VAKnieuws

Bopz: wraking rechter die voorafgaand aan verhoor heeft overlegd met behandelaar afgewezen

Nr: 16129 Rechtbank Rotterdam, 27-10-2016 ECLI:NL:RBROT:2016:8262 Jurisprudentie Geschilbeslechting Bopz Wet bopz, 36 Rv

Rechtsvraag

Is er een zwaarwegende reden om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter nu zij voorafgaand aan het verhoor in de betreffende ruimte heeft overlegd met de behandelend psychiater, terwijl het protocol bepaalt dat de rechter en de griffier in beginsel pas naar binnen gaan als iedereen aanwezig is?

Overweging

Nee. Uit de enkele omstandigheid dat de rechter – op het moment dat verzoeker met zijn advocaat de ruimte waar het verhoor zou gaan plaatsvinden betrad – reeds in die ruimte aanwezig was samen met de behandelend psychiater, valt geen zwaarwegende aanwijzing af te leiden dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de daaromtrent bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De rechter diende immers vlak voor aanvang van de zitting informatie te krijgen van de instelling over bij de instelling bekende feiten en signalen die duiden op een risico voor de veiligheid. De plaats waar die informatieverschaffing plaatsvindt, is niet voorgeschreven in het protocol. Bovendien spreekt de betreffende bepaling in het protocol over ‘in beginsel’ pas naar binnen gaan, hetgeen een afwijking onder bepaalde, daartoe nopende omstandigheden mogelijk maakt.

Lees verder
 

Aansprakelijkheid inlener voor ongeval zzp-er, bewijslast toedracht ongeval

Nr: 17061 Rechtbank Rotterdam, 24-02-2017 ECLI:NL:RBROT:2017:1924 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsomstandigheden 7:658 BW, 6:162 BW

Rechtsvraag

Is inlener/verweerder Mercon op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk voor de schade die eiser/zzp-er stelt te hebben geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden waarbij hij ten val is gekomen?

Overweging

Ja, Mercon is als inlener van eiser op grond van artikel 7:658 BW gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Op grond van het bepaalde in artikel 7:658 lid 4 BW is de inlenende werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in.

De exacte toedracht van de valpartij van eiser is niet komen vast te staan, hoewel verschillende getuigen zijn gehoord en enkele getuigen tweemaal zijn gehoord, terwijl eiser zelfs drie keer als getuige is gehoord. Meer in het bijzonder staat niet vast waar en waardoor eiser precies ten val is gekomen. Zelf stelt hij dat hij gevallen is door de losliggende stenen op het snijvlak van de tankterp/terpwand en de tankwal/tankdijk, terwijl verweerder Mercon stelt dat eiser zich onmiddellijk na de val door zijn collega’s naar die plek heeft laten verplaatsen om het doen lijken alsof hij door de losliggende stenen ten val is gekomen, maar dat hij in werkelijkheid ten val is gekomen toen hij over de schuine terpwand of de schuine tankwal liep, ondanks het feit dat hij wist dat dat verboden was.

Geconstateerd moet worden dat de toedracht van de valpartij niet valt vast te stellen. Daarvan kan eiser echter geen verwijt worden gemaakt en die omstandigheid kan zeker geen grond vormen voor afwijzing van zijn vordering, aangezien vaste rechtspraak is dat van de werknemer niet verlangd kan worden dat hij de toedracht van het bedrijfsongeval stelt en zo nodig bewijst.

Vervolgens is het aan Mercon om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat Mercon aan haar zorgplicht voor een veilige werkomgeving heeft voldaan. Vaststaat immers dat ten tijde van het ongeval stenen loslagen op het snijpunt van de tankterp en de tankwal. Zoals de Inspectie SZW ook al heeft vastgesteld, was de arbeidsplaats daardoor niet veilig toegankelijk en was het gevaar voor de veiligheid van de werknemers niet zoveel mogelijk voorkomen, hetgeen een overtreding oplevert van artikel 3.2. eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Daarbij is tevens van belang dat de eigenaar, althans de gebruiker van het bedrijventerrein, te weten Vopak, op de hoogte was van de losliggende stenen en zij besloten heeft om de reparatie daarvan uit te stellen tot het moment dat de schoonmaakwerkzaamheden aan de tank door Mercon waren afgerond. Weliswaar had Mercon zelf noch over de reparatie, noch over het moment van reparatie van het straatwerk zeggenschap, doch de wetenschap van de losliggende stenen bij Vopak wordt als het ware aan Mercon toegerekend en Mercon dient als inlener in te staan voor een veilige arbeidsplaats.

