personen-, familie- en erfrecht

VAKnieuws

Toetsingsverzoek verhuizing niet-ontvankelijk, geen gewijzigde omstandigheden

Nr: 22106 Rechtbank Noord-Nederland, 29-11-2022 ECLI:NL:RBNNE:2022:4451 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253a BW

Rechtsvraag

Zijn er relevante gewijzigde omstandigheden naar voren gebracht die rechtvaardigen dat de rechter zich – na drie uitspraken - opnieuw kan buigen over de vraag of de vrouw met de kinderen mag verhuizen?

Overweging

Ten aanzien van de door de vrouw aangevoerde omstandigheden wordt als volgt overwogen.

De rechter neemt in overweging dat het standpunt van de vrouw (i) dat de kinderen zijn geworteld in de woonplaats van de vrouw, voor zover dat al heeft gegolden, inmiddels is achterhaald. De kinderen verblijven immers inmiddels weer in de hen vertrouwde woon- en sociale omgeving bij hun vader. Zij zijn ook weer in hun vertrouwde omgeving naar de school waar zij altijd naar toe zijn gegaan.

In zoverre mist de stelling van de vrouw dat sprake is van gewijzigde omstandigheden doel.

De tweede feitelijke, gewijzigde omstandigheid die de vrouw stelt komt erop neer dat zij geen geschikte woonruimte in de geografische nabijheid van de man kan vinden.

Die stelling heeft de vrouw onvoldoende concreet onderbouwd. De vrouw heeft louter producties in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij gedurende twee maanden woonruimte heeft gezocht (in een voor haar onbereikbare prijsklasse) in een geografische omgeving van de man. Uit wat de vrouw stelt volgt dat zij ook in dit verband zich niet heeft gehouden aan wat het Hof heeft overwogen en beslist. Niet kan blijken dat de vrouw binnen de door het Hof daarvoor gegeven termijn heeft gezocht naar mogelijkheden om terug te verhuizen naar een plek op een zodanige geografische afstand van de man dat, de eerder overeengekomen en eerder door de rechter vastgestelde zorgregeling, kan worden uitgevoerd. In tegendeel; de vrouw is verhuisd naar [woonplaats 1] en heeft op geen enkel moment aantoonbaar getracht terug te verhuizen.

Ware dat al anders, dan valt niet in te zien dat de door de vrouw gestelde onmogelijkheid om woonruimte te vinden, die louter het gevolg is van haar eigen beslissing om zich niet te houden aan wat rechters hebben beslist, ertoe zou moeten leiden dat de kinderen dan bij haar zouden moeten komen te wonen, in aanmerking genomen dat de man, die zich wel houdt aan rechterlijke uitspraken, dan zijn rol als verzorgende en opvoedende ouder zou kwijt raken.

De man en de Raad hebben een duidelijk standpunt ingenomen. Zij vinden niet dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden en zij vinden dat het verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing opnieuw moet worden afgewezen. De man en de Raad baseren hun standpunt op de vaststelling dat de door de vrouw gestelde omstandigheden louter het gevolg zijn van haar eigen beslissing om zich niet te houden aan rechterlijke beslissingen en toch te verhuizen en niets afdoen aan de feiten en omstandigheden die nu tot drie maal toe door de rechters zijn getoetst.

De rechter begrijpt dat standpunt en constateert dat wat de man en de raad aanvoeren feitelijk juist is.

Een en ander leidt tot de slotsom dat de vrouw niet kan worden ontvangen in haar verzoek om vervangende toestemming te verlenen tot verhuizing.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Verschil lidstaat en derde staat bij bevoegdheid Brussel II-bis

Nr: 22102 Rechtbank Gelderland, 17-11-2022 ECLI:NL:RBGEL:2022:6434 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht
Gezag en omgang
8 Brussel II-bis

Rechtsvraag

Is de Nederlandse rechter bevoegd inzake nog onbesliste verzoeken die bij de Spaanse rechter aanhangig zijn?

Overweging

De beslissing van de Spaanse rechter heeft betrekking op de ouderlijke verantwoordelijkheid en valt daarmee binnen het materieel toepassingsgebied van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: Brussel II-bis).

