personen-, familie- en erfrecht
VAKnieuws
Biologische vader geen belanghebbende bij gezagsbeëindiging moederRechtsvraagIs de biologische vader die (onregelmatig) omgang heeft met het kind belanghebbende in de gezagsbeëindigingszaak van de moeder? OverwegingDe rechtbank is van oordeel dat een beslissing over beëindiging van het gezag van de moeder geen rechtstreekse inmenging in het family life van de vader ten opzichte van [minderjarige] inhoudt, niet in juridisch opzicht en niet in feitelijk opzicht. In juridisch opzicht wordt de mogelijkheid voor de vader om [minderjarige] te erkennen niet beïnvloed door de vraag of moeder het gezag heeft. Ook de mogelijkheid om het gezag over [minderjarige] te krijgen wordt door deze procedure niet geraakt, nu de mogelijkheid om daartoe een verzoek in te dienen (zodra hij [minderjarige] zou hebben erkend) niet wordt beperkt als de moeder geen gezag meer heeft. Ook feitelijk is er geen sprake van een rechtstreekse inmenging in zijn family life ten opzichte van [minderjarige] : zijn wens en mogelijkheden om een grotere rol als ouder in te nemen in het leven van [minderjarige] worden door beëindiging van het gezag van de moeder niet beperkt.
Cursussen binnenkort: |
|
Ambtshalve benoeming bijzondere curator bij loyaliteitsconflict kinderenRechtsvraagIs er aanleiding om ambtshalve een bijzondere curator te benoemen? OverwegingDe rechtbank ziet in dit geval aanleiding om een bijzondere curator te benoemen. Uit het gesprek met en de brief van [minderjarige 1] is gebleken dat zij klem zit tussen de volwassenen die beslissingen over haar moeten nemen. De rechtbank vindt dat dit ook geldt voor [minderjarige 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de gezinshuisouders maar voelen zich niet op hun gemak. Zij hebben een sterke wens om bij de moeder wonen. [minderjarige 1] heeft het gevoel dat zij niet haar verhaal aan de gezinshuisouders of de jeugdbeschermer kan vertellen. Volgens [minderjarige 1] denken zij dat haar verhalen afkomstig zijn van de moeder. Zij vindt het daarom moeilijk om zich open te stellen en een vertrouwensband op te bouwen; ook voelt zij zich niet gehoord. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Perspectiefbesluit kan worden getoetst via geschillenregelingRechtsvraagKan een perspectiefbesluit via de geschillenregeling worden getoetst door de kinderrechter? OverwegingJa. Het perspectiefbesluit is een interne beslissing van de GI die in grote mate bepalend is voor de wijze van uitvoering van de ondertoezichtstelling. Als de GI besluit dat het opgroeiperspectief van een kind niet meer bij de ouder(s) ligt, dan is de hulpverlening niet meer op thuisplaatsing gericht, maar op het ondersteunen van de ouder(s) bij het invullen van hun rol van ouder op afstand. Ook de duur en frequentie van de omgang wijzigt hierdoor over het algemeen. De ondertoezichtstelling wordt vanaf dat moment dus op een andere manier uitgevoerd en de gevolgen hiervan zijn groot voor de ouders en de minderjarige. In zoverre is sprake van een geschil over de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Weliswaar komt het perspectiefbesluit (impliciet) aan de orde bij de beoordeling van een verzoek tot gezagsbeëindiging of verlenging van de uithuisplaatsing en kan daarmee beargumenteerd worden dat een andere weg dan de geschillenregeling open staat, maar de rechtbank is van oordeel dat dit de ouders de facto geen effectieve en adequate rechtsbescherming biedt. Doorgaans wordt een verzoek tot gezagsbeëindiging immers pas aanzienlijk later beoordeeld, zodat de kans groot is dat tegen die tijd de in artikel 1:266 BW genoemde aanvaardbare termijn is verstreken. Ook de verlengingszitting vindt in voorkomende gevallen geruime tijd na het perspectiefbesluit plaats (zoals ook in deze zaak). Toetsing van het perspectiefbesluit is dan mosterd na de maaltijd. Verder zijn de ouders gehouden ook na het perspectiefbesluit mee te blijven werken aan de (ingrijpend gewijzigde) uitvoering van de ondertoezichtstelling. Dit kan bezwaarlijk van hen gevergd worden als zij het perspectiefbesluit pas veel later in rechte kunnen betwisten. Het is ook niet doelmatig om de ondertoezichtstelling op deze manier uit te voeren. Het voorgaande betekent dat een effectieve en adequate mogelijkheid om op te komen tegen een perspectiefbesluit (vooralsnog) ontbreekt. De rechtbank acht dit niet wenselijk en is daarom van oordeel dat het perspectiefbesluit op grond van de geschillenregeling van artikel 1:262b BW kan worden voorgelegd aan de kinderrechter. Cursussen binnenkort: |
