VAKnieuws 2023

Grenzen van de rechtsstrijd bij partneralimentatie

Nr: 23017 Hoge Raad der Nederlanden, 24-02-2023 ECLI:NL:HR:2023:311 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:156 BW

Rechtsvraag

Is het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden doordat het de door de man te betalen partneralimentatie heeft vastgesteld op een lager bedrag dan € 747?

Overweging

De klacht is gegrond. Het verweer van de man in principaal hoger beroep strekt, voor de situatie dat de man enkele woonlasten heeft, tot afwijzing van het verzoek voor zover dit een bijdrage van € 747,-- bruto per maand overstijgt. De man heeft in incidenteel hoger beroep verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en onder meer te bepalen dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in het levensonderhoud € 747,-- bruto per maand zal zijn vanaf het moment dat de man enkele woonlasten heeft. De rechtsstrijd strekte zich voor die situatie dus niet uit tot een bijdrage die lager is dan € 747,--. Door die bijdrage desondanks op € 266,-- bruto per maand vast te stellen is het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden. 

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

GGZ: relatieve bevoegdheid rechtbank

Nr: 23019 Hoge Raad der Nederlanden, 24-02-2023 ECLI:NL:HR:2023:316 Jurisprudentie Rechtseenheid Procesrecht
GGZ
1:6 lid 1 Wvggz

Rechtsvraag

Hoe zit het met de relatieve bevoegdheid als betrokkene gedurende de procedure wordt overgebracht naar een ander arrondissement?

Overweging

Artikel 1:6 lid 1, eerste zin, Wvggz moet als volgt worden uitgelegd. Op grond van deze bepaling is de rechter van de woonplaats van de betrokkene of de rechter van de plaats waar hij hoofdzakelijk of daadwerkelijk verblijft, bevoegd in zaken betreffende de Wvggz (uitgezonderd hoofdstuk 5, paragraaf 6, en hoofdstuk 10). Daarbij is het tijdstip van indiening van het verzoek bepalend. In het geval dat de betrokkene na de indiening van het verzoekschrift zijn woonplaats of de plaats waar hij hoofdzakelijk of daadwerkelijk verblijft, heeft verplaatst naar een ander arrondissement, kan de rechter, zo nodig ambtshalve, de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, verwijzen naar de rechter van dat arrondissement. Verwijzing moet op een zodanig tijdstip plaatsvinden dat de bij wet voor de beslissing van de rechter gestelde termijn kan worden gehaald.2 Overeenkomstig art. 270 lid 3 Rv is tegen de beslissing om de zaak naar een andere rechter te verwijzen geen hogere voorziening toegelaten.
Opmerking verdient nog dat het voorgaande onverlet laat de mogelijkheid om de zaak op de voet van art. 40 lid 2 RO te laten behandelen en beslissen door een rechter van het arrondissement waar de betrokkene inmiddels verblijft.

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

GGZ: geen overbruggingsmachtiging als de medische verklaring niet voldoet

Nr: 23018 Hoge Raad der Nederlanden, 10-02-2023 ECLI:NL:HR:2023:191 Jurisprudentie Geschilbeslechting GGZ 5:8 Wvggz, 5:17 Wvggz

Rechtsvraag

Kon de rechtbank een zorgmachtiging voor korte tijd verlenen op basis van medische verklaring die mogelijk niet overeenkomt met werkelijkheid? 

Overweging

Het ontbreken van een medische verklaring van een psychiater over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene brengt mee dat niet is voldaan aan de (hiervoor in 3.2.1 weergegeven) eisen voor de verlening van een zorgmachtiging. Dit gebrek kon niet worden geheeld door de verklaring die een psychiater in opleiding tijdens de mondelinge behandeling heeft afgelegd over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene. De rechtbank mocht daarom geen zorgmachtiging verlenen, ook niet voor een deel van de door de officier van justitie verzochte periode (‘een (overbruggings)machtiging’ met aanhouding voor het overige).

Lees verder
 

Mogelijkheid van tussentijdse uitdeling bij vereffening nalatenschap

Nr: 23016 Hoge Raad der Nederlanden, 03-02-2023 ECLI:NL:HR:2023:145 Jurisprudentie Rechtseenheid Erfrecht 4:218 BW; 180 lid 1 Fw

Rechtsvraag

In hoeverre is een vereffenaar bevoegd om een tussentijdse uitdelingslijst in te trekken?

Overweging

Nadat een tussentijdse uitdelingslijst op de voet van art. 4:218 lid 1 BW is neergelegd ter kennisneming van een ieder en op de voet van art. 4:218 lid 2 BW is bekendgemaakt, kunnen zich omstandigheden voordoen waardoor het verbindend worden van de tussentijdse uitdelingslijst in strijd zou komen met het belang van een ordelijke afwikkeling van de boedel. Belanghebbenden kunnen (onder meer) in verband met dergelijke omstandigheden op de voet van art. 4:218 lid 3 BW in verzet komen tegen de uitdelingslijst.1 Daarmee strookt dat de vereffenaar, gelet op zijn verantwoordelijkheid voor een ordelijke afwikkeling van de boedel, bevoegd is om de tussentijdse uitdelingslijst in te trekken.

Intrekking van de tussentijdse uitdelingslijst is slechts mogelijk zolang deze nog niet verbindend is geworden. Intrekking geschiedt doordat de vereffenaar een daartoe strekkende verklaring neerlegt en de neerlegging bekendmaakt op dezelfde wijze als voorgeschreven voor de uitdelingslijst.

Er bestaat geen recht op tussentijdse uitdeling. De intrekking van een tussentijdse uitdelingslijst heeft tot gevolg dat de situatie voorafgaand aan het besluit van de vereffenaar tot tussentijdse uitdeling wordt hersteld. Daarom is er geen grond om aan te nemen dat tegen de intrekking een rechtsmiddel behoort open te staan. Wel kan de kantonrechter of, indien benoemd, de rechter-commissaris de vereffenaar ook ten aanzien van het doen van tussentijdse uitdelingen aanwijzingen geven, die deze moet opvolgen (art. 4:210 BW in verbinding met art. 4:208 lid 2, aanhef en onder a, BW).

Cursussen binnenkort:

Lees verder