Op grond van vorenstaande overwegingen concludeert de kantonrechter dat Mercon op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de gevolgen van het onderhavige bedrijfsongeval.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Rechtsverwerking transitievergoeding

Nr: 17230 Rechtbank Rotterdam, 18-05-2017 ECLI:NL:RBROT:2017:7997 Jurisprudentie Geschilbeslechting WWZ
Ontslag en ontbinding
7:673 BW

Rechtsvraag

Heeft verzoeker zijn rechten op een transitievergoeding verwerkt omdat bij de wederpartij het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zou maken?

Overweging

Ja. Verzoeker (werknemer) benadrukt in de onderhavige procedure weliswaar het uitgangspunt dat het een wettelijk recht betreft waarop verzoeker aanspraak kan maken in geval van ernstig verwijtbaar handelen zijdens verweerster Tibco (werkgever), maar dat staat haaks op zijn stellingen in de ontbindingsprocedure. Immers, in de ontbindingsprocedure heeft verzoeker het ernstig verwijtbaar handelen van Tibco uitgebreid belicht, terwijl hij toen geen aanspraak heeft gemaakt op een transitievergoeding en bovendien - zowel in het verzoekschrift als ter zitting - de stelling heeft ingenomen geen recht te hebben op een transitievergoeding. Daar komt bij dat verzoeker de kantonrechter in de ontbindingsprocedure uitdrukkelijk heeft verzocht bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding rekening te houden met de omstandigheid dat hij geen aanspraak kon maken op de transitievergoeding (van € 195.000,-).

Verzoeker heeft er ter zitting van 30 maart 2017 op gewezen dat Tibco tijdens beide procedures is bijgestaan door ervaren en in arbeidsrecht gespecialiseerde gemachtigden en dat die gemachtigden Tibco ongetwijfeld hebben gewezen op het feit dat het recht op een transitievergoeding een wettelijk recht is en dat dit onderdeel moet zijn van de afwegingen al dan niet in hoger beroep te gaan. Op zich is die beschouwing juist. Die beschouwing is echter afkomstig van een eveneens ervaren en in arbeidsrecht gespecialiseerde gemachtigde. Die gemachtigde kon ter zitting desgevraagd geen logische verklaring geven voor het feit dat in de ontbindingsprocedure geen aanspraak is gemaakt op de transitievergoeding. In een poging de hiervoor geciteerde onderdelen van het verzoekschrift en de pleitnota te verklaren, heeft de gemachtigde van verzoeker erop gewezen dat die passages bedoeld waren te wijzen op het feit dat Tibco de transitievergoeding nog niet had betaald. Waarom dit relevant zou zijn is evenwel niet duidelijk gebleken, laat staan dat een verklaring is gegeven voor de in de ontbindingsprocedure ingenomen stelling dat dit een omstandigheid zou zijn die mee zou moeten wegen in de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding.

Bij de kantonechter overheerst dan ook het beeld dat het een vooropgezet plan van verzoeker kan zijn geweest. Mogelijk is een poging gedaan de kantonrechter die over de ontbinding en de daarmee samenhangende vergoedingen diende te oordelen op het verkeerde been te zetten.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Mate van aansprakelijkheid werkgever voor burn-out

Nr: 17163 Rechtbank Rotterdam, 08-06-2017 ECLI:NL:RBROT:2017:4404 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsomstandigheden
Ziekte
7:658 BW

Rechtsvraag

In hoeverre is de burn-out van werkneemster toe te rekenen aan het werk?

Overweging

Werkgeefster ASZ slechts dan jegens eiseres aansprakelijk kan worden geacht indien en voor zover er (al dan niet op basis van de omkeringsregel) een causaal verband kan worden aangenomen tussen de situatie op het werk waaronder de werkdruk enerzijds en de psychische klachten van eiseres anderzijds. Op grond van de op dit moment in het geding gebrachte stukken kan het vereiste causale verband naar het oordeel van de kantonrechter vooralsnog niet worden vastgesteld, sterker nog: komt de kantonrechter tot het oordeel dat het verband tussen de arbeidsomstandigheden enerzijds en de burn-out anderzijds te onzeker en te onbepaald is. Dit oordeel wordt toegelicht als volgt. De door eiseres in het geding gebrachte brieven van haar huisarts en de psychologen Y. en Z. maken weliswaar melding van een mogelijk verband tussen – onder meer – de hoge werkdruk en de klachten van eiseres, maar uit de brieven volgt tevens dat dit mogelijke verband alleen is gebaseerd op de mededelingen van eiseres hierover. Hiertegenover staat het verweer van het ASZ dat eiseres reeds jarenlang te kampen had met psychische problemen, hetgeen ook volgt uit het door het ASZ overgelegde huisartsenjournaal van eiseres. Voorts kan uit hetgeen in het huisartsenjournaal op 5 januari 2011 staat vermeld, worden afgeleid dat de combinatie van 24 uur werken en het daarnaast (vrijwillig) volgen van een studie een te grote belasting voor eiseres vormde. Indien en voor zover eerdere psychische problemen te verklaren zijn door andere life events, zoals J. heeft vermeld in zijn brief van 21 april 2015, sluit dit niet uit dat ook de klachten waardoor eiseres in augustus 2011 is uitgevallen zijn terug te voeren op andere oorzaken dan de werkdruk bij het ASZ, temeer daar bij psychisch letsel in het algemeen en bij een burn-out in het bijzonder, in de regel meerdere factoren een rol spelen en deze ook sterk individueel zijn bepaald. Gelet op het voorgaande bestaat er voor toepassing van de zogeheten (arbeidsrechtelijke) omkeringsregel in het onderhavige geval geen aanleiding aangezien het verband tussen de gezondheidsschade in de vorm van een burn-out en de arbeidsomstandigheden te onzeker en te onbepaald is. De consequentie hiervan is dat eiseres, op wie de bewijslast rust, het gestelde causale verband zou dienen te bewijzen.