|
Belanghebbende bij machtiging uithuisplaatsingRechtsvraagIs de vader zonder gezag belanghebbende bij een machtiging tot uithuisplaatsing? OverwegingSlechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv. In voornoemde uitspraak heeft de Hoge Raad verder overwogen dat uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) moet worden afgeleid dat een persoon, die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven, een en ander zoals voorzien in artikel 8 lid 1 van het EVRM, tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven respectievelijk dat privéleven (zie EHRM 6 oktober 2015, nr. 58455/13 (N.P./Moldavië)). Die aanspraak ziet mede op de gerechtelijke procedure, welke procedure op zichzelf tevens moet voldoen aan de eisen die voortvloeien uit artikel 6 EVRM. De door artikel 8 EVRM vereiste mate waarin en wijze waarop de belanghebbende bij het besluitvormingsproces wordt betrokken, is afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval en de aard en de mate van ingrijpendheid van de te nemen maatregelen. Op grond van de in de vorige rechtsoverweging geformuleerde criteria dient het hof te onderzoeken of de omstandigheden van dit geval meebrengen dat de uithuisplaatsing van de kinderen een inmenging vormt in het gezinsleven van de (niet met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] belaste) vader als bedoeld in artikel 8 lid 2 EVRM, en of het onderwerp van de onderhavige zaak kan leiden tot een rechterlijke beslissing die het recht op gezinsleven van de vader rechtstreeks raakt, met als gevolg dat de vader moet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv, in verbinding met artikel 8 lid 1 EVRM. Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval. Met de informatie zoals de vader die wel heeft gesteld maar niet heeft onderbouwd, kan het hof niet vaststellen in hoeverre er sprake is geweest van familieleven tussen de vader en de kinderen. Zo heeft de vader niet onderbouwd wat de duur en de invulling was van de omgang die hij zegt te hebben gehad met de kinderen. Wat wel vaststaat, is dat sinds de eerste betrokkenheid van de hulpverlening in 2015 geen informatie van de vader beschikbaar was en dat hij niet betrokken is geweest bij de hulpverlening. Sinds 2017 is de huidige gezinsmanager betrokken bij de kinderen en de moeder en ook zij heeft nooit contactgegevens van de vader gehad of op een andere manier contact met hem gehad. Gelet op die feiten is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat de vader kenbaar betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van de kinderen. Ook voor het overige heeft de vader geen omstandigheden aangevoerd, die maken dat de uithuisplaatsing van de kinderen een – voor de toets van artikel 798 lid 1 Rv relevante – inmenging vormt in zijn gezinsleven met de kinderen of dat deze uithuisplaatsing kan leiden tot een rechterlijke beslissing die het recht op gezinsleven van de vader rechtstreeks raakt, terwijl van dergelijke omstandigheden het hof ook niet ambtshalve is gebleken. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de vader niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de kwestie van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , nu deze niet rechtstreeks betrekking heeft op zijn rechten en verplichtingen. Cursussen binnenkort: |
|