Op grond van artikel 8 lid 1 Brussel II-bis komt ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegdheid toe aan de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.

Op het moment dat de verzoeken bij de Spaanse rechter zijn gedaan, had [de minderjarige] zijn gewone verblijfplaats nog in Spanje. Dit wordt door de moeder ook niet betwist. Wel stelt zij dat de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] gedurende de procedure in Spanje is gewijzigd naar Nederland. Zij stelt dat de Spaanse rechter daardoor niet langer bevoegd was om nog te beslissen over de daar voorliggende verzoeken. De moeder verwijst in dat kader naar een uitspraak van het Hof van Justitie met kenmerk C-572/21, CC tegen VO. Zij verzoekt voor recht te verklaren dat de Spaanse rechtbank op 29 juni 2021 en/of het Spaanse Gerechtshof op 25 maart 2022 onbevoegd waren om te oordelen over het ouderlijk gezag en/of de omgangsregeling.

De rechtbank wijst dit verzoek van de moeder af. Uit de door de moeder genoemde uitspraak van het Hof van Justitie blijkt dat een rechterlijke instantie van een lidstaat op grond van de Verordening Brussel II-bis bevoegd is om te oordelen over een geding inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid indien het kind zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft op het tijdstip van het aanhangig maken van het geding. De rechterlijke instantie verliest die bevoegdheid wanneer de gewone verblijfplaats van het kind tijdens het geding wordt overgebracht naar het grondgebied van een  derde staat  die partij is bij het Haags Kinderbeschermingsverdrag. In die zaak ging het om een kind waarvan de gewone verblijfplaats van Zweden (een lidstaat) wisselde naar Rusland (een derde staat).

Nu het in de procedure over [de minderjarige] gaat om een wisseling van Spanje naar Nederland, beiden  lidstaten , is de door de moeder genoemde uitspraak niet van toepassing op de situatie van [de minderjarige] . De Spaanse rechter is de bevoegdheid niet verloren door de verhuizing van [de minderjarige] naar Nederland.

De Verordening Brussel II-bis garandeert de erkenning van een uit een andere lidstaat afkomstige beslissing. De rechtbank stelt dan ook vast dat partijen op grond van de uitspraak van de rechtbank in Spanje van 29 juni 2021, bekrachtigd bij vonnis van het Spaanse Gerechtshof van 25 maart 2022, gezamenlijk het gezag uitoefenen over [de minderjarige] .

Cursussen binnenkort:

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Geen hoofdverblijf vastgesteld bij gelijkwaardige zorgverdeling

Nr: 22100 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-11-2022 ECLI:NL:GHSHE:2022:3816 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253a BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht het hoofverblijf van het kind bij de moeder bepaald?

 

Overweging

Het hof volgt het advies van de raad om voor [minderjarige] geen hoofdverblijfplaats vast te stellen. Beide ouders hebben een even belangrijke opvoedersrol in het leven van [minderjarige] , zoals ook blijkt uit de gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken die het hof in deze beschikking zal vastleggen. Door voor [minderjarige] geen hoofdverblijfplaats vast te stellen bij een van de ouders wordt voor hem (en voor de ouders) benadrukt dat beide ouders even belangrijk zijn en dat er geen onderscheid wordt gemaakt in verantwoordelijkheid, invloed en zorgtaken. Hierbij gaat het hof er wel van uit dat de huidige inschrijving van [minderjarige] op het adres van de vader in de Basisregistratie Personen (BRP) ongewijzigd blijft. 

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Geen verzoek zorgverdeling in kinderbeschermingszaak

Nr: 22095 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-10-2022 ECLI:NL:GHARL:2022:8804 Jurisprudentie Geschilbeslechting Jeugdrecht
Gezag en omgang
1:265b, 1:377a, 1:253a BW

Rechtsvraag

Kon de moeder een zelfstandig tegenverzoek om vaststelling zorgverdeling in de kinderbeschermingszaak indienen?

