personen-, familie- en erfrecht
VAKnieuws
Benadeling van de huwelijksgemeenschapRechtsvraagIs er sprake van benadeling van de gemeenschap door verspilling? OverwegingDe woning is verkocht voor de indiening van het echtscheidingsverzoek. De overwaarde is op de gezamenlijke bankrekening van partijen gestort. De man heeft dit bedrag overgemaakt naar zijn privérekeningen. Hij heeft verklaard dat het geld op de datum waarop het echtscheidingsverzoek is ingediend al op was. Hiervan heeft hij geen bewijs overgelegd maar hij heeft wel verklaard dat hij het heeft uitgegeven aan feesten, dames van plezier en drank en dat hij een deel van het geld in brand heeft gestoken en een paar duizend euro aan de dochter van partijen heeft gegeven. De vrouw beroept zich op artikel 1:164 BW waaruit volgt dat i ndien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW zonder de vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht, hij gehouden is na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden. Het hof oordeelt dat hier sprake van is, en dat de man alsnog de helft van de overwaarde aan de vrouw dient te betalen. De man beroept zich er nog op dat hij psychische klachten had, en dat het niet redelijk en billijk is dat hij het geld aan de vrouw moet betalen. Het hof gaat daar aan voorbij. Cursussen binnenkort: |
|
Vergoedingsrechten bij finaal 'alsof' verrekenbedingRechtsvraagKan een van de ex-echtgenoten zich beroepen op een vergoedingsrecht als partijen in hun huwelijkse voorwaarden een finaal 'alsof' verrekenbeding zijn overeengekomen? OverwegingPartijen zijn met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Zij hebben iedere gemeenschap van goederen uitgesloten, en zijn overeengekomen dat zij bij het einde van hun huwelijk hun vermogens met elkaar zullen verrekenen alsof zij in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. Zij hebben een aantal goederen van die verrekening uitgesloten. De man wil een aantal investeringen die hij heeft gedaan in de woningen van partijen vergoed krijgen. Het hof overweegt dat de vraag o f partijen door voor de verrekening aan te sluiten bij de regels voor de wettelijke gemeenschap van goederen, ook hebben beoogd vergoedingsrechten in het leven te roepen, een kwestie is van uitleg van de huwelijkse voorwaarden (Hoge Raad 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1389). In beide gevallen geldt echter dat pas een vergoedingsrecht ontstaat/kan worden geëffectueerd wanneer de investeringen die de man heeft gedaan, door hem zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. De man moet stellen en onderbouwen dat hij de investeringen uit niet te verrekenen vermogen heeft betaald. Dat heeft de man niet aangetoond. De verzochte vergoedingen worden afgewezen. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Beroep op artikel 3:178 BW na verdeling niet meer mogelijkRechtsvraagKan de man (jaren) nadat de wijze van verdeling onherroepelijk is vastgesteld in kort geding nog wijziging van de wijze van verdeling of uitstel van de uitvoering daarvan vorderen? OverwegingPartijen zijn gescheiden en in de echtscheidingsprocedure is de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap in 2016 onherroepelijk vastgesteld. Partijen hebben gezamenlijk drie woningen in eigendom, en daarnaast maakt een aandeel in de nalatenschap van de vrouw onderdeel uit van de huwelijksgemeenschap. Het aandeel in de nalatenschap is aan de vrouw toebedeeld, onder vergoeding van de helft van de waarde daarvan aan de man. Daarnaast is beslist dat alledrie de woningen verkocht moeten worden, onder verdeling van de opbrengst bij helfte. Partijen zijn niet overgegaan tot verdeling. In oktober 2023 geeft de vrouw aan dat zij alsnog wil overgaan tot verdeling, omdat de lasten van de echtelijke woning (waar zij nog woont) te hoog zijn geworden. De man wil wachten met de verdeling totdat er duidelijkheid is over de omvang van het aandeel in de nalatenschap. De vrouw vordert in kort geding een machtiging om over te gaan tot de verkoop van de woningen zonder de medewerking van de man. Deze machtiging wordt door de voorzieningenrechter toegewezen. De man is tegen dat vonnis in hoger beroep gegaan. Hij vordert dat het kort geding vonnis wordt vernietigd, en dat het hof alsnog zal bepalen dat het erfdeel van de vrouw in de nalatenschap van haar vader zonder nadere verrekening toekomt aan de vrouw en dat de woningen zonder nadere verrekening toekomen aan de man. Subsidiair vordert hij dat de verdeling met drie jaar wordt uitgesteld, onder bepaling dat de vrouw binnen twee maanden duidelijkheid moet geven over haar aandeel in de nalatenschap. Het hof oordeelt dat de man niet een nieuwe verdeling kan vorderen. Er ligt al een onherroepelijke beslissing van het hof over de wijze van verdeling. Het hof kan in het kader van dit kort geding geen andere wijze van verdeling gelasten dan bij de eerdere onherroepelijke beschikking is gedaan. Het hof oordeelt dat de man ook geen beroep kan doen op uitstel van de verdeling ex artikel 3:178 leden 3 en 4 BW, omdat de wijze van verdeling al onherroepelijk is vastgesteld. Er ligt geen vordering tot verdeling meer voor en die kan ook niet meer aanhangig worden gemaakt. In het kort geding kan enkel nog beslist worden over de feitelijke uitvoering aan een al in rechte gelaste wijze van verdeling. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. De vrouw heeft een spoedeisend belang, en niet gezegd kan worden dat er sprake is van rechtsverwerking doordat zij tot voor kort niet heeft aangegeven uitvoering te willen geven aan de verdeling. Ook kan het hof niet vaststellen dat de man een zwaarder belang heeft bij het niet uitvoeren van de verdeling.
