VAKnieuws 2020
Behoeftigheid en luxe leefstijl door nieuwe partnerRechtsvraagIn hoeverre heeft een luxe leefstijl dankzij een nieuwe partner invloed op de behoeftigheid van de vrouw? OverwegingDe relatie van de alimentatiegerechtigde met een nieuwe partner kan een rol spelen bij de behoeftigheid. Daarbij kan het hof ook rekening houden met omstandigheden van niet financiële aard; deze kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de alimentatieplichtige ex-echtgenoot een (volledige) bijdrage in het levensonderhoud te verlangen. De man stelt dat de nieuwe partner van de vrouw voor een groot deel in de behoefte van de vrouw voorziet, doordat de nieuwe partner luxe vakanties, uitjes, etentjes, een nieuwe auto en benzinekosten voor de vrouw betaalt. Hoewel de vrouw door betalingen van haar nieuwe partner er een levensstijl op nahoudt met meer luxe dan zij tijdens het huwelijk van partijen gewend was, voorziet de nieuwe partner daarmee niet in de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw. De luxe traktaties zijn extra’s en komen niet in de plaats van haar huwelijksgerelateerde behoefte. De man heeft ter zitting erkend dat partijen tijdens hun huwelijk dergelijke luxe vakanties niet hebben gehad. De door de partner aan de vrouw ter beschikking gestelde auto is vergelijkbaar met een leaseauto, waarvan de vrouw zelf de kosten betaalt. De vrouw profiteert weliswaar van de betalingen door haar nieuwe partner, maar de nieuwe partner voorziet daarmee niet in haar basis huwelijksgerelateerde behoefte. Om die reden ziet het hof geen aanleiding de betalingen van de nieuwe partner in mindering te brengen op de behoefte van de vrouw. Verder neemt het hof in aanmerking dat de nieuwe partner van de vrouw niet onderhoudsplichtig is voor de vrouw en niet kan worden gedwongen haar zaken te schenken en rekeningen voor haar te betalen. In de situatie waarin artikel 1:160 BW van toepassing is wordt de onderhoudsplicht van de ex-echtgenoot weliswaar doorbroken zonder dat daar een afdwingbare onderhoudsplicht van de nieuwe partner tegenover staat in het geval er (nog) geen sprake is van een huwelijk, maar zoals eerder beslist is bij de vrouw en haar nieuwe partner geen sprake van een samenwonen als waren zij gehuwd. Cursussen binnenkort: |
|
Draagkrachtvaststelling bij overgang van VOF naar BVRechtsvraagDient het inkomen van de man op een andere manier te worden vastgesteld dan door de rechtbank vastgesteld, namelijk op basis van de gewijzigde structuur van VOF naar BV-constructie met een vast directeurssalaris? OverwegingHet hof constateert dat de VOF is omgezet in een BV-structuur, bestaande uit meerdere B.V.'s. De accountant van de man verklaart hierover dat de man en zijn broer als voormalige firmanten ieder een eigen persoonlijke holding hebben en participeren in een vastgoed BV (tussenholding) met daaronder een dochter BV (werkmaatschappij) die de activiteiten van de VOF voortzet. Verder legt de accountant uit hoe een eventuele dividenduitkering in zijn werk gaat en geeft de accountant aan dat de vrij uitkeerbare reserves op 1 januari 2018 nihil zijn. De man heeft geen jaarstukken van de besloten vennootschappen ingediend. Hierover heeft de man verklaard dat zijn broer bezwaar heeft tegen het in het geding brengen van deze financiële gegevens. Dit is echter geen verklaring voor het feit dat de man ook geen financiële stukken van zijn persoonlijke holding heeft overgelegd. Nu het hof geen beschikking heeft over stukken van de persoonlijke holding en de andere BV’s kan het hof niet beoordelen of de man over een hoger inkomen kan beschikken dan uitsluitend het voornoemde DGA-salaris van € 45.000,-, terwijl de man de voorliggende jaren toen de onderneming nog een VOF was een hoger inkomen heeft genoten. De bewijsstukken van grote uitgaven die de man als productie 16 in hoger beroep in het geding heeft gebracht en de rekening-courantschuld van de man zijn daarvoor onvoldoende. