VAKnieuws
Klacht over toepassing Marokkaans bewijsrecht voldoet niet aan de eisenRechtsvraagHad het hof ambtshalve het Marokkaanse bewijsrecht moeten toepassen bij afwikkeling van het huwelijksvermogenregime ten aanzien van de woning? OverwegingNee. Hetgeen het hof heeft overwogen, impliceert dat partijen naar zijn oordeel ieder de stelplicht en de bewijslast dragen van hun respectieve stellingen dat zij bij de verkoop van de woning in 2009 daarvan eigenaar waren. Nu het middel niet aanvoert dat enige regel van Marokkaans recht tot een andere stelplicht of bewijslast leidt, laat staan welke regel dat is, voldoet de klacht niet aan de daaraan ingevolge art. 426a lid 2 Rv te stellen eisen. Cursussen binnenkort: |
|
Prejudiciële vragen inzake toepassingsbereik Rv in kort gedingRechtsvraag1. Zijn de art. 125-127 Rv respectievelijk 249-250 Rv van (overeenkomstige) toepassing in kort geding en hoe verhouden die bepalingen zich in dat geval tot elkaar? 2. Is overgangsrecht nodig ten aanzien van de gelding van art. 9 Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie (inzake intrekking procedure en gevorderde proceskosten)? OverwegingAd 1: Het kort geding in eerste aanleg kent een eigen Procesreglement. De art. 125-127 en 249-250 Rv zijn niet rechtstreeks op het kort geding in eerste aanleg van toepassing. Ook een overeenkomstige toepassing van die bepalingen in kort geding kan niet worden aanvaard omdat zij in diverse opzichten te zeer zijn toegesneden op de bodemprocedure. Wel bieden deze bepalingen aanknopingspunten voor de regels die met betrekking tot de intrekking van een kort geding in eerste aanleg worden gegeven. Opmerking verdient dat de art. 125-127 en 249-250 Rv wel van toepassing zijn in het hoger beroep van het kort geding, dat wel een behandeling op de rol kent en waarmee die bepalingen wel stroken. Ad 2: Ja, in reeds aanhangige afzonderlijke procedures en voor vorderingen in afzonderlijke procedures die aanhangig worden gemaakt binnen een termijn van drie maanden na heden. (zie rov. 3.7 en 3.4.3) Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
81 RO, disciplinair onderzoek Deken en vrijheid van meningsuitingRechtsvraagVoldoet art. 46 Advocatenwet als wettelijke grondslag voor inbreuk op vrijheid van meningsuiting? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: art. 46 Advocatenwet voldoet. Eiser (advocaat) heeft het standpunt ingenomen dat, anders dan in de tuchtrechtspraak voor advocaten wordt aangenomen, de ‘open’ norm in art. 46 Advocatenwet niet voldoende wettelijke basis biedt voor de Deken om een onderzoek in te stellen naar meningsuitingen van een in zijn arrondissement ingeschreven advocaat. Indien eiser bedoelt dat de norm in art. 46 Advocatenwet zich niet kan uitstrekken over de uitlatingen van eiser omdat deze norm a priori ongeschikt is om welke meningsuiting van een advocaat dan ook te beoordelen, zodat de Deken niet eens aan een onderzoek of aan het indienen van een Dekenbezwaar bij de Raad van Discipline had mogen beginnen, heeft het hof geen rechtsregel geschonden door dat standpunt niet te aanvaarden. Eerst bij een inhoudelijke beoordeling – die aan de tuchtrechter is – kan worden vastgesteld of voor de ter verantwoording geroepen advocaat inderdaad niet kenbaar en niet voorzienbaar was dat de norm van art. 46 Advocatenwet op zijn gedraging (meningsuiting) zou worden toegepast. Cursussen binnenkort: |
|
Berekening rente over vordering wegens onrechtmatige onttrekking aan nalatenschapRechtsvraagHoe dient rente te worden berekend over een inmiddels vaststaande vordering wegens onrechtmatige onttrekking aan de nalatenschap? OverwegingHet oordeel van de rechtbank komt erop neer dat de boedel ter zake van de onttrekkingen vorderingen uit onrechtmatige daad omvat, ten aanzien waarvan het verzuim intreedt indien niet terstond wordt nagekomen. Ingevolge art. 6:119 lid 1 BW bestaat de schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een verschuldigde geldsom – in dit geval de schadevergoeding wegens de onttrekkingen -, in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de zoon heeft aangevoerd dat hij niet meer dan de wettelijke rente verschuldigd is, was het hof gebonden aan de maatstaf van art. 6:119 lid 1 BW en heeft het blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door aansluiting te zoeken bij de renteberekeningen van de dochter. Cursussen binnenkort: |
|
