personen-, familie- en erfrecht
VAKnieuws
Nevenvoorziening partneralimentatie kan niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaardRechtsvraagKan de uitvoerbaarheid van de bestreden echtscheidingsbeschikking op het punt van de partneralimentatie worden geschorst? OverwegingHet hof overweegt dat artikel 826 Rv door de Wet van 9 maart 2023 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten (tegengaan huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen), Stb. 2023, 84 (hierna ook: Wet van 9 maart 2023), met ingang van 1 juli 2023 is gewijzigd. Sinds de wijziging is de voorlopige voorziening betreffende de voorlopige partneralimentatie van kracht totdat een beslissing over een gedaan nevenverzoek tot partneralimentatie onherroepelijk is geworden. Daardoor is het strijdig met de wet als een beslissing over de nevenvoorziening partneralimentatie uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Volgens artikel 288 Rv kan de rechter de eindbeschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, tenzij uit de wet anders voortvloeit (vgl. artikel 233 lid 1 Rv). Het hof schorst de werking van de beslissing over de partneralimentatie, omdat de rechtbank deze wettelijke systematiek heeft miskend. Cursussen binnenkort: |
|
Gevolgen van te vroege inschrijving van de echtscheidingsbeschikkingRechtsvraagWat is het rechtsgevolg van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking voordat deze in kracht van gewijsde is gegaan? OverwegingDe man heeft de echtscheidingsbeschikking aan de vrouw betekend op het adres van de echtelijke woning, terwijl hem bekend was dat de vrouw daar niet verbleef en bereikbaar was. Vervolgens heeft de man de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw is alsnog bekend geraakt met de echtscheidingsbeschikking en is in hoger beroep gegaan, niet tegen de echtscheiding maar wel tegen de nevenvoorzieningen. Het gevolg is dat de vrouw niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, omdat er geen echtscheiding is. Partijen zullen opnieuw bij de rechtbank een echtscheidingsverzoek moeten indienen. Het hof overweegt: " De onjuiste betekening op het adres van de voormalig echtelijke woning, zoals bedoeld in artikel 57 lid 2 Rv, heeft in dit geval tot gevolg gehad dat onvoldoende waarborg bestond dat de beschikking de vrouw zou bereiken, waardoor zij onredelijk is benadeeld. Dit alles leidt tot het oordeel dat de betekening niet rechtsgeldig is. Gevolg daarvan is dat voor de vrouw de appeltermijn nimmer is gaan lopen (vgl. art. 820 lid 1 Rv). Een redelijke wetstoepassing brengt niettemin mee dat de vrouw het hoger beroep tijdig heeft ingesteld en in zoverre daarin ontvankelijk is. Vervolgens is in (r.o. 5.11 van) de tussenbeschikking overwogen dat op grond van artikel 1:163 lid 3 BW in samenhang met 1:20 lid 2 BW en onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad een echtscheiding slechts tot stand komt door inschrijving van een echtscheidingsbeschikking die in kracht van gewijsde is gegaan. Uit hetgeen onder 5.9 van de tussenbeschikking (zoals hiervoor weergegeven) is overwogen ten aanzien van de appeltermijn volgt dat de man de echtscheidingsbeschikking heeft doen inschrijven in de registers van de burgerlijke stand voordat zij in kracht van gewijsde is gegaan. Het hof handhaaft dit oordeel. [..] Dat partijen allebei willen scheiden en daarbij belang hebben, zoals de man aanvoert, maakt dit niet anders. Nu de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking zonder rechtsgevolg is gebleven betekent dit dat het huwelijk van partijen nog niet is ontbonden." Vervolgens beantwoordt het hof de vraag of de echtscheidingsbeschikking alsnog kan worden ingeschreven, nu de vrouw in hoger beroep niet op komt tegen de echtscheiding, en zelf ook wil scheiden. Op de dag waarop de vrouw haar beroepschrift heeft ingediend, 5 september 2022, is de echtscheidingsbeschikking in kracht van gewijsde gegaan. Voor de man gold immers de in artikel 358 lid 2 Rv genoemde appeltermijn die reeds was verstreken, terwijl artikel 820 lid 4 Rv in dit geval het instellen van incidenteel hoger beroep door de man tegen de echtscheiding uitsluit. Daaruit volgt dat de echtscheidingsbeschikking niet later dan 5 maart 2023 (alsnog) ingeschreven had moeten worden in de registers van de burgerlijke stand. De man heeft aangevoerd dat een dergelijk tweede verzoek om inschrijving niet mogelijk is, omdat de echtscheiding reeds was ingeschreven, zodat sprake is van overmacht. Voor zover de man daarmee wil betogen dat toch van geldigheid van de inschrijving van 14 juni 2022 moet worden uitgegaan dan wel dat de beschikking ook thans nog zou moeten kunnen worden ingeschreven, volgt het hof hem niet. Bij het bepalen van het tijdstip waarop de echtscheiding tot stand komt, komt grote betekenis aan de eisen van de rechtszekerheid. Een uitleg van artikel 1:163 lid 3 BW die daaraan afbreuk zou doen, dient te worden vermeden (vgl. o.a. HR 15 juli 1986, NJ 1987, 933, r.o. 3.2). Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Geen wijziging van het dictum beoogdRechtsvraagBelang bij hoger beroep? OverwegingHet gaat in deze zaak om de vaststelling van kinderalimentatie. De man heeft principaal hoger beroep ingesteld tegen de wijze waarop de rechtbank de behoefte van de kinderen heeft berekend. De man verzoekt de bestreden beschikking voor zover die ziet op het NBI van de man en het jaar van uiteengaan van partijen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat bij de berekening van de kinderen voor het vaststellen van een onderhoudsbijdrage moet worden uitgegaan van het jaar 2020 in plaats van het jaar 2019. Het hof oordeelt dat de man met zijn hoger beroep niet beoogt een ander dictum te krijgen. Anders dan de man stelt, heeft de overweging van de rechtbank waarin de behoefte van de kinderen wordt berekend, geen kracht van gewijsde. De man heeft daarom geen rechtens relevant belang bij het hoger beroep. De man wordt niet-ontvankelijk verklaard. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld, ook tegen de overweging van de rechtbank over de behoefte van de kinderen. Ook de vrouw wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen wijziging van het dictum beoogd en aldus geen rechtens relevant belang heeft bij het hoger beroep. Cursussen binnenkort: |
|
Schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad vervangende toestemming tot verhuizing en voorlopige voorzieningRechtsvraagMoet de vader in afwachting van de procedure in hoger beroep terugverhuizen met de kinderen? OverwegingDe rechtbank heeft de uitvoerbaarheid bij voorraad gemotiveerd. Het hof kan de uitvoerbaarheid bij voorraad daarom alleen schorsen als de verzoeker feiten en omstandigheden heeft genoemd die na de uitspraak van de rechtbank zijn gebeurd of aan het licht zijn gekomen, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken, of als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust. De vader heeft in eerste aanleg beloofd dat hij de kinderen in de oude woonplaats naar school zal laten blijven gaan, maar heeft zich niet aan die belofte gehouden. De kinderen gaan al langere tijd niet naar school en de vader is op zoek naar een school in zijn nieuwe woonplaats. Het hof komt daarom toe aan een hernieuwde belangenafweging en beslissen ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking. Het hof schorst de uitvoerbaarheid bij voorraad niet. Het hof toetst lichtelijk aan de verhuiscriteria. Hoewel het hof vindt dat de vader heel kwalijk heeft gehandeld door de moeder, de kinderen en het hof voor een voldongen feit te stellen, acht het hof het niet in het belang van de kinderen om de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen en (zoals door de moeder verzocht) de vader te gelasten met de kinderen terug te verhuizen. De kinderen lijken na een turbulente tijd net wat rust te vinden, zijn onder toezicht gesteld en er wordt hulpverlening voor hen ingezet. Het is op dit moment niet te overzien wat een (mogelijk tijdelijke) terugkeer naar de oude woonplaats met de kinderen zal doen. Cursussen binnenkort: |
|
Cassatie in het belang der wetRechtsvraagIs de met de ondertoezichtstelling belaste gecertificeerde instelling belanghebbende in de procedure waarin een van de ouders op grond van artikel 1:253n BW een verzoek tot eenhoofdig gezag doet? OverwegingNee. De Hoge Raad oordeelt dat een beslissing waarmee het gezamenlijk gezag van de ouders wordt gewijzigd in eenhoofdig gezag voor een van hen, weliswaar de taakuitoefening van de gecertificeerde instelling kan raken maar dat de procedure daarover niet rechtstreeks betrekking heeft op de rechten of verplichtingen van de gecertificeerde instelling. Dat betekent dat de gecertificeerde instelling in dit soort zaken als informant moet worden aangemerkt. Cursussen binnenkort: |
|