Alvorens echter toe te komen aan een mogelijke bewijslevering van het causale verband door eiseres, zal eerst het verweer van het ASZ, dat het zijn zorgplicht jegens eiseres is nagekomen, worden beoordeeld. Indien dit verweer immers zou slagen, is bewijslevering van het causaal verband niet zinvol meer.

Uit de overgelegde correspondentie kan worden afgeleid dat de werkdruk in ieder geval vanaf mei 2010 regelmatig ter sprake is gekomen in diverse overleggen. Dat eiseres bij aanvang van haar dienstverband in december 2007 is geconfronteerd met een achterstand die zij nooit meer heeft kunnen wegwerken, zoals zij bij dagvaarding heeft gesteld, is onvoldoende onderbouwd, mede gelet op de (schriftelijke) verklaring van M. dat de voorgangster van eiseres alles keurig heeft achtergelaten en dat hem niet bekend is dat er ooit een grote achterstand is gesignaleerd.  heeft in maart 2010 een teamsessie belegd en heeft naar aanleiding daarvan een nieuwe accountverdeling opgesteld. Uit het verslag van de P&O-bijeenkomst in mei 2010 volgt dat D de klachten van zijn medewerkers over de werkdruk serieus nam door toe te zeggen dit nogmaals bij E. aan te kaarten. Uit dit verslag volgt bovendien dat de medewerkers met name een tekort aan tijd ervoeren om hun kennis op peil te houden, niet zozeer om hun dagelijkse werkzaamheden uit te voeren. D heeft zijn medewerkers wederom gevraagd om input te leveren over de bezetting en de nieuwe manier van werken.  heeft voorts een registratiesysteem ingevoerd om de werkverdeling te kunnen meten en heeft in januari 2011, nadat eiseres zich met overspanningsklachten heeft ziekgemeld, geconstateerd dat er sprake is van scheefgroei in de werkverdeling, doordat in de praktijk een andere werkverdeling werd toegepast, buiten medeweten van D. In februari 2011 heeft D wederom een nieuwe werkverdeling gemaakt, waar eiseres zich ook in kon vinden, en heeft hij voorts een vacature opengesteld. Tevens heeft D in zijn e-mail aan eiseres van 9 februari 2011 onderkend dat (onder meer) eiseres het te druk had en dat er werk naar een ander moest. In april 2011 is het account van eiseres aangepast en is er een stagiaire begonnen. Uit het verslag van D van het gesprek op 10 mei 2011 is voorts af te leiden dat het toen volgens eiseres goed liep en dat zij volledig bij was. Dat eiseres daarna nog aan de bel heeft getrokken over een (actuele) te hoge werkdruk is niet gebleken.

Uit de hiervoor geschetste gang van zaken leidt de kantonrechter af het ASZ, in de persoon van D, de signalen van zijn medewerkers over de werkdruk heeft onderkend en serieus heeft genomen en dat hij steeds heeft getracht de werkdruk te verlagen en het werk beter te verdelen. Eiseres heeft zelf aangegeven dat zij tevreden was over de maatregelen die  trof. Het ASZ heeft naar het oordeel van de kantonrechter op dit punt dan ook voldoende maatregelen getroffen om mogelijke schade bij eiseres te voorkomen.