Bopz: verzoek voortzetting inbewaringstelling dag te laat ingediendRechtsvraagHeeft de rechtbank kunnen oordelen dat de termijnen correct in acht zijn genomen nu de officier van justitie de voortzetting van de inbewaringstelling twee dagen na ontvangst van de stukken heeft ingediend? OverwegingNee. De datum van ontvangst ter griffie van de rechtbank is bepalend voor het antwoord op de vraag of het verzoekschrift door de officier van justitie tijdig is ingediend. Nu het onderhavige verzoekschrift eerst op maandag 23 november 2015 ter griffie van de rechtbank is binnengekomen terwijl de officier van justitie de in art. 25 lid 2 Wet Bopz bedoelde bescheiden reeds op donderdag 19 november 2015 had ontvangen, is het verzoekschrift een dag te laat ingediend. De klacht is derhalve gegrond. Cursussen binnenkort: |
|
Grens aan beoordeling in volle omvang door alimentatierechterRechtsvraagHeeft het hof miskend dat de aard van een alimentatiegeschil een uitzondering rechtvaardigt op de in art. 424 Rv besloten liggende regel dat de verwijzingsrechter gebonden is aan de in cassatie niet of tevergeefs bestreden oordelen in de vernietigde uitspraak? OverwegingDe ratio voor de in de beschikking van de Hoge Raad van 4 december 1998 (ECLI:NL:HR:1998:ZC2801, NJ 1999/675) aanvaarde regel dat de alimentatierechter de zaak na vernietiging en verwijzing in volle omvang moet beoordelen met inachtneming van alle op dat moment bestaande omstandigheden, gaat echter niet op voor zover in cassatie niet of tevergeefs is opgekomen tegen het oordeel dat de alimentatiegerechtigde samenleeft of heeft samengeleefd met een ander als waren zij gehuwd, in de zin van art. 1:160 BW. Een beslissing over die vraag gaat immers vooraf aan de eventuele vaststelling van de alimentatie, en is zelf niet vatbaar voor wijziging op de voet van art. 1:401 BW. Cursussen binnenkort: |
|
Appelprocesrecht: onttrekking advocaat en moment akte niet-indienenRechtsvraagHeeft het hof vanwege de onttrekking van de advocaat van eiser op 7 mei 2013 op diezelfde datum akte niet-dienen mogen verlenen en in het verlengde daarvan eiser bij arrest van 21 oktober 2014 niet-ontvankelijk mogen verklaren? OverwegingNee. Uit de art. 6.2 en 6.3 Pilotreglement Hof 's-Hertogenbosch (identiek aan Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven) volgt dat de zaak op 7 mei 2013 – de datum waarop de zaak vanwege de onttrekking van de advocaat (twee weken) werd aangehouden tot 21 mei 2013 – peremptoir stond voor grieven. Ingevolge art. 6.3 van het reglement stond de zaak op 21 mei 2013 derhalve nog steeds peremptoir voor grieven, zodat eiser op die datum alsnog van grieven moest dienen, tenzij het hof hem daartoe (conform het verzoek van de op 21 mei 2013 gestelde advocaat) een eenmalig uitstel van vier weken had verleend. Het hof heeft de art. 6.2 en 6.3 van het pilotreglement geschonden door reeds op 7 mei 2013 akte niet-dienen te verlenen en in het verlengde daarvan op 21 oktober 2014 eiser niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep op de grond dat hij geen grieven heeft aangevoerd (vgl. HR 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1259, NJ 2013/574). Cursussen binnenkort: |
|
Voorwaardelijk karakter erkenning door ander dan verwekker van kindRechtsvraagHeeft het hof terecht geoordeeld dat de verwekker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek om vervangende toestemming erkenning? OverwegingNee. In het onderhavige geval heeft de man door middel van een brief van zijn advocaat van 17 september 2013 aan de moeder verzocht hem toestemming te verlenen om de dochter te erkennen. Het inleidend verzoekschrift is op 15 oktober 2013 bij de rechtbank ingediend, derhalve binnen de zojuist vermelde termijn van drie maanden. Dat brengt mee dat het onderdeel terecht betoogt dat de toestemming van de moeder voor de erkenning van de dochter door de nieuwe partner van de moeder, die op 26 september 2013 heeft plaatsgevonden, slechts een voorwaardelijk karakter had. Het hof had daarom moeten beoordelen of aan de man op grond van art. 1:204 lid 3 BW vervangende toestemming tot erkenning kon worden verleend. (zie ook HR 30 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3196, NJ 2015/455) Cursussen binnenkort: |
|