Geen verlenging uithuisplaatsing vanwege goede ontwikkelingen en gebrekkige motiveringRechtsvraagDient de machtiging uithuisplaatsing te worden verlengd gedurende de ondertoezichtstelling? OverwegingUit de door de GI ingediende verslagen van de omgangsbegeleiding is gebleken dat de ouders betrokken zijn op [minderjarige] en goed aansluiten bij zijn behoeftes. Ook blijkt daaruit dat sprake is van voldoende opvoedvaardigheden en dat de ouders leerbaar zijn en de adviezen aannemen. Uit het gegeven dat het contract met Cessio over de omgangsbegeleiding per 15 augustus 2022 afliep en niet is verlengd door de GI leidt de kinderrechter af dat ook de GI er blijkbaar vanuit gaat dat de ouders voldoende opvoedingsvaardig zijn. Het had daarom op de weg van de GI gelegen om, gelet ook op de overweging van de kinderrechter in de beschikking van 15 april 2022 ( “De kinderrechter overweegt dat een uithuisplaatsing altijd gericht moet zijn op thuisplaatsing” ), in overleg te gaan met de ouders en met de pleegouders om een traject van thuisplaatsing in te zetten. Thuisplaatsing is immers het doel waaraan in het kader van de ondertoezichtstelling gewerkt moet worden. Dit heeft de GI nagelaten. De GI volhardt nu bij haar verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing tot het einde van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter oordeelt dat de onderbouwing van dat verzoek volstrekt onvoldoende is. De kinderrechter ziet in het gegeven dat de ouders na de thuisplaatsing van [minderjarige] nog begeleiding nodig zullen hebben onvoldoende grond om de uithuisplaatsing te laten voortduren. Evenmin kan de stelling van de GI dat nog onderzocht moet worden waar het reactieve gedrag van [minderjarige] vandaan komt leiden tot de conclusie dat uithuisplaatsing nodig blijft. Gebleken is dat [minderjarige] zowel met de ouders als met de pleegouders een goede warme band heeft. Zowel pleegouders als ouders geven aan dat de huidige situatie, waarin zij noch [minderjarige] weten waaraan zij toe zijn, zeker niet in het belang van [minderjarige] is. Dat alles betekent dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] dient te eindigen. Cursussen binnenkort: |
|
Status en wijze van toetsen perspectiefbesluitRechtsvraagKan een perspectiefbesluit via de geschillenregeling worden getoetst door de kinderrechter? OverwegingNee. Het perspectiefbesluit heeft in het huidige systeem van kinderbeschermingswetgeving geen zelfstandige betekenis en kent (derhalve) geen eigen rechtspositieregeling: de ouders kunnen het perspectiefbesluit niet laten toetsen door de kinderrechter. De beantwoording van de vraag waar het opgroeiperspectief van een kind ligt, en daarmee de facto de toetsing van het perspectiefbesluit, komt in het huidige systeem aan de orde in het kader van de beoordeling door de rechtbank van een verzoek van de raad om het gezag van de ouders te beëindigen (artikel 1:266 e.v. BW). Tegen het oordeel van de rechtbank staat hoger beroep open, zodat het verzoek tot gezagsbeëindiging (en dus ook het perspectiefbesluit) door twee feitelijke instanties kan worden beoordeeld. Alhoewel er stemmen zijn opgegaan om afzonderlijke toetsing van het perspectiefbesluit mogelijk te maken, wordt daar vooralsnog niet in voorzien, zo blijkt bijvoorbeeld uit de beleidsreactie van de Minister van Justitie en Veiligheid van 25 maart 2021 op het advies ‘Het perspectiefbesluit in de jeugdbescherming’ van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en jeugdbescherming van 18 december 2020. (...) Met die geschillenregeling lijkt dan ook een relatief eenvoudige rechtsgang te zijn beoogd voor de oplossing van verschillen van mening over de aanpak van de problemen die de goede samenwerkings- of vertrouwensrelatie tussen de betrokkenen zodanig in de weg staan dat zij de behartiging van de belangen van het kind kunnen belemmeren. De kinderrechter heeft bij de beslechting van het geschil de vrijheid om ‘in concreto vast te stellen welke oplossing of regeling het best het belang van alle betrokkenen, die van de minderjarige in het bijzonder, dient. Hij heeft die vrijheid kennelijk ‘in