binnenkort: |
|
Bopz: beslistermijn na aanvraag contra-expertise, actualiteit geneeskundige verklaringRechtsvraag1. Heeft de rechtbank onjuist gehandeld door niet te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure na aanvraag contra-expertise en niet binnen korte termijn te beslissen op het verzoek van de officier van justitie? 2. Berust de beslissing tot verlenging van het voortgezet verblijf op een recente geneeskundige verklaring van 6 mei 2015 bij een tussenbeschikking van 9 juni 2015 en een eindbeschikking van 16 december 2015? Overweging1. Ja, de behandeling ter zitting mag met het oog op het doen verrichten van een contra-expertise niet langer worden aangehouden dan naar verwachting nodig is voor het verkrijgen van het deskundigenbericht, en in geen geval langer dan twee maanden. 2. Ja, in haar tussenbeschikking van 9 juni 2015 heeft de rechtbank overwogen dat gelet op deze geneeskundige verklaring voldoende aannemelijk is dat betrokkene een stoornis van haar geestvermogens heeft die ook na afloop van de lopende machtiging aanwezig zal zijn en die betrokkene gevaar zal doen veroorzaken. Hieruit volgt dat de rechtbank – overeenkomstig de eisen van het Varbanov-arrest en art. 5 lid 1 Wet Bopz – op basis van recent psychiatrisch onderzoek van oordeel was dat ten aanzien van betrokkene grond bestond voor een machtiging tot voortgezet verblijf.
De rechtbank zag echter in het reeds lang bestaande verzet van betrokkene tegen de gestelde diagnose en haar gedwongen opname, aanleiding een contra-expertise te laten verrichten, en heeft daartoe de behandeling aangehouden. Nu door het uitblijven van de contra-expertise – ongeacht aan wie dat toerekenbaar was – de gronden voor het verzet van betrokkene niet gestaafd konden worden, kon de rechtbank zonder schending van enige rechtsregel in haar eindbeschikking bij haar oordeel blijven dat de machtiging tot voortgezet verblijf moest worden verleend. |