81 RO, draagkracht partneralimentatie bij fluctuerende bedrijfswinstenRechtsvraagHeeft het hof juist besloten door bij de draagkrachtberekening van de man uit te gaan van een op basis van de jaarstukken over 2006 t/m 2014 berekende gemiddelde winst uit onderneming van ruim 50.000 euro per jaar? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Het hof heeft, nu de man zelfstandig ondernemer is en als zodanig geen vast inkomen geniet, onderzocht welk inkomen hij zich in de naaste toekomst redelijkerwijze moet kunnen verwerven, voor de vaststelling waarvan het hof aansluiting heeft gezocht bij de gemiddelde bedrijfswinst over de afgelopen jaren. Bij de berekening van de gemiddelde winst uit onderneming heeft het hof rekening gehouden met de winsten zoals blijkend uit de in het geding gebrachte jaarstukken van de onderneming over de periode 2006 t/m 2013 en de begrote winst voor 2014 en met de door partijen naar aanleiding daarvan ingenomen stellingen. Het hof heeft in ogenschouw genomen dat over een reeks van jaren sprake is geweest van ‘grote fluctuaties’ in de winst uit onderneming, onder meer als gevolg van de volgende – door partijen aangedragen – omstandigheden: de belastingmaatregel uit 2011 waarbij het BTW-tarief tijdelijk werd verlaagd van 21% naar 6%, welke maatregel volgens de man een eenmalige impuls aan het (bedrijfs)resultaat heeft gegeven, de crisis in de bouw en de aankoop in 2010 van dakkapellen die naar de vrouw stelt in de daarop volgende jaren zijn verkocht. Op grond van het een en ander is het hof tot het oordeel gekomen dat de gemiddelde winst uit onderneming moet worden berekend over de periode 2006 tot en met 2014. Dit oordeel kan in cassatie niet op juistheid worden getoetst. De in rov. 3.9.3 gebezigde motivering – waaronder tevens begrepen de overweging dat aldus eventuele correcties op de winst worden gecompenseerd en de verkoop van de dakkapellen mede in de winst is verwerkt – biedt naar mijn mening voldoende inzicht in de gedachtegang die aan de het oordeel van het hof ten grondslag ligt. Cursussen binnenkort: |
|
81 RO, verzoek om andere advocaat bij Bopz-zittingRechtsvraagHeeft de rechtbank nagelaten betrokkene te wijzen op de gevolgen van haar weigering zich te laten bijstaan door de toegevoegde raadsman? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Nee. Blijkens het proces-verbaal is betrokkene slechts kort verschenen en uit eigen beweging weer vertrokken vóórdat de mondelinge behandeling was voltooid. Uit niets blijkt dat de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling praktisch de gelegenheid heeft gehad om de bedoelde waarschuwing (voor de gevolgen van het weigeren van de toegevoegde advocaat) te geven en betrokkenes reactie daarop te noteren. Nadat nader onderzoek de rechtbank duidelijk had gemaakt dat de door betrokkene verlangde advocaat niet Bopz-gecertificeerd was, bleef er weinig te bespreken over: betrokkene had tegen de bijstand door de advocaat geen ander bezwaar gemaakt dan dat haar voorkeur uitging naar een andere advocaat. Evenmin was sprake van enig (voorwaardelijk) verzoek tot heropening van de door betrokkene verlaten mondelinge behandeling. Onder deze omstandigheden kan niet staande worden gehouden dat betrokkene zodanig is geschaad in een verdedigingsbelang dat deze klacht grond zou moeten zijn voor vernietiging. Cursussen binnenkort: |
|
81 RO, bewijskracht schuldbekentenisRechtsvraagHeeft het hof miskend dat met het geven en nemen van een schuldbekentenis processuele abstractie optreedt, zodat voor de toewijsbaarheid van de vordering in beginsel niet ter zake doet welke verbintenis aan de vordering ten grondslag ligt? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Nee. De onderhandse akte doet dus vaststaan dat de inhoud van de verklaring jegens de ondertekenaar voor waar heeft te gelden. Indien, zoals hier, in de schuldbekentenis wordt verklaard dat de ene partij de andere partij een bepaalde geldsom is verschuldigd, is die verschuldigdheid voor dat bedrag datgene wat dwingend bewijs oplevert. Tegen het dwingend bewijs ingevolge het tweede lid van art. 157 Rv staat op grond van art. 151 lid 2 Rv tegenbewijs open. Voor het slagen van tegenbewijs is voldoende dat het door de andere partij geleverde bewijs erdoor wordt ontzenuwd. De man heeft in feitelijke instanties geen beroep gedaan op de processuele abstractie, noch zijn vordering op de schuldbekentenis zelf gebaseerd. Ook dan zouden rechtbank en hof echter de juiste bewijslastverdeling hebben toegepast door de vrouw te belasten met het tegenbewijs en ook dan is het oordeel van het hof dat tegenbewijs is geleverd indien door het tegenbewijs het bewijs wordt ontzenuwd, juist. Cursussen binnenkort: |
|
Geloofsovertuiging en duurzame ontwrichting huwelijkRechtsvraagHeeft het hof voldoende onderzocht dat het huwelijk duurzaam ontwricht is? OverwegingHR: niet-ontvankelijk, 80a lid 1 RO. A-G: Ja, het hof heeft een juiste maatstaf aangelegd omtrent de wilsbekwaamheid van de vrouw. Ook heeft het hof in de afspraken van partijen niet hoeven te lezen dat partijen naar burgerlijk recht hebben willen afwijken van de mogelijkheid tot een echtscheidingsverzoek. Het beroep op het discriminatieverbod noemt geen vindplaats in de gedingstukken in appel en is daarom een novum in cassatie. Cursussen binnenkort: |