tegenstelling tot een beslissing op andere verzoeken die hem in het kader van de ondertoezichtstelling kunnen bereiken’. Wat er van die laatste ‘tegenstelling’ zij, uit de toelichting volgt dat de geschillenregeling is bedoeld voor geschillen die niet in het kader van de beoordeling van andere verzoeken aan de kinderrechter kunnen worden voorgelegd. Uit artikel 1:262b BW volgt al dat de regeling evenmin is bedoeld om gedragingen als bedoeld in artikel 4.2.1. van de Jeugdwet aan de kinderrechter voor te leggen. Uit de hiervoor geciteerde wetsgeschiedenis blijkt niet dat de regeling een zo ruim bereik heeft dat ook geschillen die aan de rechtbank behoren te worden voorgelegd door de kinderrechter, in eerste en enige instantie, kunnen worden beslecht. Het hof is op grond van wat hiervoor is overwogen van oordeel dat een geschil over het door de GI genomen perspectiefbesluit geen geschil is dat door middel van de geschillenregeling aan de kinderrechter kan worden voorgelegd, maar pas aan de orde komt bij de beoordeling door de rechtbank van de ver(der) strekkende maatregel tot gezagsbeëindiging. Cursussen binnenkort: |
|
Rol perspectiefbesluit bij verlenging ondertoezichtstelling/uithuisplaatsingRechtsvraagWelke rol speelt het perspectiefbesluit van de GI in een verlengingszaak betreffende ondertoezichtstelling/uithuisplaatsing? OverwegingDe beantwoording door de rechter van de vraag waar het opgroeiperspectief van een kind ligt, komt in het (huidige) systeem van de wet voor het eerst aan de orde in het kader van een verzoek om het gezag van de ouders te beëindigen. Van belang is dat in het onderzoek van de raad naar een dergelijke verderstrekkende maatregel het perspectief van het kind en het verschaffen van duidelijkheid daarover een belangrijke rol speelt. Door in het kader van een verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing naar aanleiding van een genomen perspectiefbesluit van de GI dat besluit te toetsen en vervolgens te overwegen en (in de overwegingen) te beslissen dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet bij haar ouders ligt, zoals in deze zaak door de rechtbank in de bestreden beschikking gedaan, spreekt de rechtbank voor haar beurt en komt de rechtsbescherming van de ouders in het geding. Cursussen binnenkort: |
|
Verlenging uithuisplaatsing, toetsing perspectiefbesluit en toewerken naar terugplaatsingRechtsvraagDient de uithuisplaatsing verlengd te worden, en in hoeverre moet er gewerkt worden aan terugplaatsing van het kind bij de moeder? OverwegingDe minderjarige woont sinds juli 2019 niet meer bij zijn ouders en heeft een jaar in een crisispleeggezin verbleven. Sinds juli 2020 woont de minderjarige in een perspectiefbiedend pleeggezin, waar hij een positieve ontwikkeling doormaakt. Vast staat dat zowel de moeder als de vader de minderjarige op het moment van de uithuisplaatsing niet voldoende veiligheid en stabiliteit konden bieden. Er zijn nu nog altijd zorgen over het functioneren van de moeder op verschillende vlakken en de opvoedomgeving van de moeder. De moeder is een alleenstaande ouder met een belast verleden. Ook de minderjarige heeft een zeer belaste voorgeschiedenis, hetgeen maakt dat van zijn opvoeder bovengemiddelde opvoedkwaliteiten worden verwacht. Niet ter discussie staat dat de moeder heeft laten zien dat zij aan zichzelf heeft gewerkt. Zo heeft zij onder meer het traject bij Brijder en de NIKA training positief afgerond. Vanuit NIKA zijn er doelen opgesteld waar aan gewerkt moest worden in het VUHP traject om de minderjarige weer thuis te kunnen laten wonen. Het is de moeder vervolgens in het traject VUHP in de thuissituatie door omstandigheden niet gelukt haar opvoedvaardigheden te laten zien. De voornaamste zorg over de moeder betreft haar onvermogen om in te schatten wat de minderjarige van haar als opvoeder nodig heeft. Daarnaast lijkt zij niet in staat het door haar geleerde zelfstandig te kunnen toepassen waardoor zij niet optimaal kan profiteren van aan haar