VAKnieuws
Niet opeisen van alimentatie levert geen grond op voor kwijtschelding alimentatieschuldRechtsvraagHeeft de rechtbank terecht het verzoek van de man tot kwijtschelding van de resterende alimentatieschuld afgewezen? OverwegingJa, het hof overweegt dat het verzoek van de man om de vóór de ingangsdatum van de wijziging ontstane alimentatieschuld “kwijt te schelden” niet op de wet is gebaseerd en dus niet kan worden toegewezen. Artikel 1:401 BW biedt de alimentatierechter geen ruimte om ongewijzigde, en dus verschuldigd gebleven alimentatietermijnen kwijt te schelden (vgl. HR 2 januari 1953, NJ 1953, 148). Voor zover de man met zijn verzoek om kwijtschelding een beroep doet op rechtsverwerking, faalt dit. Wat er zij van zijn stelling dat de vrouw gedurende een periode van zes jaren sinds de beschikking van 29 april 2009 nimmer om betaling van kinderalimentatie heeft gevraagd, enkel stilzitten of enkel tijdsverloop levert volgens vaste rechtspraak geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking. De man heeft verder geen feiten of omstandigheden gesteld en te bewijzen aangeboden die daartoe zouden kunnen nopen. Cursussen binnenkort: |
|
Toegang tot appelrechter blijft bestaan bij verzuim van hof om verzet te zuiverenRechtsvraagIs het strijdig met fundamentele rechtsbeginselen (zoals effectieve toegang tot de rechter en het vertrouwensbeginsel) dat een partij die zich laat leiden door foute aanwijzingen van het hof en daardoor op het verkeerde been wordt gezet, niet-ontvankelijk wordt verklaard? OverwegingJa. Door eisers in het verzet niet-ontvankelijk te achten op de grond dat herstel van het processuele verzuim aan de zijde van het hof , niet mogelijk is volgens de regels (art. 353 lid en en 142 Rv), is de toegang tot de appelrechter in de kern aangetast. Onder dergelijke omstandigheden leidt onverkorte toepassing van die regels tot een resultaat dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM. Dat wordt in dit geval niet anders doordat eisers zelf hadden kunnen verzoeken in de gelegenheid te worden gesteld proceshandelingen te verrichten. Daarom had het hof in dit bijzondere geval aanleiding behoren te zien het verzet ontvankelijk te achten, met als gevolg dat de appelinstantie werd heropend, waarbij de verzetdagvaarding heeft te gelden als memorie van antwoord (vgl. HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3741, NJ 2014/142). Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Bekostiging verbouwing aan echtelijke woning is natuurlijke verbintenisRechtsvraagHeeft de man voldaan aan een natuurlijke verbintenis tot verzorging van de vrouw door de verbouwingen aan de echtelijke woning te bekostigen? OverwegingJa. Partijen hebben ten tijde van hun huwelijk in 1987 bij huwelijkse voorwaarden iedere gemeenschap van goederen uitgesloten en evenmin een periodiek of finaal verrekenbeding opgenomen. Partijen hebben zich gedurende het huwelijk rekenschap gegeven van het tussen hen geldende huwelijksvermogensregime en de beoogde scheiding van vermogens gehandhaafd. De in 1992 geleverde woning is immers alleen eigendom van de vrouw. De man heeft bij de aanschaf van de woning door de vrouw bij overeenkomst van 10 februari 1992 een vergoedingsrecht bedongen voor door hem betaalde hypotheekaflossingen en de man is enig aandeelhouder van de tijdens het huwelijk opgerichte BV. De rekening-courantschuld aan deze BV waarmee de man (een deel van) de kosten van het gezin heeft betaald, is een schuld van de man en niet van partijen gezamenlijk. Ook in dit opzicht is derhalve sprake van een scheiding van vermogens. (...) Gelet op deze stand van zaken met betrekking tot ieders welstand en behoefte in de periode rond 2004 dient te worden geconcludeerd dat de man met zijn investering in de woning van de vrouw heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis. De omstandigheid dat de vrouw mogelijk in de toekomst vermogen zal ontvangen door middel van schenkingen en/of erfenis van haar ouders doet daar niet af. Bepalend is immers de situatie op het moment van het verrichten van de prestatie en niet hoe de vrouw er later mogelijk financieel voor zal staan. Cursussen binnenkort: |