Eiseres heeft voorts aangevoerd dat zij door het ASZ niet in staat is gesteld kennis te nemen van de RI&E en het bijbehorende Plan van Aanpak en dat zij geen doeltreffende voorlichting en onderricht heeft ontvangen over de aan de te verrichten werkzaamheden verbonden risico’s en over de maatregelen om deze risico’s te voorkomen of te beperken. Ook indien en voor zover – veronderstellenderwijs – ervan wordt uitgegaan dat eiseres geen exemplaar van de RI&E en het Plan van Aanpak heeft ontvangen en zij, als medewerkster P&O, geen mogelijkheid heeft gehad deze documenten in te zien, kan dit haar niet baten. Eiseres heeft namelijk nagelaten te stellen en te onderbouwen wat het verband is tussen haar klachten en het niet kunnen inzien van deze stukken. Vast staat dat de RI&E is opgesteld en dat de hierin geconstateerde werkdruk met de medewerkers is besproken, zoals was aanbevolen. Eiseres heeft niet betwist dat de door het ASZ genoemde andere documenten, zoals het reglement Vertrouwenspersoon, het document “Prettig en veilig werken in het Albert Schweitzer-ziekenhuis” en het “Arbeidsomstandighedenbeleid” waren opgenomen in het kwaliteitssysteem “Doculinq”, waar zij toegang toe had en ten aanzien waarvan bij haar, uit hoofde van haar functie als medewerkster P&O, deskundigheid mag worden verondersteld. Niet gesteld is voorts dat eiseres zelf om een periodiek geneeskundig onderzoek heeft verzocht en dat dit is geweigerd door het ASZ. Na haar ziekte in december 2010/januari 2011 wist zij de arbo-arts overigens zelf te vinden.

Nu is vastgesteld dat het ASZ heeft voldaan aan haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 2 BW, kan van aansprakelijkheid geen sprake zijn, zelfs niet indien en voor zover zou komen vast te staan dat de psychische schade van eiseres het gevolg zou zijn van (te) hoge werkdruk. Er is dan ook geen reden om eiseres nog te belasten met bewijslevering van het causaal verband.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Voordeelstoerekening bij schadevergoeding na bedrijfsongeval

Nr: 17219 Rechtbank Rotterdam, 18-08-2017 ECLI:NL:RBROT:2017:6371 Jurisprudentie Geschilbeslechting Ziekte
Algemeen
7:658 BW, 6:98 BW

Rechtsvraag

Komt na een bedrijfsongeval het door de ongevallenverzekeraar verstrekte bedrag in mindering op de schadevergoeding?

Overweging

Ja. Volgens de Hoge Raad dient het naar de maatstaf van artikel 6:98 BW ook redelijk te zijn dat de desbetreffende voordelen in mindering worden gebracht op de te vergoeden schade. Dit brengt mee dat voordeelstoerekening slechts redelijk is, als het voordeel in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat dit voordeel mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade redelijkerwijs als een gevolg van deze gebeurtenis aan de benadeelde kan worden toegerekend.

Uitgaande van de nieuwe maatstaf die de Hoge Raad hanteert, is de kantonrechter van oordeel dat het beroep op voordeelstoerekening van Rohrer slaagt. Eiser heeft uit hoofde van de ongevallenverzekering, die Rohrer vrijwillig (onverplicht) heeft afgesloten ten behoeve van haar personeel, een bedrag van € 5.708,06 netto in 2012 ontvangen. Dit bedrag zou eiser niet hebben ontvangen, indien er geen bedrijfsongeval zou hebben plaatsgevonden. Thans vordert eiser schadevergoeding op grond van artikel 7:658 BW. Dit betekent dat er zowel sprake is van conditio sine qua non-verband als van voordeel, omdat dezelfde schade (door de verzekeraar én de werkgever) wordt vergoed. Nu vaststaat dat er een bedrag van € 5.708,06 aan sommenverzekering reeds aan eiser is uitgekeerd, dient dit bedrag in mindering te komen op het toewijsbare schadebedrag.

Lees verder
 

Arbeidsovereenkomst en seksueel intimiderend gedrag

Nr: 17218 Rechtbank Rotterdam, 20-10-2017 ECLI:NL:RBROT:2017:7907 Jurisprudentie Geschilbeslechting Ontslag en ontbinding 7:669 BW

Rechtsvraag

Is er sprake van dermate seksueel intimiderend en grensoverschrijdend gedrag dat dit ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt?

Overweging

Nee. Zoals reeds is overwogen in de tussenbeschikking, geldt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen in de zin van artikel 7:669 lid 3 aanhef en sub e BW als komt vast te staan dat verweerder seksueel intimiderend en grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond richting de leerlingen die daarover hebben geklaagd. Aan de andere kant is het van groot belang dat wanneer dergelijke ernstige aantijgingen worden gedaan, deze zorgvuldig onderzocht worden opdat met een hoge mate van zekerheid komt vast te staan dat verweerder zich ook daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan seksueel intimiderend en grensoverschrijdend gedrag (verbaal en/of non-verbaal) tegenover leerlingen, omdat de consequenties voor zijn bestaande dienstverband en mogelijk toekomstige dienstbetrekkingen heel verstrekkend kunnen zijn. De verklaringen van ‘horen zeggen’, in samenhang met de memo van T., die ook een optekening is van hetgeen hij anderen heeft horen zeggen, worden, afgezet tegenover de eigen verklaring van verweerder en de verklaringen van zijn collega’s, hiervoor onvoldoende geoordeeld. Hoewel vastgesteld wordt dat verweerder de wang van een leerlinge heeft aangeraakt, hetgeen niet toelaatbaar is, gaat het te ver om daarop te reageren door middel van het zwaarste middel dat in het arbeidsrecht voorkomt, te weten een ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