geboden hulpverlening. Net als de gecertificeerde instelling ziet het hof dat de moeder het beste voor heeft met de minderjarige, dat zij de samenwerking opzoekt en hulpverlening aanvaardt. Het hof is echter van oordeel dat dit tot onvoldoende verbetering heeft geleid. Het perspectiefbesluit dat de gecertificeerde instelling heeft genomen in 2020 is niet enkel gebaseerd op de door Jeugdformaat ingevulde beoordelingsboog, maar ook op de waarnemingen en bevindingen van de gecertificeerde instelling sinds het begin van hun betrokkenheid bij het gezin. Nadien zijn geen positieve wijzigingen in de opvoedvaardigheden van de moeder zichtbaar geworden die maken dat zij de verzorging en opvoeding van de minderjarige op zich kan nemen. Het hof ziet in de huidige omstandigheden geen basis voor het werken naar thuisplaatsing van de minderjarige bij de moeder. De minderjarige woont inmiddels bijna drie jaar niet meer bij (een van) de ouders. Hij heeft last van het loyaliteitsconflict waarin hij zich bevindt. Bij hem bestaat de behoefte aan duidelijkheid over zijn toekomstperspectief. Dit blijkt ook uit hetgeen de pleegmoeder ter zitting naar voren heeft gebracht. Cursussen binnenkort: |
|
Machtiging gesloten jeugdhulp verleend zonder gesprek met gedragswetenschapperRechtsvraagHeeft de kinderrechter terecht een machtiging tot uithuisplaatsing voor gesloten jeugdzorg afgegeven terwijl de gedragswetenschapper niet zoals vereist kort voor de instemmingsverklaring met verzoeker heeft gesproken? OverwegingHet hof is hierover van oordeel dat weliswaar een gesprek met [verzoeker] door de gedragswetenschapper was vereist, echter op grond van de volgende omstandigheden maakt het ontbreken van dit gesprek hier niet dat de bestreden beslissing moet worden vernietigd. [verzoeker] was voor de gedragswetenschapper onbereikbaar, want hij was weggelopen op 30 december 2021. Op het moment van het indienen van het inleidende verzoek op 10 januari 2022 en de zitting op 18 januari 2022 was niet bekend waar [verzoeker] was. Op zijn Instagramaccount gaf hij aan in Frankrijk te zijn. In verband met de op 8 november 2021 afgegeven (spoed)machtiging gesloten plaatsing is er op 5 november 2021 - voorafgaand aan de zitting van 8 november 2021 - wel een gesprek van de gedragswetenschapper geweest met [verzoeker] en is de instemmingsverklaring in verband met die (spoed)machtiging afgegeven. [verzoeker] is ook op de zittingen van 4 en 8 november 2021 bij de kinderrechter geweest en heeft zijn mening over het verzoek gesloten plaatsing kunnen geven. Onder deze omstandigheden waarbij de recente mening van [verzoeker] over de gesloten plaatsing duidelijk is en omdat ten tijde van de zitting van 18 januari 2022 nog steeds niet bekend was waar [verzoeker] verbleef, vindt het hof dat het ontbreken van het gesprek tussen [verzoeker] en de gedragswetenschapper voor wat betreft de machtiging gesloten jeugdhulp waar het in deze procedure over gaat niet maakt dat die machtiging ongeldig is. Het had misschien in de rede geleden de machtiging voor een beperktere duur te verlenen en het verzoek gesloten machtiging voor de resterende duur aan te houden in de hoop dat [verzoeker] intussen weer zou opduiken, maar het hof vindt ook dit geen reden om de machtiging te vernietigen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [verzoeker] heeft verteld dat het voor hem goed is geweest dat hij weer is teruggebracht naar [naam4] en dat hij nog een paar maanden wil profiteren van hetgeen hem daar wordt geboden aan hulpverlening. Cursussen binnenkort: |
|