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Draagkracht, inkomen uit onderneming en verdiencapaciteitRechtsvraagHoe dient in het kader van partneralimentatie de startende onderneming en de verdiencapaciteit van de man te worden gewogen? OverwegingHoewel de onderneming van de man tot op heden verlieslijdend is geweest, kan naar het oordeel van het hof op dit moment nog niet van de man worden verlangd dat hij zijn onderneming beëindigt en volledig op andere wijze een inkomen gaat genereren om aan zijn onderhoudsplicht te kunnen voldoen. Het is een feit van algemene bekendheid dat een startende onderneming de eerste jaren hoge kosten heeft en dat enige tijd nodig is alvorens de onderneming winstgevend kan zijn. De resultaten van de onderneming van de man laten een stijgende lijn zien. Zijn werkzaamheden worden sinds enige tijd vanuit de basisverzekering vergoed en de man is inmiddels diverse samenwerkingsverbanden aangegaan, waaruit omzet kan worden gegenereerd. Uit de door de accountant van de man opgestelde prognose voor 2020 blijkt dat de onderneming zich - los van de gevolgen van de coronacrisis - ten positieve ontwikkelt qua omzet en aanwas van nieuwe klanten. Ook zijn de zakelijke schulden inmiddels afgelost. Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat aan de man in redelijkheid nog tot 1 november 2021 de tijd dient te worden gegund om de onderneming verder op te bouwen en rendabel te maken. Het hof zal voor de berekening van de draagkracht van de man per 1 november 2021 uitgaan van een verdiencapaciteit van € 30.000,- aan bruto inkomen op jaarbasis. Een dergelijk inkomen acht het hof redelijk, gelet op het opleidingsniveau en de werkervaring van de man. Voor zover de man er niet in slaagt dat inkomen als ondernemer te verwerven, kan van hem worden verwacht dat hij zich inspant om een dergelijk inkomen in loondienst te krijgen. Wat betreft de periode vanaf de ingangsdatum tot 1 november 2021 overweegt het hof als volgt. De man is sinds eind 2018 naast zijn werkzaamheden als ondernemer werkzaam als taxichauffeur tegen een fiscaal loon van € 5.667,- per jaar. Met de vrouw is het hof van oordeel dat de man, gelet op zijn opleidingsniveau en werkervaring en met het oog op zijn onderhoudsverplichting tegenover de vrouw, geacht kan worden een hoger (aanvullend) inkomen te verwerven. Het hof gaat in die periode in redelijkheid uit van een verdiencapaciteit van de man van 60% van de hiervoor genoemde verdiencapaciteit, oftewel € 1.8.000,- aan bruto inkomen op jaarbasis. Het hof is, alle aangevoerde feiten en omstandigheden afwegend, van oordeel dat door het aannemen van voormelde verdiencapaciteit zowel recht wordt gedaan aan de huidige positie van de man op de arbeidsmarkt, als ook aan zijn inspanningsplicht om zijn verdiencapaciteit optimaal te benutten. Cursussen binnenkort: |
|
Geen kinderalimentatieplicht voor ouder bij wie kinderen hoofdverblijf heeftRechtsvraagHeeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de vrouw, bij wie de kinderen hoofdverblijf hebben, kinderalimentatie moet betalen aan de man ten behoeve van de momenten dat de kinderen bij hem zijn? OverwegingHet hof overweegt hierover het volgende: doorgaans wordt kinderalimentatie betaald aan de ouder bij wie de kinderen hoofdverblijf hebben. Daarbij is uitgangspunt dat de ouder waarbij het kind hoofdverblijf heeft alle verblijfsoverstijgende kosten en de verblijfskosten van het kind bij deze ouder betaalt en dat de andere ouder de kosten die samenhangen met het verblijf bij die ouder, de zogenaamde zorgkosten, voor zijn rekening neemt. Deze zorgkosten worden bij berekening van kinderalimentatie afgeleid van de behoefte van de kinderen welke behoefte weer is afgeleid van de welstand waarin partijen eerder als gezin leefden. In bijzondere omstandigheden kan er wel sprake zijn van het opleggen van alimentatie voor een kind aan degene bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft. Die omstandigheden zijn het bestaan van een ruime omgangsregeling met de andere ouder, een hoge draagkracht bij de verzorgende ouder en een lage draagkracht bij de niet-verzorgende ouder en de vraag in hoeverre de ouders in de totale behoefte van de kinderen kunnen voorzien. Afhankelijk van die omstandigheden kan er in bijzondere omstandigheden aanleiding zijn om de verzorgende ouder te laten bijdragen in de zorgkosten van de andere ouder. Het is niet de bedoeling dat een alimentatieplicht voor de ouder bij wie de kinderen het hoofdverblijf hebben enkel leidt tot een inkomensoverheveling van die ouder naar de andere ouder. (...)