Cursussen binnenkort: |
|
VerrassingsbeslissingRechtsvraagMoet de rechter partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over een ambtshalve aanvulling van de rechtsgrond? OverwegingPartijen hebben bij hun echtscheiding een echtscheidingsconvenant opgesteld waarin zij de verdeling van de huwelijkse gemeenschap hebben geregeld, met uitzondering van de woningen en onderneming van de man. Met betrekking tot de woningen en de onderneming hebben zij vaststellingsovereenkomsten gesloten. Bij verkoop van de aan de vrouw toebedeelde woning, heeft de Rabobank een zakelijke schuld van de man op de verkoopopbrengst verhaald. De vrouw wil dat de man dit aan haar vergoedt. De vrouw heeft haar vorderingen gebaseerd o p nakoming uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst, schadevergoeding door tekortkoming in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst en (na wijziging) ongerechtvaardigde verrijking. De man heeft zich daarop verweerd. Het hof heeft de rechtsgrond ambtshalve aangevuld, en zijn beslissing erop gebaseerd dat partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schuld, dat de schuld aan de man is toebedeeld en dat de man daarom in de onderlinge verhouding tussen partijen volledig voor rekening van de man komt. De Hoge Raad oordeelt dat in deze casus, gelet op het partijdebat, de man er niet van uit hoefde te gaan dat het hof zijn beslissing hier op zou baseren, en dat het hof de man ter voorkoming van een ontoelaatbare verrassingsbeslissing in de gelegenheid had moeten stellen om zich hier over uit te laten. Cursussen binnenkort: |
|
Verdeling huwelijksgemeenschap: rekening houden met voorkeursrecht bij waardering?RechtsvraagMocht het hof voorbij gaan aan het bewijsaanbod van de vrouw? OverwegingDe man en de vrouw hebben in 2017 een stuk grond gekocht van de ouders van de vrouw, en zij hebben daarop de echtelijke woning gebouwd. De bouw van de woning is in 2020 voltooid. De vrouw heeft in 2020 bij notariële akte aan haar ouders een voorkerusrecht tot koop op de grond voor € 90.000,- verleend. In het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap is de echtelijke woning gewaardeerd op € 490.000,- rekening houdend met het voorkeursrecht, en op € 1.050.000,- zonder rekening te houden met het voorkeursrecht. Het hof heeft geoordeeld dat geen rekening moet worden gehouden met het voorkeursrecht omdat de vrouw niet aannemlijk heeft gemaakt dat tijdens de onderhandelingen met haar ouders over de koop van de grond, ook het vestigen van een voorkeursrecht op de grond is besproken, en dat de man daarvan op de hoogte was en daarvoor toestemming heeft gegeven. Het hof heeft het bewijsaanbod van de vrouw gepasseerd omdat het bewijsaanbod enkel betrekking had op de stelling dat de man van meet af aan op de hoogte was van de voorwaarden waaronder de grond is verkocht, en derhalve niet op de vraag waar het in deze zaak om draait, namelijk of de man toestemming heeft gegeven voor ht vestigen van een voorkeursrecht op de grond. In cassatie is het door het hof aangenomen uitgangspunt dat voor het antwoord op de vraag of het voorkeursrecht betrokken moet worden bij de waardering van de echtelijke woning beslissend is of de man heeft ingestemd met het verlenen daarvan, niet bestreden. De vrouw klaagt dat het hof haar bewijsaanbod heeft gepasseerd. De Hoge Raad oordeelt dat het hof haar bewijsaanbod niet had mogen passeren. De vraag of de man heeft ingestemd met het verlenen van het voorkeursrecht, moet volgens de Hoge Raad worden beoordeeld in het licht van de wilsvertrouwensleer. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, en dus ook de vraag of de man van meet af aan op de hoogte was van het voorkeursrecht als de voorwaarde voor de verkoop van de grond door de ouders van de vrouw. Cursussen binnenkort: |