Dit alles leidt ertoe dat de kantonrechter de door STC-Group op de primaire grond verzochte ontbinding bestaande uit ernstig verwijtbaar handelen door verweerder ex artikel 7:669 lid 3 onder deel e BW zal afwijzen. Voor toewijzing van het ontbindingsverzoek op de subsidiaire grondslag bestaande uit de ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid ex artikel 7:669 lid 3 sub d BW is evenmin grond, nu STC-Group hieraan hetzelfde feitencomplex ten grondslag heeft gelegd, terwijl, zoals hiervoor is geoordeeld, de door STC-Group gestelde verwijten niet voldoende zijn komen vast te staan en voor het overige niet is gesteld of gebleken dat verweerder ongeschikt is voor zijn functie en rol als leerlingbegeleider.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Geen arbeidsovereenkomst maar vervoersovereenkomst tussen chauffeur en pakketbezorgbedrijf

Nr: 17251 Rechtbank Rotterdam, 29-11-2017 ECLI:NL:RBROT:2017:9408 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht 7:610 lid 1 BW; 7:659 lid 1 BW

Rechtsvraag

Bestaat er een arbeidsovereenkomst tussen een chauffeur en een 24-uurs pakketbezorgbedrijf?

Overweging

Nee. Uit de overeenkomst volgt niet dat eiser/chauffeur (handelende onder eenmansbedrijf X) de werkzaamheden zelf diende te verrichten. Gesteld noch gebleken is dat in weerwil van de tekst van deze bepaling van de overeenkomst in de praktijk wél zo’n verplichting voor eiser gold. De verplichting van bedrijf (eiser) op dit punt was geen andere dan dat er voor bekwaam personeel gezorgd moest worden. Verder is nog gebleken dat er tegelijkertijd twee door bedrijf X ingezette bussen voor verweerder/pakketverzorgbedrijf TransMission reden, waarvan er, vanzelfsprekend, hoogstens één door eiser bestuurd kon worden. Er is dus niet voldaan aan het vereiste van artikel 7:659 lid 1 BW dat de werknemer verplicht is de arbeid zelf te verrichten. Bovendien ontving eiser geen loon maar een vergoeding die was gebaseerd op het aantal te vervoeren zaken en vastgestelde tarieven. Dat de onderneming van eiser, bedrijf X, ook verplichtingen had die zouden kunnen duiden op een gezagsverhouding - zie artikel 7 van de overeenkomst - weegt daar niet tegenop. Die verplichtingen passen namelijk ook bij een vervoerovereenkomst.

 

Lees verder
 

Schadevergoeding wegens onrechtmatig kopiëren van database door werknemer

Nr: 18036 Rechtbank Rotterdam, 17-01-2018 ECLI:NL:RBROT:2018:491 Jurisprudentie Geschilbeslechting Algemeen
Arbeidsovereenkomstenrecht
7:611 BW, 6:162 BW

Rechtsvraag

Is werknemer te kort is geschoten in zijn verplichting uit hoofde van de arbeidsovereenkomst met werkgever VRTU en dat hij en de gedaagden sub 2 tot en met 4 onrechtmatig jegens VRTU hebben gehandeld door bij het einde van het dienstverband een door VRTU opgebouwde database met technisch geschoolde medewerkers en kandidaten te kopiëren en aan derden te verstrekken?

Overweging

Doordat werknemer (verder: gedaagde 1) zonder toestemming een door werkgever VRTU opgebouwde database met medewerkers en kandidaten heeft gekopieerd en meegenomen, kennelijk om deze te gebruiken om medewerkers en kandidaten te benaderen, en deze databases in handen van derden (in elk geval Paytra) heeft laten komen, heeft hij onrechtmatig jegens VRTU gehandeld. Immers heeft hij een inbreuk gemaakt op een recht van VRTU, althans heeft hij in strijd gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Die onrechtmatige daad kan hem ook worden toegerekend. Deze is immers te wijten aan zijn schuld. 

(...)