Overweging

Nee. Het hof zal de moeder in haar verzoek een zorgregeling vast te stellen niet-ontvankelijk verklaren omdat een onjuiste juridische weg bewandeld is. De moeder grondt haar verzoek op artikel 1:377a BW dat ziet op het recht op omgang. Verzoeken uit hoofde van dat artikel dienen (net als verzoeken op grond van 1:253a BW, die betrekking hebben op geschillen over omgang tussen ouders die samen met het gezag zijn belast) echter aan de rechtbank te worden voorgelegd en niet, zoals hier in eerste aanleg is gebeurd, aan de kinderrechter die oordeelt over zaken die verband houden met de ondertoezichtstelling.

 

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Plicht tot terugverhuizing binnen 30 autominuten van de woning van de vader

Nr: 22086 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-09-2022 ECLI:NL:GHARL:2022:8287 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253a BW

Rechtsvraag

Dient de moeder met de kinderen vanuit het noorden van het land terug te verhuizen naar de Achterhoek?

Overweging

De vader is door de grote afstand tussen [woonplaats2] en [woonplaats1] onvoldoende in staat om een substantiële rol in de opvoeding van de kinderen op zich te nemen, terwijl de vader die rol wel graag wil vervullen. De vader heeft in het verleden ook een substantiële rol in het leven van de kinderen vervuld. De moeder heeft dit weliswaar betwist met haar stelling dat de vader zes dagen per week aan het werk was, maar het hof passeert deze stelling nu de vader met de moeder en de kinderen jarenlang een gezin heeft gevormd en heeft samengeleefd, waarbij hij ook heeft bijgedragen aan de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het is voor de ontwikkeling van deze jonge kinderen belangrijk dat zij ook een goede band met hun vader kunnen onderhouden en uitbouwen en daarvoor is het nodig dat zij vaak bij hem kunnen zijn.

Het hof is daarom conform het advies van de raad van oordeel dat het in het belang van de kinderen is om van de moeder te verlangen dat zij weer dichter bij de vader gaat wonen. De door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde straal van 30 autominuten acht het hof redelijk en haalbaar. Dat de moeder inmiddels al anderhalf jaar in het noorden van het land woont en daar een in haar optiek rustige situatie heeft gecreëerd staat aan een terugverhuizing niet in de weg volgens de raad. De kinderen gaan terug naar hun vertrouwde omgeving en zijn flexibel genoeg om naar een andere woonplaats en school verhuizen in de Achterhoek, aldus de raad. Daar komt naar het oordeel van het hof bij dat de moeder de lastige situatie zelf heeft gecreëerd, door zonder noodzaak en overleg helemaal in het noorden van het land te gaan wonen. De gevolgen van een terugverhuizing voor [de minderjarige3] kunnen met hulpverlening worden opgevangen en ook de vormen van hulpverlening die voor de moeder en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] worden ingezet, kunnen na de verhuizing naar de Achterhoek worden overgedragen en voortgezet.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Geen vervangende toestemming besnijdenis zoon

Nr: 23036 Rechtbank Noord-Nederland, 23-09-2022 ECLI:NL:RBNNE:2022:3511 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253a BW

Rechtsvraag

Verleent de rechtbank vervangende toestemming voor besnijdenis van de zoon van partijen?

Overweging

Nee. De Raad onthoudt zich van advies. De Raad onderschrijft het standpunt van de KNMG en de jeugdgezondheidszorg, dat er begrip voor is dat ouders vanuit hun cultuur, geloof of overtuiging hun kind willen laten besnijden terwijl er geen medische noodzaak is, maar dat de besnijdenis een inbreuk is op het recht van kind om over het eigen lichaam te beslissen. 

Ook in deze kwestie gaat het vooral over het gebrek aan communicatie tussen de ouders onderling, immers de ouders vinden beiden dat de besnijdenis moet plaatsvinden. Juist in deze kwestie zullen de ouders er samen uit moeten komen. Mocht de besnijdenis wel plaatsvinden, dan is het van belang dat bij een zodanig ingrijpende gebeurtenis niet alleen de moeder maar ook de vader aanwezig is.

De rechtbank zal, onder verwijzing naar het standpunt van de Raad en de artsenfederatie KNMKG (De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst), het verzoek van de vrouw en het subsidiaire verzoek van de man afwijzen. 