Daarom ziet het hof geen aanleiding om de situatie van partijen als een uitzonderlijke situatie te beschouwen waarin de ouder bij wie de kinderen het hoofdverblijf hebben aan de andere ouder een bedrag aan kinderalimentatie op te leggen. Cursussen binnenkort: |
|
Kinderalimentatie en inkomen uit opstartende ondernemingRechtsvraagHoe dient het inkomen van de man te worden bepaald nu hij in de opstartfase van zijn onderneming zit, feitelijk of fictief? OverwegingUit de stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen, blijkt dat de man bezig is zich als zogenaamde “stagiaire-ondernemer” een inkomen te verwerven passend bij zijn opleiding. Gelet op de door de man overgelegde jaarstukken doet de man dat op een succesvolle manier. Uit de door de man overgelegde resultatenrekening 2019 van [D] blijkt dat het resultaat na belastingen in 2018 en 2019 respectievelijk € 20.019 en € 33.139,- bedroeg. Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat van de man niet kan worden verlangd dat hij zich in loondienst een inkomen gaat verwerven. De onderneming van de man bevindt zich nog in de opstartfase en gelet op de groei van het resultaat ziet het hof geen aanleiding om rekening te houden met een fictief (hoger) inkomen. Het hof houdt, gelet op de resultatenrekening 2019 en net als de man in de namens hem bij het journaalbericht van 29 juni 2020 overgelegde draagkrachtberekening, rekening met een winst uit onderneming van € 33.0139,- per jaar. Cursussen binnenkort: |
|
Partneralimentatie en vaststellingsovereenkomst: geen uitzondering en redelijkheid en billijkheid, er moet betaald wordenRechtsvraagIs de man gehouden de opgelopen partneralimentatieachterstand te betalen gezien de vaststellingsovereenkomst? OverwegingVast staat in elk geval dat de man per oktober 2018 gedurende een aantal maanden is gestopt met betaling van de afgesproken partneralimentatie. Daardoor is de in de vaststellingsovereenkomst van 2015 kwijtgescholden alimentatieachterstand (opnieuw) opeisbaar geworden en kon op basis van artikel 6:38 BW direct nakoming worden verzocht. Verzuim was daarvoor niet vereist. Dat de man op een gegeven moment alsnog die verschuldigde achterstand volledig heeft betaald staat aan de opeisbaarheid niet in de weg. Het hof vindt, mede gelet op de betwisting door de vrouw, in het door de man aangevoerde onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de in artikel 5 onder F van de vaststellingsovereenkomst neergelegde uitzondering zich voordoet ("tenzij er sprake is van gewijzigde omstandigheden die buiten de invloedsfeer van de man liggen"). (zie voor redelijkheid en billijkheid r.o. 5.5) Cursussen binnenkort: |
|
Vrouw toont behoeftigheid niet aanRechtsvraagHeeft de vrouw voldoende inkomsten of kan zij voldoende inkomsten hebben om dat zelf te betalen? OverwegingJa. De vrouw woont sinds 13 april 2017 in Nederland. Zij ontvangt vanaf 31 oktober 2018 een uitkering op grond van de Participatiewet, aanvankelijk tot 17 september 2019 van de gemeente Apeldoorn en daarna van de gemeente Veenendaal. Uit de betalingsspecificatie van maart 2020 (bijlage 2 van de vrouw in hoger beroep) volgt dat haar uitkering bruto € 1.052,32 is. De vrouw zegt dat de gemeente haar heeft vrijgesteld van arbeid en van de verplichting te solliciteren. Het hof en de man kunnen dat niet controleren omdat zij nalaat daarvan een schriftelijk bewijsstuk te laten zien. Zij legt ook niet uit waarom zij niet kan werken. Zij zegt zelf dat