AJW Group B.V. en AJW Technisch Uitzendbureau B.V. hebben aangevoerd dat de onrechtmatige daad van gedaagde 1 niet aan hen kan worden toegerekend. Daartoe hebben zij gesteld dat zij geen weet hadden dat de door gedaagde 1 ingebrachte databases onrechtmatig zouden kunnen zijn verkregen of een vermeend gebruik hiervan een onrechtmatige daad jegens VRTU zou opleveren. De rechtbank verwerpt dit verweer. Zoals volgt uit het voorgaande werden AJW Group B.V. en AJW Technisch Uitzendbureau B.V. ten tijde van de onrechtmatige gedraging van gedaagde 1 (indirect) bestuurd door gedaagde 1, bestuurder gedaagde 3 en 4 en bestuurder gedaagde 3 en 4. De rechtbank acht onaannemelijk dat de andere twee directieleden niet wisten van de handelingen van het derde directielid gedaagde 1. Daarnaast acht de rechtbank onaannemelijk dat AJW Group B.V. en AJW Technisch Uitzendbureau B.V, althans hun (indirecte) bestuurders, zich niet hebben afgevraagd hoe de onderneming gelijk bij de start daarvan al beschikte over een dergelijke grote database van kandidaten, die de kern van de onderneming vormde en die normaal gesproken over een veel langere tijd wordt opgebouwd. 

Uit het voorgaande volgt dat gedaagde 1 door het meenemen en kopiëren van een door VRTU opgebouwd bestand en het aan derden ter beschikking stellen daarvan onrechtmatig jegens VRTU heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die VRTU dientengevolge lijdt. Uit doelmatigheidsoverwegingen zal de rechtbank in het midden laten of gedaagde 1 daardoor ook tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichting uit de arbeidsovereenkomst, zoals VRTU (primair) stelt. Voor de omvang en de hoogte van de door VRTU geleden schade doet niet ter zake of deze wordt gebaseerd op tekortschieten uit hoofde van de arbeidsovereenkomst of op onrechtmatige daad, terwijl aldus de – mogelijk met bewijslevering gepaard gaande – vraag of in de arbeidsovereenkomst een verbodsbeding met betrekking tot het meenemen van documenten is opgenomen (hetgeen gedaagde 1 betwist) geen behandeling meer behoeft.

VRTU heeft daartoe onder meer gesteld dat zij schade heeft geleden doordat bedrijfsgeheime informatie in handen van derden is gekomen. Verder bestaat haar schade uit omzetderving omdat haar personeelsbestand van actieve medewerkers onder de 150 is gezakt en gedaagden medewerkers hebben gecontracteerd die voorheen bij VRTU werkzaam waren. De rechtbank acht dit voldoende voor het aannemen van de mogelijkheid van schade en zal de vordering daarom toewijzen. In de schadestaatprocedure kan aan de orde komen in hoeverre de database van VRTU uniek is en in hoeverre het onrechtmatig handelen van gedaagden dienaangaande tot schade voor VRTU heeft geleid.

Gedaagden zullen derhalve hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van de door VRTU als gevolg van het hiervoor beschreven onrechtmatige handelen van gedaagden geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.

Lees verder
 

Werkneemster kan in eigen functie beginnen na anderhalf jaar ziekte

Nr: 18067 Rechtbank Rotterdam, 23-02-2018 ECLI:NL:RBROT:2018:1411 Jurisprudentie Geschilbeslechting Ziekte 7:610 BW, 254 Rv

Rechtsvraag

Kan werkneemster via een kort geding afdwingen dat zij kan terugkeren in haar functie als documentatiemedewerker (cargadoorsbranche) na anderhalf jaar ziekte en een reorganisatie?

Overweging

Ja. In deze procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten zonder nader onderzoek naar die feiten, beoordeeld worden of de vordering van eiseres in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat, vooruitlopend daarop, gelet op de wederzijdse belangen, toewijzing van de vordering reeds nu gerechtvaardigd is.

Het uitgangspunt is dat een werknemer na hersteld en geschikt verklaard te zijn tot het verrichten van de eigen arbeid, daartoe in de gelegenheid gesteld moet worden. Werkgeefster Burger Liner erkent dat eiseres ten tijde van de reorganisatie in maart 2016 qua anciënniteit (aantal dienstjaren) ‘niet de eerste was waar afscheid van moest worden genomen’. Zij stelt dat zij dat toch heeft gedaan om de redenen genoemd in ‘de brief’. De betreffende brief is niet ingebracht in deze procedure. De inhoud daarvan is dus onbekend. Wat daar ook van zij, van een rechtsgeldige opzegging is dan ook geen sprake.

Voor het geval Burger Liner heeft bedoeld om zich daarmee op het standpunt te stellen dat er sprake is van een wijziging van de arbeidsovereenkomst ten aanzien van de werkplek en/of functie, heeft te gelden dat eiseres daar niet mee heeft ingestemd. Er is ook geen sprake van een schriftelijk eenzijdig wijzigingsbeding en evenmin is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een zodanig zwaarwegend belang van Burger Liner dat de belangen van eiseres daarvoor moeten wijken. Dat betekent dat eiseres de voorstellen van Burger Liner om op andere locaties en in andere functies te gaan werken terecht, en overigens ook gemotiveerd, heeft afgewezen. Dat betekent dat eiseres in beginsel aanspraak kan maken op wedertewerkstelling in haar eigen functie.