De KNMG ziet niet-therapeutische circumcisie bij minderjarigen (jongensbesnijdenis) als een schending van de integriteit van het lichaam. Dit grondwettelijk vastgelegde recht beschermt mensen tegen ongewilde ingrepen in of aan het lichaam. Volgens de KNMG mogen minderjarigen alleen blootgesteld worden aan medische handelingen als er sprake is van ziekte of afwijkingen, of als overtuigend aangetoond kan worden dat de ingreep in het belang is van het kind, zoals bij vaccinaties. Het zonder medische reden chirurgisch verwijderen van de voorhuid bij jongens is schadelijk en een ernstige schending van fundamentele kinderrechten, stelt de KNMG in haar standpunt niet-therapeutische circumcisie bij minderjarige jongens. 

De rechtbank voegt hier nog aan toe, onder verwijzing naar "De rol van de staat in familierelaties: meer of minder?", druk I, 2015, door Katharina Boele-Woelki, dat de Nederlandse context zwaar weegt naast het feit dat jongensbesnijdenis een onherstelbare fysieke ingreep zonder medische noodzaak is, die de jongen later zelf kan uitvoeren als hij een leeftijd heeft bereikt waarop hij daarover kan oordelen.

Nu er in de onderhavige kwestie geen sprake is van een medische noodzaak is het, gelet op dat standpunt, niet aan de rechtbank om vervangende toestemming te verlenen voor een zodanig ingreep. Het is aan de ouders, die beiden achter de besnijdenis staan, om hierover met elkaar in gesprek te gaan, al dan niet met ondersteuning van hulpverlening.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Ouderlijk gezag weer bij de moeder

Nr: 22064 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-06-2022 ECLI:NL:GHSHE:2022:1918 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:266 BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank het gezag van de moeder terecht beëindigd, gelet op de inmiddels gewijzigde omstandigheden?

Overweging

Uit de overgelegde stukken is gebleken dat situatie wezenlijk is veranderd sinds de bestreden beschikking. Het verblijf van [minderjarige] in het toenmalige pleeggezin bleek niet langer passend te zijn voor [minderjarige] , waardoor [minderjarige] in december 2021 is overgeplaatst naar een ander pleeggezin. In de tussentijd is de detentie van de moeder afgelopen en is de relatie tussen de moeder en [minderjarige] die toentertijd moeizaam verliep, hersteld. Daarnaast heeft [minderjarige] inmiddels goed contact met de vader en zijn de ouders in staat om samen te werken. 

Hoewel het hof zich zorgen blijft maken om het eisende en controlerende karakter van de moeder en de onrust die zij daarmee de afgelopen jaren voor [minderjarige] heeft gecreëerd, is het hof met de raad van oordeel dat een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder in de huidige omstandigheden het minst belastend zal zijn voor [minderjarige] . Het hof acht de kans groot dat de strijd tussen de GI en de moeder bij voortzetting van de huidige situatie zal blijven voortbestaan, waardoor [minderjarige] belast zal blijven worden met deze strijd en de spanningen die die strijd meebrengt. De moeder zal zich, zo blijkt uit haar houding en uitlatingen, niet neerleggen bij het opgroeien van [minderjarige] in een pleeggezin (een situatie die in haar visie volstrekt niet in het belang van [minderjarige] is). Daarnaast zal [minderjarige] , die graag bij haar moeder wil gaan wonen, teleurgesteld zijn als zij niet thuisgeplaatst wordt. Dit zal leiden tot onrust in het pleeggezin, waar naast [minderjarige] twee jongere pleegkinderen wonen. De pleegouders hebben het hof recent laten weten dat de andere twee pleegkinderen momenteel al moeilijker gedrag laten zien vanwege de onzekerheid over de plaatsing van [minderjarige] . Ook zullen de moeder en [minderjarige] de contacten die zij buiten de afspraken met de GI om hebben, blijven onderhouden, waardoor [minderjarige] een dubbelleven zal gaan leiden. De verwachting is dat de spanning en onrust die [minderjarige] momenteel ervaart zal afnemen bij een thuisplaatsing en door het herstellen van het gezag van de moeder. De moeder kan dan zelf de belangrijke beslissingen over [minderjarige] nemen en hoeft geen strijd meer te voeren over de opvoeding van [minderjarige] . Volgens [instantie] heeft de moeder op 14 juni 2022 de sleutel van haar nieuwe woning gekregen en kan zij hier samen met [minderjarige] wonen. Het hof is daarom van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de moeder weer het gezag over [minderjarige] gaat uitoefenen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Eenhoofdig gezag moeder vanwege wens 15-jarig kind