ze de Nederlandse taal niet machtig is, maar dat betekent nog niet dat zij dan niet zou kunnen werken. Lang niet altijd is daarvoor de beheersing van de Nederlandse taal een vereiste. Verder laat ze niet zien welke opleidingen zij heeft gevolgd en wat voor werk zij in het verleden, voor of tijdens haar huwelijk, heeft verricht. De slotsom is dat het hof net als de rechtbank vindt dat zij niet goed uitlegt waarom zij niet zelf kan werken en in haar behoefte van € 1.521,89 kan voorzien. Het hof moet daarom ervan uitgaan dat zij zelf voldoende kan verdienen om haar uitgaven en reserveringen van € 1.521,89 te betalen. Het hof hoeft daarom niet meer naar de draagkracht van de man te kijken. Cursussen binnenkort: |
|
Beëindiging gezag wordt niet belemmerd door vervallen verblijfstitelRechtsvraagStaat het vervallen van de verblijfstitel van de moeder in Nederland en de mogelijke gevolgen daarvan voor het contact tussen de moeder en de kinderen in de weg aan de beëindiging van haar gezag over de kinderen, gelet op het bepaalde in artikel 8 EVRM en artikel 9 lid 3 van het IVRK? OverwegingNee. Het hof stelt voorop dat in het licht van de internationale verdragsrechtelijke bepalingen, een gezagsbeëindigende maatregel slechts kan worden uitgesproken als die maatregel noodzakelijk en proportioneel is. De noodzaak van de maatregel staat voor het hof vast. Het hof verwijst naar hetgeen daarover hierboven onder 5.6 is overwogen. De maatregel is bovendien proportioneel. Zoals ook de GI heeft aangegeven, gaat het daarbij om een afweging van het recht van de moeder en de kinderen op –kort gezegd- de uitoefening van hun family life tegenover de belangen van de kinderen dat door de gezagsbeëindigende maatregel wordt gediend, zijnde continuïteit van hun opvoedingssituatie om hun ontwikkeling te borgen en een ongestoord (verdere) hechting. Het hof is –met de raad- van mening dat in dit geval de laatstgenoemde belangen van de kinderen dienen te prevaleren. De kinderen zijn beschadigd in de opvoedsituatie bij de moeder en inmiddels steeds meer gehecht in hun pleeggezinnen. Ze zijn zeker van hun plek in de pleegezinnen en vertrouwen op hen. Ze ontwikkelen zich inmiddels goed. Met de raad vindt het hof dat die situatie, in hun belang, niet moet wijzigen. Het perspectief van de kinderen ligt daarmee in de pleeggezinnen en er is geen reden om dit opnieuw ter discussie te stellen, zeker niet vanwege een uiterst onzeker, mogelijk, perspectief in Slowakije. Het hof verwijst daarbij naar het standpunt van de raad, onder 5.4, waarmee het hof zich verenigt. Mocht de uitzetting van de moeder naar Slowakije een feit worden, dan zal, vanuit die situatie en met het oog op de door de moeder genoemde internationale verdragsrechtelijke bepalingen, de GI als voogd zich moeten inspannen om het contact tussen de moeder en de kinderen zo goed mogelijk vorm te geven. In deze procedure ligt die kwestie echter niet aan het hof voor. Cursussen binnenkort: |
|
Wat dient gezien te worden als een arbeidsvoorwaarde?RechtsvraagVraag of ploegendienst arbeidsvoorwaarde is en eenzijdig gewijzigd mag worden? OverwegingHet enkele feit dat [appellant] al zo’n 32 jaar in ploegendienst werkt brengt, zonder nadere omstandigheden, niet mee dat SML geen beroep meer mag doen op haar aanwijzingsrecht. Nadere omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden, heeft [appellant] niet aangevoerd. Het hof is daarom voorshands van oordeel dat het werken in ploegendienst geen arbeidsvoorwaarde van [appellant] is geworden om de enkele reden dat SML de aanwijzing bijna 32 jaar ongewijzigd heeft gelaten. En het bepaalde onder letter s. is dan geen eenzijdig wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 7:613 BW, want daarbij moet het gaan om wijziging van tussen partijen geldende arbeidsvoorwaarden. SML moet natuurlijk wel als goed werkgever handelen bij gebruik van haar bevoegdheid om een bestaande ploegenindeling te wijzigen. |