(...)

Burger Liner spreekt in deze procedure ook haar zorgen uit over de gezondheid en belastbaarheid van eiseres. Dat noemt zij onder andere als argument om eiseres niet terug te laten keren in haar oude functie. Burger Liner wordt hierin niet gevolgd. Burger Liner had haar zorgen kunnen wegnemen, of bevestigen, door het aanvragen van een deskundigenoordeel bij het UWV. Dat heeft zij niet gedaan. Daarom wordt in deze procedure uitgegaan van het laatste oordeel van de bedrijfsarts, namelijk dat eiseres volledig is hersteld voor haar eigen werk. Dat eigen werk is, zoals hiervoor geoordeeld, het werk dat zij ook deed voordat zij ziek werd. Het is voldoende aannemelijk dat de vordering tot wedertewerkstelling van eiseres in een bodemprocedure zal worden toegewezen, zodat daar in deze procedure op vooruit gelopen zal worden door toewijzing van die vordering als voorlopige voorziening.

Burger Liner vraagt zich, naar eigen zeggen in het belang van eiseres, af of het wel goed is voor eiseres om terug te keren naar haar oude afdeling. Het is echter niet aan Burger Liner om die vraag te beantwoorden. Het antwoord op de vraag of eiseres het recht heeft om (in beginsel) terug te keren is hiervoor gegeven en er zijn door Burger Liner geen relevante omstandigheden aangevoerd die desondanks tot een ander oordeel nopen. Dat een gespannen arbeidsverhouding geen goede start is, zoals door Burger Liner aangevoerd, is evident. Het is in maart 2016 een bewuste keuze van Burger Liner geweest om eiseres zonder enige juridische grond ‘boventallig te verklaren’. Aan eiseres is in dat verband niets te verwijten. Zij dient van die keuze van Burger Liner, anders dan dat zij zich daardoor genoodzaakt zag om deze procedure te starten, geen (verdere) hinder te ondervinden. Datzelfde geldt ten aanzien van de beslissing van Burger Liner om de afdeling van eiseres anders in te richten. Het is dan ook aan Burger Liner om, zoals het een goed werkgever betaamt, de terugkeer van eiseres op de werkvloer op een zo prettig mogelijke manier te laten verlopen. Om Burger Liner daartoe goed in staat te stellen zal de termijn waarop die terugkeer dient plaats te vinden worden vastgesteld op een week na betekening van dit vonnis. Deze termijn geeft partijen tevens de gelegenheid voor nader overleg omtrent de ontstane situatie. 

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Duidelijkheid nodig over bevoegde medewerker die kan beslissen over gesloten plaatsing in jeugdhulp

Nr: 18120 Rechtbank Rotterdam, 02-03-2018 ECLI:NL:RBROT:2018:3666 Jurisprudentie Geschilbeslechting Jeugdrecht 6.1.4 Jeugdwet

Rechtsvraag

Is voldaan aan de wettelijke vereisten van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp nu niet duidelijk is welke medewerker bevoegd is tot o het nemen van het besluit tot opneming?

Overweging

Nee. Volgens het bepaalde in artikel 6.1.4 lid 6 van de Jeugdwet dient het hulpverleningsplan te vermelden welke medewerker van de jeugdhulpaanbieder bevoegd is tot het nemen van het besluit dat de jeugdige opgenomen wordt omdat hij zich niet houdt aan de vooraf overeengekomen voorwaarden of de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de jeugdhulp die hij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. In het overgelegde hulpverleningsplan ontbreekt de vermelding welke medewerker van de jeugdhulpaanbieder hiertoe bevoegd is. 

Deze bepaling is niet zomaar in de Jeugdwet opgenomen. Een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp kan, in eerste instantie voor een periode van maximaal zes maanden, alleen worden verleend wanneer een jeugdige ernstige opgroei- en opvoedproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Door middel van een voorwaardelijke machtiging kan de jeugdige ondanks deze problematiek toch buiten een gesloten accommodatie verblijven. Indien de jeugdige zich echter niet aan de voorwaarden houdt, is het van groot belang dat hier direct op kan worden gereageerd, in de zin dat de jeugdige gesloten wordt geplaatst, en dat duidelijk is wie voor die reactie verantwoordelijk is. Deze persoon beslist immers over een maatregel van vrijheidsbeneming, een ernstige belemmering van de persoonlijke vrijheid. Daarom mag niet ter discussie staan wie daartoe wel of niet bevoegd is. 