Nr: 22063 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2022 ECLI:NL:GHARL:2022:5109 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:266 BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de vrouw alleen met het gezag wordt belast, gelet op de aanhoudende slechte communicatie tussen partijen en de mening van het 15-jarige kind?

Overweging

Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat [de minderjarige] al bijna haar hele leven verwikkeld is in de strijd die haar ouders over haar voeren, waarbij zij wordt belast met volwassen zaken en negatieve uitlatingen van de ene ouder over de andere ouder. Het is de ouders ondanks de ingezette hulpverlening niet gelukt om te komen tot een situatie waarin zij in het belang van [de minderjarige] op een goede manier met elkaar kunnen communiceren en samenwerken. Na een incident in december 2021 is bovendien geen sprake meer van vaste omgangscontacten tussen [de minderjarige] en de man.

Het hof heeft ook ter zitting gezien dat de ouders nog altijd fel strijd met elkaar voeren over [de minderjarige] , waarbij zij ieder hun eigen waarheid hebben over zaken die zijn voorgevallen. De dynamiek tussen de ouders, die wordt gevoed door een diep wantrouwen over en weer, maakt naar het oordeel van het hof dat [de minderjarige] klem zit tussen haar ouders. Het hof hecht hierbij ook veel waarde aan wat [de minderjarige] in het kindgesprek naar voren heeft gebracht over hoe zij zich voelt onder de gezamenlijke gezagsuitoefening door de ouders. [de minderjarige] vindt dat de raad dat te weinig in zijn advies heeft betrokken. [de minderjarige] heeft het hof verteld dat zij het gevoel heeft dat zij voortdurend op haar hoede moet zijn bij alles wat zij doet en dat dit haar stress geeft. Een voorbeeld hiervan is de situatie die zich recentelijk heeft voorgedaan rondom de inschrijving van [de minderjarige] op [de school] . Hoewel de man, de vrouw en [de minderjarige] ieder een ander verhaal hebben over wat zich precies heeft voorgedaan, staat wel vast dat er een incident is geweest en dat [de minderjarige] dat als zeer onprettig heeft ervaren. Het kan naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat deze situatie belastend voor [de minderjarige] is geweest. [de minderjarige] heeft het gevoel dat zij als gevolg van de gezamenlijke gezagsuitoefening door de ouders wordt belemmerd in de keuzes die zij in haar leven maakt en heeft er behoefte aan dat niet elke keuze die zij maakt tot strijd leidt tussen haar ouders. Het hof vindt dat [de minderjarige] serieus moet worden genomen in deze behoefte.

Het hof is op grond van het vorenstaande, anders dan de raad, van oordeel dat [de minderjarige] klem en verloren zit tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. De beslissing van de rechtbank dat het gezag over [de minderjarige] voortaan alleen aan de vrouw toekomt, zal daarom worden bekrachtigd.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Gezamenlijk gezag ondanks gebrek aan communicatie

Nr: 22061 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-06-2022 ECLI:NL:GHSHE:2022:1760 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253c BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht gezamenlijk gezag vastgesteld in een situatie dat er gebrekkige communicatie tussen de ouders is?

Overweging

Het hof stelt voorop dat voor gezamenlijk ouderlijk gezag vereist is dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen, zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders. Echter, het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer mee dat in het belang van de kinderen het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend.

Het hof neemt evenals de rechtbank het advies van de raad over. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen voor zover in die beschikking de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn belast. Het hof neemt hierbij nog het volgende in aanmerking. 