|
Wwz, geen herplaatsings- en scholingsplicht bij reorganisatieontslagRechtsvraagHeeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat werkneemster niet kon worden herplaatst en dat werkgeefster niet verplicht was scholing aan te bieden? OverwegingJa. Gelet op hetgeen is overwogen staat daarmee vast dat werkneemster niet in aanmerking kwam voor de door haar genoemde vacatures nu deze niet binnen de relevante redelijke termijn beschikbaar zijn gekomen en deze dus ook niet aan haar behoefden te worden aangeboden. Herplaatsing was daarmee niet aan de orde. Van overtreding van de wederindiensttredingsvoorwaarde, zoals werkneemster met betrekking tot voormelde functies heeft gesteld, is daarmee evenmin sprake. Voorts ziet zij in dit verband eraan voorbij dat haar functie was vervallen en niet opnieuw was opengesteld. Voor zover zij meent aanspraak te kunnen maken op de werkzaamheden die medewerker 2 heeft overgenomen, ziet zij er ten onrechte aan voorbij dat zij voor deze functie niet voldoende gekwalificeerd was, zoals hiervoor is overwogen. De stelling dat werkgeefster niet voldaan heeft aan de op haar rustende scholingsverplichting gaat daarmee evenmin op nu, zoals de kantonrechter in de bestreden beschikking onbestreden heeft overwogen (rechtsoverweging 4.14): “ Uit de toelichting volgt dat de optie scholing is gekoppeld aan het eventuele bestaan van een mogelijkheid tot herplaatsing. Dat betekent dat een werkgever niet verplicht kan worden om een werknemer te scholen als er geen zicht is op herplaatsing in een passende functie. ” Er waren binnen voornoemde redelijke termijn immers geen passende functies voor werkneemster beschikbaar. Cursussen binnenkort: |
|
Opheffing testamentaire lastRechtsvraagKan de testamentaire last tot terbeschikkingstelling van de woning voor bewoning door verpleegkundigen worden opgeheven? OverwegingJa. Erflaatster had de uitdrukkelijke wens om haar woonhuis na haar overlijden ter beschikking te stellen voor (tijdelijke) woonruimte voor stagiaires en/of verplegend personeel van het nabijgelegen verzorgingscentrum. Kort voor het opmaken van haar testament heeft erflaatster, bijgestaan door haar adviseurs, in gesprekken met onder andere het bestuur van het verzorgingscentrum getoetst of dat verzorgingscentrum aan een dergelijke woonruimte behoefte had. Toen in die gesprekken die behoefte bleek te bestaan – het verzorgingscentrum beschikte destijds niet over voldoende tijdelijke woonruimte voor haar personeel - heeft erflaatster op de dag van het opmaken van het testament schriftelijke instructies aan het bestuur van de stichting gegeven. Vast staat dat het verzorgingscentrum gemelde behoefte niet meer heeft: zijn heeft, zo blijkt uit de overgelegde stukken, inmiddels zelf op eigen terrein alsnog voldoende slaapgelegenheid voor het personeel gerealiseerd. Bovendien is er, door een andere inrichting van de zorg, minder behoefte aan slaapplaatsen. Verzoekster heeft gezocht naar bestemmingen voor het woonhuis die zo dicht mogelijk bij de door erflaatster voorgestane bestemming zouden liggen. Zo heeft verzoekster onder meer onderzocht of het woonhuis zou kunnen dienen als tijdelijke opvang van zorgbehoevenden of als dagbesteding of als hospice. Daarvoor bleek het huis niet, althans niet anders dan na grote investeringen, geschikt. In de omgeving zijn bovendien voldoende hospices, zodat, los van de vereiste investeringen, aan die bestemming geen behoefte is. Cursussen binnenkort: |
|
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden: huurverkoop (voormalig) echtelijke woning zonder toestemming manRechtsvraagHad de vrouw uit hoofde van artikel 1:88 BW toestemming van de man nodig om tot huurverkoop van de gezamenlijke woning over te gaan? OverwegingNee. De vrouw is in april 2011 in B gaan wonen, en de man heeft, na eind augustus 2011 uit het ziekenhuis te zijn ontslagen, tot aan zijn vertrek op 19 december 2011 bij de vrouw in B heeft gewoond. Daaruit leidt het hof af dat op het moment dat de vrouw ter zake van de woning in A in april 2012 de huurverkoopovereenkomst sloot, deze woning reeds niet meer in gebruik was als echtelijke woning. Derhalve was daarvoor toestemming van de man in de zin van artikel 1:88 lid 1 sub a BW niet vereist. Ook op grond van lid 1 sub d van artikel 1:88 BW is – anders dan de man heeft betoogd – toestemming van de man niet vereist, reeds omdat het hier gaat om huurverkoop en niet om huurkoop van de woning. Cursussen binnenkort: |