Uitzonderingsgronden erkenning buitenlands vonnisRechtsvraagMoet de beslissing van de Spaanse rechter over het ouderlijk gezag zonder meer erkend worden? OverwegingOp deze procedure is de Brussel II bis Verordening van toepassing. Op basis van de Brussel II bis Verordening dient de Nederlandse rechter de vonnissen van andere lidstaten te erkennen zonder dat daar een procedure met een inhoudelijke toets voor vereist is. Ingevolge artikel 23 van de Brussel II bis Verordening, aanhef en onderdeel c en d, wordt een beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid (onder meer) niet erkend: c) indien het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk niet tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging noodzakelijk was, aan de persoon tegen wie verstek werd verleend, is medegedeeld of betekend, tenzij vaststaat dat deze persoon ondubbelzinnig met de beslissing instemt; d) ten verzoeke van een ieder die beweert dat de beslissing in de weg staat aan de uitoefening van zijn ouderlijke verantwoordelijkheid, indien zij is gegeven zonder dat deze persoon in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. Deze gronden tot weigering van erkenning moeten strikt worden uitgelegd, omdat het de verwezenlijking van een van de fundamentele doelstellingen van Brussel II bis belemmert. De moeder heeft haar stelling dat de vader in de procedure over het ouderlijk gezag in Spanje behoorlijk is opgeroepen niet met stukken onderbouwd. Het hof ziet in het vonnis van de Spaanse rechter ook niet terugkomen dat de Spaanse rechter heeft getoetst of de man voldoende is opgeroepen. Cursussen binnenkort: |
|
Overeenstemming in eerste aanleg geen belemmering voor hoger beroep.RechtsvraagKan de moeder in hoger beroep tegen de beschikking waarin de rechtbank de ter zitting bereikte overeenstemming over de zorgregeling heeft vastgelegd? OverwegingDe Hoge Raad overweegt dat het hoger beroep een herkansingsfunctie heeft, en dat het in hoger beroep niet uitmaakt of partijen in eerste aanleg hun verzoeken hebben gewijzigd in het verzoek om de door hen bereikte overeenstemming vast te leggen. Ook als een partij in eerste aanleg heeft gekregen waar om is verzocht, kan die partij nog belang hebben bij een hoger beroep. In het hoger beroep kan een partij namelijk ook zijn verzoek vermeerderen of veranderen. De conclusie van de procureur generaal biedt een duidelijke uitleg van de wetgeving omtrent schikkingen en het beëindigen van de procedure. De procureur generaal heeft in haar conclusie vermeld dat in de onderhavige zaak de overeenstemming is vastgelegd in een beschikking in plaats van in een proces-verbaal op grond van artikel 89 Rv, en dat de rechtbank de overeengekomen zorgregeling nog heeft getoetst. Volgens de procureur generaal moet hoger beroep tegen de beschikking daarom mogelijk zijn. De Hoge Raad heeft deze nuancering niet overgenomen. Cursussen binnenkort: |
|
Tussentijds hoger beroep mogelijk door standaardtekst onder beschikkingRechtsvraagMag een belanghebbende er redelijkerwijs op vertrouwen dat tussentijds hoger beroep tegen de tussenbeschikking mogelijk is gemaakt, op basis van een standaard mededeling op de laatste pagina van de beschikking? OverwegingJa. De Hoge Raad oordeelt dat de standaard mededeling op de laatste pagina van de beschikking in dit geval niet duidelijk is over de vraag of het een beslissing van de rechtbank betreft. De rechtszekerheid eist dan dat er vanuit moet worden gegaan dat de rechtbank verlof heeft gegeven voor tussentijds hoger beroep. Cursussen binnenkort: |
|
Schorsing uitvoerbaarheid bij voorraadRechtsvraagKan de uitvoerbaarheid bij voorraad in casu geschorst worden? OverwegingHet hof neemt als uitgangspunt dat de rechtbank de uitvoerbaarheid bij voorraad niet heeft gemotiveerd. Het hof kan de werking van de bestreden beschikking in hoger beroep alsnog schorsen als het belang van degene die schorsing verzoekt bij het in stand houden van de huidige situatie totdat in hoger beroep is beslist zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de bestreden beschikking alvast ten uitvoer te kunnen leggen. Een andere reden voor schorsing kan zijn dat blijkt dat de rechtbank een duidelijke fout of vergissing heeft gemaakt. Het hof toetst niet of het hoger beroep kans van slagen heeft. In deze casus wijst het hof het verzoek om de uitvoerbaarheid te schorsen af, omdat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn belang zwaarder weegt dan dat van de vrouw. En er is niet gebleken van een duidelijke fout of vergissing van de rechtbank. Cursussen binnenkort: |
|