Ondertoezichtstelling en wachtlijst jeugdzorgwerkerRechtsvraagHeeft de rechtbank invloed op de wachtlijst van de GI bij ondertoezichtstelling? OverwegingTen slotte overweegt de kinderrechter dat een ondertoezichtstelling een zware maatregel is en alleen wordt uitgesproken wanneer een kinderrechter van oordeel is dat er ernstige zorgen zijn om de minderjarige. Ook in deze zaak zijn er ernstige zorgen en het zou schadelijk zijn voor de ontwikkeling van [voornaam] wanneer er niet op korte termijn passende, gedwongen hulp wordt ingeschakeld. Ondanks de voornoemde ernstige zorgen is het echter onduidelijk wanneer er daadwerkelijk uitvoering gegeven gaat worden aan de ondertoezichtstelling. Immers, het is niet bekend wanneer een jeugdzorgwerker in deze zaak beschikbaar zal worden gesteld. Inmiddels is er sprake van een feit van algemene bekendheid dat het zelfs maanden kan duren voordat een jeugdzorgwerker beschikbaar wordt gesteld, waarbij een en ander afhankelijk is van de prioritering door de GI. Dit is al met al een betreurenswaardige gang van zaken. De kinderrechter wijst de GI uitdrukkelijk op het bepaalde in artikel 4.2.2 Besluit Jeugdwet. In het eerste lid van dat artikel staat dat de GI binnen vijf werkdagen nadat zij is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, een jeugdzorgwerker aanwijst, waarbij het eerste contact plaatsvindt tussen de jeugdzorgwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste ouder(s). Gezien voornoemde ernstige zorgen is het dringend nodig dat er in deze zaak snel een jeugdzorgwerker beschikbaar wordt gesteld. Ondanks de wachtlijstproblematiek van de GI verwacht de kinderrechter van haar dat zij in deze zaak binnen drie weken na heden een jeugdzorgwerker beschikbaar stelt. Deze jeugdzorgwerker dient bekend te zijn met de nodige kennis en ervaring in complexe scheidingszaken. Cursussen binnenkort: |
|
Advocaat toegevoegd bij procedure uithuisplaatsing kinderenRechtsvraagIs er aanleiding ambtshalve een advocaat toe te voegen aan een zieke moeder tijdens de procedure tot uithuisplaatsing van haar kinderen? OverwegingUit de ingediende stukken en verklaringen van de GI en de Raad blijkt dat de moeder ernstige medische problemen heeft waardoor zij in het ziekenhuis ligt. De moeder is recent met de kinderen gevlucht uit Oekraïne. De kinderen verblijven momenteel in een pleeggezin in de buurt van de moeder. De vader van de kinderen is in Oekraïne achter gebleven. De moeder is bekend met de lopende procedure, maar kon niet deelnemen aan de laatste zitting van 12 april 2022 vanwege haar slechte gezondheid, zo verklaarde de GI tijdens die zitting. Ook heeft zich voor haar geen advocaat gesteld. De rechtbank stelt vast dat het hier om een ingrijpende kwestie gaat, die de belangen van de moeder rechtstreeks raakt. Het is de vraag of de moeder – gelet op haar problematiek en omstandigheden – voldoende begrijpt welk verzoek op dit moment voorligt. De rechtbank vindt het om die reden van belang dat de moeder in deze procedure wordt bijgestaan door een advocaat gelet op het ingrijpende karakter van de verzochte beslissing en de zeer kwetsbare omstandigheden van de moeder. Cursussen binnenkort: |
|
Hoger beroep tegen niet uitgevoerde machtiging uithuisplaatsingRechtsvraagHeeft een ouder sowieso belang bij hoger beroep tegen een niet uitgevoerde machtiging uithuisplaatsing, of zijn daar bijkomende omstandigheden voor nodig? OverwegingIndien ten tijde van de uitspraak in hoger beroep de periode is verstreken waarvoor een machtiging tot uithuisplaatsing is gegeven, dient het hof aan de hand van de aangevoerde grieven te beoordelen of de bestreden beslissing terecht is gegeven. Dit geldt ook indien, zoals in dit geval aan de orde, de machtiging tot uithuisplaatsing niet binnen de in art. 1:265c lid 3 BW genoemde termijn ten uitvoer is gelegd en daardoor ten tijde van de uitspraak in hoger beroep is vervallen. De machtiging tot uithuisplaatsing vormt een inmenging in het door art. 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, ook indien die machtiging niet ten uitvoer wordt gelegd. Het is immers aannemelijk dat alleen al de in die machtiging besloten liggende dreiging van uithuisplaatsing het gezinsleven verstoort. De ouder heeft daarom ook in dat geval een rechtens relevant belang om in hoger beroep te laten beoordelen of de machtiging terecht is gegeven. Daarvoor zijn geen bijkomende omstandigheden vereist. Cursussen binnenkort: |