|
Hoger beroep kort geding: beslaglegging op aandeel vrouw in onroerende zaak te zeer verweven met afwikkeling huwelijkse voorwaardenRechtsvraagHeeft de voorzieningenrechter in kort geding terecht het beslag van de man op het aandeel van de vrouw in de onroerende zaak opgeheven? OverwegingJa, ingevolge artikel 705 lid 2 Rv wordt een gelegd beslag opgeheven indien summier van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Het hof heeft geoordeeld dat aangezien thans nog niet vaststaat welk bedrag de vrouw uiteindelijk van de man te vorderen heeft in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de omvang van de vordering van de vrouw onvoldoende bepaald is (en er om die reden geen aanleiding is om een voorschot vast te stellen). Dezelfde onzekerheid bestaat er aan de kant van de man. Hoe de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden uitpakt, en met name of en zo ja voor welk bedrag partijen ter zake uiteindelijk iets van elkaar te vorderen hebben, is een vraag die zich thans nog niet laat beantwoorden. In die situatie is aannemelijk dat de gepretendeerde vordering die onderdeel is van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en die daarvan in dit geval niet los mag worden gezien op zich ontoereikend en aldus ondeugdelijk is in evenbedoelde zin, althans dat om die reden het voortduren van het beslag niet kan worden gerechtvaardigd (van feiten of omstandigheden die dit anders maken, is het hof niet gebleken). Cursussen binnenkort: |
|
Berekening draagkracht van zzp-er voor partneralimentatieRechtsvraagWelke periode van gemiddelde winst uit onderneming is bepalend voor de berekening van de draagkracht van een zzp-er? OverwegingHet hof acht het in het onderhavige geval redelijk om bij de berekening van de draagkracht van de man uit te gaan van de winst uit onderneming over de jaren 2010 tot en met 2015. De man werkt als zzp-er (consultant) in de ICT-branche, binnen, gelet op zijn arbeidsverleden, het deelgebied logistiek. Op basis van de overgelegde financiële stukken constateert het hof dat er in de afgelopen zes jaar sprake is geweest van een patroon waarbij de man in periodes geen omzet behaalt. (...) Gelet op de door de man aangegeven onzekerheid in de continuïteit van zijn inkomen geeft het naar het oordeel van het hof daarom een meer representatief beeld van het inkomen van de man als wordt uitgegaan van zijn winst uit onderneming over een ruimere periode, de afgelopen zes jaren, dan over de door de vrouw verzocht periode van de laatste drie jaren. Cursussen binnenkort: |
|
Dag van de uitspraak is de dag waarop de rechterlijke uitspraak openbaar wordt gemaaktRechtsvraagWat dient te worden verstaan onder 'dag van de uitspraak': de dag waarop de kantonrechter zich mondeling heeft uitgelaten over de aard van de beslissing of de dag van datering van de schriftelijke beschikking? OverwegingUit het proces-verbaal van de behandeling ter zitting bij de kantonrechter op 6 januari 2016 blijkt dat de kantonrechter, voor zover hier relevant, ter zitting heeft medegedeeld: ”Ik ga een beslissing nemen. Ik heb met iedereen gesproken. Op basis van het gesprek en op basis van de stukken vind ik het in het belang van betrokkene dat er iemand wordt aangesteld die alles formeel regelt. Voor de keuze van de bewindvoerder en mentor ga ik de wens van betrokkene volgen […..]”. Het hof overweegt dat onder de dag van de uitspraak wordt verstaan de dag waarop de rechterlijke uitspraak openbaar wordt gemaakt. Aan deze eis voldoen de mededelingen van de kantonrechter op 6 januari 2016 naar het oordeel van het hof niet.