De kinderrechter maakt zich zorgen over de minderjarige. Alle betrokkenen waren het er, begin januari 2018, over eens dat de minderjarige naar School2Care van Horizon zou gaan, omdat het met zijn schoolcarrière bar slecht ging. Horizon stelt, aldus de GI, echter in civiele zaken als voorwaarde voor een plaatsing bij School2Care dat er een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp door de kinderrechter is verleend. Doordat het hulpverleningsplan, dat moet worden overgelegd om een dergelijke machtiging te kunnen verlenen (artikel 6.1.4 lid 5 van de Jeugdwet), niet voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 6.1.4 lid 6 van de Jeugdwet kan deze machtiging niet worden verleend. De kinderrechter heeft de GI op 12 januari 2018 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen en de beslissing daartoe aangehouden. Ondanks diverse aanmaningen van de zijde van de rechtbank en de raadsman van de minderjarige gericht aan de GI, is van de GI niet meer vernomen. Nu de GI ook, zonder enig bericht, niet ter zitting van 2 maart 2018 is verschenen, rest niet anders dan het verzoek af te wijzen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Schadevergoedingsvordering Nederlandse skiester en werkgeefster jegens Oostenrijkse skigebiedexploitant

Nr: 18202 Rechtbank Rotterdam, 22-08-2018 ECLI:NL:RBROT:2018:7224 Jurisprudentie Geschilbeslechting Algemeen
Arbeidsovereenkomstenrecht
93 Rv, 17 Brussel Ibis-Vo

Rechtsvraag

Kan een Nederlandse skiester samen met haar werkgeefster een Oostenrijkse skigebiedexploitant aanspreken voor het ski-ongeval?  

Overweging

Werkgeefster DSW vordert van Zugspitzbahn, skigebiedexploitant, vergoeding van de door haar aan eiseres (skiester) vergoede zorgkosten en van het door haar aan eiseres doorbetaalde loon tijdens laatst genoemdes arbeidsongeschiktheidsperiode. 

Een contractuele rechtsverhouding in algemene zin tussen DSW en Zugspitzbahn is gesteld noch gebleken. De internationale bevoegdheid van deze rechtbank kan derhalve niet volgen uit het bepaalde in artikel 7 sub 1 Brussel Ibis-Vo. (...) Bij gebreke van andere toepasselijke bevoegdheidsregels is deze rechtbank derhalve onbevoegd kennis te nemen van de vordering van DSW tegen Zugspitzbahn.

(...)

Eiseressen, DSW en skietster, hebben aangevoerd dat Zugspitzbahn zich richt op de Nederlandse markt door via haar website in Nederland reclame te maken. Ook richt zij zich op een internationale clientèle door het skigebied in de Engelse taal aan te prijzen en geeft zij de mogelijkheid om skipassen vanuit het buitenland te boeken. Voorts gebruikt Zugspitzbahn een telefoonnummer met een internationaal kengetal, is er een contactformulier in de Nederlandse taal en is het mogelijk om een routebeschrijving te downloaden. Een en ander is door Zugspitzbahn niet betwist, zodat het is vast komen te staan.

Uit dit alles kan naar het oordeel van de rechtbank worden opgemaakt dat Zugspitzbahn haar commerciële activiteiten richt op de Nederlandse consumentenmarkt. Dat Zugspitzbahn zich richt op de Nederlandse consument wordt door Zugspitzbahn overigens niet betwist. Dat Zugspitzbahn aanvoert dat de commerciële activiteiten van Zugspitzbahn moeten worden gezien als het exploiteren van het skigebied en dat deze activiteit in Oostenrijk plaatsvindt, maakt dit niet anders. Voor het exploiteren van een skigebied is het voor de exploitant van belang dat toeristen voor inkomsten zorgen door van het skigebied gebruik te maken. In de huidige tijd is de inzet van internet hierbij een gebruikelijk middel. Artikel 17 lid 1 onder c van Brussel I-bis Vo bepaalt dat de commerciële activiteiten met ongeacht welke middelen wordt gericht op de lidstaat van de consument. Dit houdt niet in dat Zugspitzbahn fysiek aanwezig hoeft te zijn in de lidstaat waar zij haar commerciële activiteiten op richt.

Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres kan worden aangemerkt als consument in de zin van artikel 17 lid 1 aanhef en onder c van Brussel I-bis Vo. Uit het bovenstaande volgt dan ook dat deze rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de vordering van eiseres tegen Zugspitzbahn voor zover aan deze vordering de tussen [eiseres] en Zugspitzbahn gesloten overeenkomst ten grondslag is gelegd.

Aangezien dit contractuele geschil tussen [eiseres] en Zugspitzbahn een consumentenkoopovereenkomst betreft in de zin van artikel 93 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) behoort deze zaak behandeld te worden door de kantonrechter van deze rechtbank. De zaak zal dan ook dienovereenkomstig verwezen worden.

Lees verder