Vaststaat dat de relatie tussen de ouders verstoord is en dat zij niet in staat zijn tot constructieve communicatie. De kinderen hebben last van de strijd tussen de vader en de moeder (en haar netwerk), waardoor zij klem en verloren dreigen te raken. Vanwege de zorgen over hun ontwikkeling zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij beschikking van 7 juli 2021 onder toezicht gesteld van de GI. Het hof is desondanks van oordeel dat het ontbreken van communicatie tussen de ouders in de onderhavige zaak geen reden is om het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af te wijzen. Sterker nog, naar het oordeel van het hof is dit juist een reden om het verzoek tot gezamenlijk gezag toe te wijzen. Het hof verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:533) waarin is overwogen dat de rechter bij toepassing van artikel 1:253c, tweede lid, BW, ook indien is voldaan aan het ‘klemcriterium’, ruimte heeft om gezamenlijk gezag toe te kennen. Die uitleg strookt volgens de Hoge Raad met het uitgangspunt dat bij een dergelijke beslissing zoveel mogelijk recht moet worden gedaan aan het belang van het kind. Het hof is van oordeel dat het belang van de kinderen er niet mee gediend is dat de moeder met het eenhoofdig gezag belast blijft, omdat zij zich in tegenstelling tot de vader niet welwillend opstelt om te werken aan de onderlinge communicatie en zij de vader op geen enkele wijze een opening biedt om betrokken te zijn bij het leven van de kinderen. Indien de moeder alleen met het gezag belast blijft, bestaat het risico dat de vader meer en meer uit het leven van de kinderen geweerd zal worden. Het hof overweegt voorts dat de situatie waarin de kinderen klem dreigen te raken tussen de ouders niet zozeer ziet op de problemen ten aanzien van het nemen van gezagsbeslissingen, maar op het niet kunnen hebben van onbelast contact met beide ouders, zodat het toewijzen van het gezamenlijk gezag een instrument is om het recht op family life tussen de vader en de kinderen toch te verwezenlijken.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Grondslag (tijdelijke) gezagsbeëindiging

Nr: 22048 Hoge Raad der Nederlanden, 13-05-2022 ECLI:NL:HR:2022:684 Jurisprudentie Rechtseenheid Gezag en omgang 1:251a BW, 1:253a BW, 1:266 BW

Rechtsvraag

Heeft de rechter de bevoegdheid om op grond van 1:253a BW het gezag van een of beide ouders (tijdelijk) te beëindigen?

Overweging

Uit art. 1:267 lid 1 BW volgt dat beëindiging van het gezag van een ouder als bedoeld in art. 1:266 lid 1 BW kan worden uitgesproken op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie. Ook degene die niet de ouder is en de minderjarige gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt (de pleegouder) is bevoegd tot het doen van het verzoek indien de raad voor de kinderbescherming niet tot een verzoek overgaat. In het in art. 1:267 lid 2 BW genoemde geval kan de rechter de beëindiging van het gezag ambtshalve uitspreken. Aan een ouder is niet de bevoegdheid toegekend de beëindiging van het gezag te verzoeken. Uit art. 1:268 lid 4 BW in verbinding met art. 1:267 BW volgt dat ook schorsing van een ouder in de uitoefening van het gezag alleen kan worden verzocht door de in laatstgenoemde bepaling genoemde partijen, of in het in lid 2 van die bepaling genoemde geval door de rechter ambtshalve kan worden uitgesproken. Een schorsing vervalt na verloop van drie maanden, tenzij voor het einde van deze termijn beëindiging van het gezag is verzocht (art. 1:268 lid 5 BW).  

Vast staat dat in dit geding geen verzoek als bedoeld in de art. 1:266-268 BW is gedaan.  

Anders dan het hof heeft geoordeeld, bood ook art. 1:253a lid 1 BW de rechtbank niet de bevoegdheid het gezag van de ouders te beëindigen. Art. 1:253a BW bepaalt dat in het geval de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Art. 1:253a lid 2 BW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Het bepaalde in art. 1:253a BW biedt de rechter echter niet de mogelijkheid om de beslissing inzake het gezag zelf te wijzigen, te schorsen of te beëindigen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Biologische vader zonder gezag geen belanghebbende bij gezagsbeëindiging moeder

Nr: 22075 Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-04-2022 ECLI:NL:RBZWB:2022:2933 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht
Gezag en omgang
798 Rv, 8 EVRM

Rechtsvraag

Is de biologische vader zonder gezag belanghebbende bij het verzoek tot gezagsbeëindiging van de moeder gelet op de structurele omgangsregeling?