De kantonrechter heeft immers gezegd dat zij een beslissing gaat nemen en de wens van betrokkene gaat volgen, hetgeen impliceert dat deze beslissingen niet op dat moment openbaar zijn gemaakt en dat de kantonrechter slechts heeft willen meedelen hoe de uitspraak zal komen te luiden. Bovendien is blijkens het proces-verbaal de aard van de te nemen beschermingsmaatregelen niet als zodanig ter zitting bepaald, noch zijn de gegevens vermeld van degene die de maatregelen zal uitvoeren. Eerst met de beschikking van 14 januari 2016 zijn de maatregelen van bewind- en mentorschap ingesteld en zijn de personalia van de bewindvoerder en mentor genoemd. Deze beschikking is aan belanghebbenden toegezonden, zodat dit de uitspraak betreft die aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Dit oordeel brengt met zich dat de dochter tijdig, te weten binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, in appel is gekomen, zodat zij zal worden ontvangen in haar verzoek. Cursussen binnenkort: |
|
Machtiging uithuisplaatsing in deeltijd kan nietRechtsvraagKan een Gecertificeerde Instelling de uithuisplaatsing van minderjarigen verzoeken gedurende drie dagdelen van elk vier uur verspreid over een periode van vier weken? OverwegingNee. Gelet op het wettelijk kader van artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid een uithuisplaatsing verzoeken gedurende dag en nacht. Nu het onderhavige verzoek van de GI niet ziet op een uithuisplaatsing gedurende dag en nacht maar gedurende dagdelen zal de kinderrechter het verzoek in dit kader afwijzen. De kinderrechter zal het onderhavige verzoek opvatten als een verzoek ex artikel 1:262b BW waarin geregeld is dat de kinderrechter kan oordelen over geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen. Cursussen binnenkort: |
|
Geen transitievergoeding krachtens overgangsrecht WWZ bij onregelmatige opzegging arbeidsovereenkomstRechtsvraagLeidt de onregelmatige opzegging van de arbeidovereenkomst (na verkregen toestemming UWV) om de transitievergoeding krachtens overgangswet WWZ te vermijden er toe dat werkneemster alsnog recht heeft op die transitievergoeding? OverwegingNee. Vaststaat dat Solis de arbeidsovereenkomst met verzoeker onregelmatig heeft opgezegd. De kantonrechter volgt Solis niet in haar standpunt dat zij te allen tijde en naar believen de mogelijkheid heeft om zonder inachtneming van de voorgeschreven opzegtermijn de arbeidsovereenkomst op te zeggen. In artikel 7:672 lid 2 BW wordt ‘de door werkgever in acht te nemen termijn van opzegging’ uitgewerkt. Dit artikel laat de werkgever – behoudens uitzonderingen die in de CAO geregeld zijn – geen ruimte om al naar gelang het haar uitkomt geen of andere termijnen te hanteren. De wet schrijft imperatief voor hoe en met welke termijn de werkgever de arbeidsovereenkomst kan opzeggen. Voor het geval een werkgever zich niet aan dat gebod houdt, heeft de wetgever een vergoeding vastgesteld ter compensatie van de niet-inachtneming van de opzegtermijn. Die vergoeding, neergelegd in artikel 7:672 lid 10 BW, geldt als schadevergoeding. Met de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid heeft de wetgever de mogelijkheid om een volledige schadevergoeding te vorderen laten vervallen. In lid 10 van artikel 7:672 BW is een gefixeerde schadevergoeding vastgesteld, gerelateerd aan het bedongen geldloon gedurende de periode dat de opzegtermijn niet is gerespecteerd. Er is geen mogelijkheid om een opzegging op grond van de onregelmatigheid ervan te vernietigen of op die grond een billijke vergoeding toe te kennen. De regeling van artikel 7:672 lid 10 is de enige toegelaten sanctie. Dat betekent dat het mislopen van de transitievergoeding door de onregelmatige opzegging niet kan worden gecompenseerd op de grondslag dat de arbeidsovereenkomst onregelmatig is opgezegd. De wet laat hiervoor geen ruimte. Cursussen binnenkort: |
|
Bopz: wraking rechter die voorafgaand aan verhoor heeft overlegd met behandelaar afgewezenRechtsvraagIs er een zwaarwegende reden om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter nu zij voorafgaand aan het verhoor in de betreffende ruimte heeft overlegd met de behandelend psychiater, terwijl het protocol bepaalt dat de rechter en de griffier in beginsel pas naar binnen gaan als iedereen aanwezig is? OverwegingNee. Uit de enkele omstandigheid dat de rechter – op het moment dat verzoeker met zijn advocaat de ruimte waar het verhoor zou gaan plaatsvinden betrad – reeds in die ruimte aanwezig was samen met de behandelend psychiater, valt geen zwaarwegende aanwijzing af te leiden dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de daaromtrent bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De rechter diende immers vlak voor aanvang van de zitting informatie te krijgen van de instelling over bij de instelling bekende feiten en signalen die duiden op een risico voor de veiligheid. De plaats waar die informatieverschaffing plaatsvindt, is niet voorgeschreven in het protocol. Bovendien spreekt de betreffende bepaling in het protocol over ‘in beginsel’ pas naar binnen gaan, hetgeen een afwijking onder bepaalde, daartoe nopende omstandigheden mogelijk maakt. |