Thuiszorgwerker geen belanghebbende bij verzoek mentorschap.RechtsvraagKan de thuiszorgwerker als belanghebbende worden aangemerkt in de procedure over mentorschap? OverwegingHet verzoek tot mentorschap is in eerste aanleg ingediend door de bewindvoerder. De thuiszorgwerker is in eerste aanleg opgeroepen voor de zitting en heeft de beschikking ontvangen. Zij heeft in eerste aanleg geen stukken ontvangen. Op het moment waarop de bewindvoerder het verzoek deed was de thuiszorgwerker nog altijd bij betrokkene betrokken in haar hoedanigheid van thuiszorgwerker. Zij kon op grond van artikel 1:452 lid 6, onder c BW op dat moment niet worden benoemd tot mentor. Nadat zij acht weken niet meer als thuiszorgwerker bij betrokkene heeft gewerkt, heeft de thuiszorgwerker tijdens de procedure in eerste aanleg alsnog verzocht om haarzelf als mentor over de betrokkene te benoemen. Dit verzoek is afgewezen. In hoger beroep beslist het hof dat de thuiszorgwerker geen belanghebbende is. Zij is niet iemand op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft in de zin van artikel 798 Rv. Uit artikel 1:451 lid 2 BW volgt dat het mentorschap kan worden verzocht door het openbaar ministerie en door de instelling waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding biedt. Dat de thuiszorgwerker zelf ondernemer is en dus mogelijk beschouwd kan worden als een instelling in de zin van artikel 1:451 lid 2 BW is volgens het hof niet van belang. De achterliggende gedachte van het geven van de bevoegdheid tot het verzoeken van een onderbewindstelling aan instellingen waar de betrokkene wordt verzorgd is dat dergelijke instellingen, bij afwezigheid of niet optreden van een partner of familieleden, in ieder geval wel omgang en contact met de betrokkene hebben en daarom in staat worden geacht in te kunnen schatten of de betrokkene een bewindvoerder, mentor of curator nodig heeft. Nu de bewindvoerder reeds een verzoek tot mentorschap had ingediend, is daarmee al zorggedragen voor de bescherming van de betrokkene. Cursussen binnenkort: |
|
Niet-ontvankelijk hoger beroep wegens 17 seconden te laat ingediend beroepschrift.RechtsvraagIs het hoger beroep nog tijdig ingesteld als het beroepschrift om 00.00 uur is ontvangen? OverwegingDe beroepstermijn liep af op 20 juni 2023. Het beroepschrift is via Zivver (veilig mailen) ingediend en door het hof ontvangen op 21 juni 2023 om 00:00:17 uur. Het hof verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep wegens het te laat indienen van het beroepschrift. Het hof overweegt dat rechtsmiddelentermijnen van openbare orde zijn en ambtshalve door de rechter moeten worden toegepast. Het hof verwijst naar de recente beschikkingen van de Hoge Raad van 25 mei 2023 (ECLI:NL:HR:2023:776) en 12 april 2024 (ECLI:NL:HR:2024:570). In artikel 33 lid 3 Rv staat dat berichten die voor 24:00 uur van de laatste dag van een lopende termijn zijn ontvangen, als binnen de termijn geldend zijn ingediend. Nu niet is gebleken van een storing in de zin van artikel 8 Besluit elektronisch procederen, is de overschrijding van de termijn voor indiening van het hoger beroep niet verschoonbaar. Er zijn ook geen andere omstandigheden gesteld of gebleken die maken dat zich hier een geval voordoet waarin een uitzondering kan worden gemaakt op de strikte handhaving van de beroepstermijn. Cursussen binnenkort: |
|
Geslaagd tegenbewijs tegen stelling dat de sieraden op de peildatum nog (in de kluis) aanwezig waren.RechtsvraagMaken de sieraden onderdeel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap? OverwegingTussen partijen geldt een beperkte huwelijksgemeenschap. Partijen hebben tijdens het huwelijksfeest, na de huwelijksvoltrekking, gouden sieraden ontvangen. Deze sieraden maakten onderdeel uit van de huwelijksgemeenschap. Die sieraden hebben partijen ondergebracht in een kluis. Het hof heeft op voorhand de stelling van de man dat de sieraden op de datum van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap (de peildatum) nog in de kluis aanwezig waren, aangenomen. Dat zou betekenen dat de sieraden onderdeel uitmaken van de te verdelen ontbonden huwelijksgemeenschap. Het hof heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren. De vrouw heeft tegenbewijs geleverd met een document waaruit blijkt dat zij op een datum vóór de peildatum de kluis heeft bezocht, en getuigenverklaringen dat de vrouw de kluis vóór de peildatum heeft bezocht, dat zij de sieraden uit de kluis heeft gehaald en dat de man de sieraden heeft verkocht. Het hof oordeelt dat de vrouw met haar stukken en de getuigenverklaringen zodanige twijfel heeft gezaaid dat het hof niet kan vaststellen dat de sierraden op de peildatum nog aanwezig waren in de kluis. De man heeft daardoor niet aan zijn bewijslast voldaan. Cursussen binnenkort: |