Overweging

De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling al beslist dat de biologische vader niet als belanghebbend zal worden aangemerkt in de procedure. Zij heeft hiertoe overwogen dat uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) moet worden afgeleid dat een persoon, die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven, een en ander zoals voorzien in art. 8 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven (family life) respectievelijk dat privéleven (private life).

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van family life tussen de biologische vader en de minderjarigen. Hij is betrokken bij de minderjarigen en heeft een structurele contactregeling met hen. De biologische vader is echter (nog) geen ouder van de minderjarigen in de zin van de wet. Hij is weliswaar een afstammingsprocedure gestart om dit te kunnen bewerkstelligen, maar deze procedure loopt nog. De biologische vader wordt door het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder niet rechtstreeks in zijn family life ten opzichte van de minderjarigen geraakt. Zijn wens om zelf het gezag dan wel de voogdij over de minderjarigen te krijgen wordt door deze procedure niet geraakt, nu hij daar – als de uitkomst van de afstammingsprocedure duidelijk is – alsnog een verzoek toe kan doen. De rechtbank vindt wel van belang dat de biologische vader informatie kan verstrekken over zijn situatie en over de minderjarigen. De rechtbank zal de biologische vader daarom aanmerken als informant.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Ouderverstoting

Nr: 23010 Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-04-2022 ECLI:NL:RBZWB:2022:8404 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253a BW

Rechtsvraag

Is er sprake van ouderverstoting nu het kind steeds meer afkeer ontwikkelt jegens een van de ouders?

Overweging

Vast staat dat [minderjarige] vanaf de beëindiging van de relatie van partijen contact met de man heeft gehad volgens een door partijen overeengekomen contactregeling. (...)

De rechtbank stelt vast dat de relatie tussen de man en [minderjarige] tot in (oktober) 2019 nog goed was, zoals onder andere blijkt uit het rapport van de bijzondere curator van 10 juni 2019 en de verklaring van de man over het laatste contact met [minderjarige]. (...)

In deze zaak is [minderjarige] in toenemende mate een afkeer jegens de man gaan vertonen. (...)

Alles afwegende is er naar de visie van de rechtbank sprake van Parental Alienation, conform de uitleg van dat begrip in het rapport van het Expertteam Ouderverstoting/Complexe omgangsproblematiek. Dit blijkt ook uit het feit dat [minderjarige] aangeeft dat hij geen contact wil met de man en zelfs de man pijn zal doen als hij de man ziet. In 2019 was er nog sprake van een goede band tussen [minderjarige] en de man. Nadien, nadat het contact met de man is verbroken is [minderjarige] in toenemende mate afkeer van de man gaan vertonen. Blijkens het rapport van de bijzondere curator, het rapport voortvloeiende uit het ouderschapsonderzoek en ook naar aanleiding van hetgeen ter zitting is besproken kan de rechtbank de 11 in het visiedocument beschreven en hierboven genoemde gronden uitsluiten als mogelijke oorzaken van de afkeer die [minderjarige] laat zien. 

Tijdens de mondelinge behandeling is slechts kort het begrip Parental Alienation benoemd en is niet of nauwelijks gesproken over de mogelijke implicaties daarvan. Nu er naar de visie van de rechtbank sprake is van Parental Alienation, zal de rechtbank partijen alsnog in de gelegenheid stellen om hierop inhoudelijk te reageren. En dan met name welke consequenties partijen hieraan willen verbinden alvorens de rechtbank een (eind)beschikking zal geven. Van de vrouw wenst de rechtbank te vernemen of zij na deze vaststelling door de rechtbank alsnog bereid is om aan behandeling, zoals tijdens de mondelinge behandeling voorgesteld, mee te werken. Dit betreft dan behandeling van beide partijen afzonderlijk bij Fivoor of een soortgelijke instelling.

Cursussen binnenkort:

Lees verder