|
Niet gezaghebbende vader belanghebbende in procedure gezagsbeëindigingRechtsvraagIs de vader als niet gezaghebbend ouder belanghebbende bij de procedure tot beëindiging gezag van de moeder? OverwegingDe Hoge Raad is bij twee uitspraken, beide van 30 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:463 en ECLI:NL:HR:2018:488) uitgebreid ingegaan op het begrip belanghebbende, waaronder de positie van de niet met het ouderlijk gezag beklede ouder.
Het hof is op grond van de overgelegde stukken van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat tussen de vader en [de minderjarige] sprake is van family life. Vast staat dat de vader tot de vrijwillige uithuisplaatsing van [de minderjarige] een belangrijke rol speelde in haar leven en zorg voor haar droeg. In dit geval leidt de beslissing over de gezagsbeëindiging van de moeder en de benoeming van de GI tot voogd over [de minderjarige] tot een directe inmenging op dit family life. Vast staat immers dat de vader zelf de intentie heeft om [de minderjarige] te verzorgen en op te voeden en dat hij heeft verzocht hem mede te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen. Die verzoeken zijn door de rechtbank weliswaar afgewezen, maar de vader is in hoger beroep gekomen van deze afwijzing en het hoger beroep in die zaak loopt nog. De beslissingen die in dat hoger beroep moeten worden genomen, zijn van invloed op de beslissingen die in dit hoger beroep moeten worden genomen, ten aanzien van de situatie die ontstaat na beëindiging van het gezag van de moeder. Het hof is gelet op deze nauwe verwevenheid van oordeel dat de vader ook in de onderhavige zaak met zaaknummer 200.279.776/01 als belanghebbende moet worden aangemerkt. Cursussen binnenkort: |
|
Bij huwelijkse voorwaarden geen verplichting in te teren op vermogen voor partneralimentatieRechtsvraagDient de alimentatieplichtige in te teren op zijn vermogen om te kunnen voldoen aan de partneralimentatie? OverwegingNiet geheel uit te sluiten is dat [verweerder] vanaf 28 augustus 2019 nog incidenteel heeft gewerkt, althans dat hij naast zijn AOW-uitkering ook andere inkomsten heeft genoten. [verzoeker] heeft immers genoeg voorbeelden aangedragen waaruit blijkt dat [verweerder] in de afgelopen periode niet stil heeft gezeten. Het had dan ook in principe op de weg van [verweerder] gelegen om zijn inkomen in 2019 aan te tonen door middel van zijn aangifte (en aanslag) IB over dat jaar. Alleen daarmee kan voldoende uitsluitsel worden verkregen over de vraag wat de werkelijke inkomsten van [verweerder] in 2019 zijn geweest. Aan de andere kant acht het hof het in het kader van de alimentatie, die immers toekomstgericht is, van belang dat [verweerder] bijna 70 jaar oud is, een broze gezondheid heeft en van hem alleen al om die redenen in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij door blijft werken. Daarenboven wil het hof in dit verband ook niet onbesproken laten dat ook [verzoeker] heeft nagelaten zijn financiële positie inzichtelijk te maken. Zo is onbekend of [verzoeker] inmiddels een AOW-uitkering ontvangt en of hij wellicht over een pensioenuitkering uit een voormalig dienstverband beschikt. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden acht het hof het niet redelijk een door [verweerder] aan [verzoeker] te betalen alimentatie vast te stellen. Het hof ziet evenmin aanleiding om [verweerder] te verplichten in te teren op zijn vermogen. Omdat partijen met elkaar zijn gehuwd met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen als uitgangspunt, past daarin niet dat [verweerder] ten gunste van [verzoeker] zou moeten interen op zijn vermogen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden zijn niet gebleken. Daarbij heeft [verweerder] nog gewezen op het feit dat ook [verzoeker] over vermogen (heeft) beschikt. [verzoeker] heeft daarin geen inzicht verschaft. Cursussen binnenkort: |
|
Alimentatie en dividenduitkeringRechtsvraagOp welke manier moet bij het bepalen van de draagkracht van de man zijn dividenduitkering uit onderneming G worden meegewogen? OverwegingDe vrouw is van mening dat met een hoger inkomen uit [G] rekening moet worden gehouden. [H] zou een hogere managementvergoeding kunnen betalen of dividend kunnen betalen, welk bedrag [G] aan de man zou kunnen doorbetalen. Het hof volgt de vrouw hierin niet. Met betrekking tot de managementvergoeding heeft de deskundige erop gewezen dat de man al sinds 2012 arbeidsongeschikt is en dat in 2014 is besloten de vergoeding uit coulance te handhaven. Uit de stukken volgt dat [H] hier in zoverre belang bij had dat de man in staat moest zijn de hypotheekrente verbonden aan de voormalige echtelijke woning te blijven voldoen, omdat die woning anders mogelijk executoriaal verkocht zou worden. Aangezien de man voor de aankoop een groot bedrag van [G] heeft geleend, en [G] nog een schuld aan [H] heeft, is naar het oordeel van het hof van louter coulance geen sprake, maar voor een hogere managementvergoeding bestond geen grondslag, aangezien tegenover de vergoeding geen werkzaamheden meer stonden. Daar komt bij dat de man in [H] (indirect, via [G] ) slechts 50% van de aandelen houdt. Zijn zuster houdt (indirect, via [J] ) de andere 50% van de aandelen. De man heeft aannemelijk gemaakt dat hij niet zelfstandig in [H] kan beslissen tot het verhogen van de managementvergoeding. Hetzelfde geldt voor een beslissing tot het uitkeren van dividend. De man heeft een verklaring van zijn zuster overgelegd, waaruit duidelijk volgt dat en waarom zij niet bereid is mee te werken aan het uitkeren van dividend uit [H] aan [G] . Aannemelijk is daarom dat de man dergelijke uitkeringen niet heeft gekregen, niet kon krijgen en in elk geval tot en met dit jaar niet zal krijgen. Dit past binnen de beleidsmatige keuze die in [H] wordt gemaakt om investeringen zo veel mogelijk uit eigen middelen te doen en zo min mogelijk afhankelijk te zijn van banken. Er is daarom geen aanleiding rekening te houden met dividenduitkeringen uit [H] bij de bepaling van de draagkracht van de man.
Gelet op deze beslissing ziet het hof geen aanleiding in te gaan op de geschilpunten die de liquiditeitspositie van [H] betreffen, zoals de noodzaak tot afboeking van een vordering van € 49.500 op [K] in 2015 en de hoogte van de huur die [H] betaalt. Deze punten hebben geen invloed op de beslissing. (Zie verder de uitspraak voor het deskundigenrapport en onder meer meeweging inkomen uit vastgoed, red.) Cursussen binnenkort: |