|
Taxatierapport woningRechtsvraagKon het hof aan de door de vrouw geuitte bezwaren tegen het taxatierapport voorbij gaan? OverwegingDe vrouw heeft in hoger beroep bezwaren geuit door het taxatierapport van de door partijen op grond van de beschikking van de rechtbank gezamenlijk gekozen taxateur. De Hoge raad overweegt dat d e uitleg van de gedingstukken is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Het oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad verwerpt het beroep. Cursussen binnenkort: |
|
Stellen en betwistenRechtsvraagHeeft de man voldoende onderbouwd betwist dat de aandelen van de B.V. in de ontbonden huwelijksgemeenschap zijn gevallen? OverwegingPartijen zijn gehuwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. De ouders van de man hebben een onderneming opgericht, en de aandelen in die onderneming kwamen aan zijn ouders toe. De man is bestuurder van de onderneming. De ouders van de man zijn inmiddels beiden overleden. De rechtbankt heeft bepaald dat de aandelen in de onderneming aan de man worden toegedeeld, tegen vergoeding van de helft van de waarde daarvan aan de vrouw. In hoger beroep stelt dat man dat de aandelen niet in de ontbonden huwelijksgemeenschap zijn gevallen, onder meer doordat de aandelen nooit aan hem zijn overgedragen. Het hof overweegt dat naar eigen zeggen van de man, de aandelen bij leven van zijn moeder aan hem zijn overgedragen. Het hof oordeelt dat de vrouw voldoende heeft gesteld dat de aandelen wel in de ontbonden huwelijksgemeenschap zijn gevallen, en dat het op de weg van de man had gelegen (omdat i) het gaat om een erfenis van zijn moeder, waarvan hij erkent daartoe gerechtigd te zijn en ii) als niet weersproken vaststaat dat hij bestuurder is van de [B.V.] – hij staat ook als bestuurder ingeschreven in het handelsregister – zijn betwisting (dat de aandelen tot de huwelijksgemeenschap behoren) te onderbouwen met concrete en verifieerbare bescheiden, vgl. HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058). Dit heeft de man nagelaten. De Hoge Raad geeft meerdere delen uit de processtukken van de man weer en acht het oordeel van het hof dat de man onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de aandelen in de ontbonden huwelijskgemeenschap zijn gevallen, onbegrijpelijk. De man heeft duidelijk naar voren gebracht dat hij in hoger beroep zijn standpunt heeft gewijzigd, in die zin dat hij niet langer meent dat de aandelen bij leven van zijn moeder aan hem zijn overgedragen. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof. Cursussen binnenkort: |
|
Uitleg huwelijkse voorwaardenRechtsvraagWat zijn partijen in hun huwelijkse voorwaarden overeengekomen? OverwegingPartijen zijn in 2020 gehuwd, met huwelijkse voorwaarden waarin staat dat tussen hen de wettelijke gemeenschap van goederen geldt. De man stelt dat de woning buiten de gemeenschap valt. Omdat partijen van mening verschillen over de uitleg van de huwelijkse voorwaarden, moet deze uitleg volgens vaste rechtspraak plaatsvinden aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gegeven. Bij toepassing van de Haviltexmaatstaf bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden komt mede gewicht toe aan wat de notaris in het kader van zijn voorlichting aan partijen heeft meegedeeld over de inhoud en strekking van de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden, en komt gewicht toe aan de betekenis die veel voorkomende bepalingen daarin volgens notarieel gebruik normaal gesproken hebben. De uitleg wordt uiteindelijk bepaald door de omstandigheden van het geval. Partijen zijn gehuwd na 1 januari 2018. Indien partijen geen huwelijkse voorwaarden waren overeengekomen dan was tussen hen de wettelijke beperkte gemeenschap ontstaan. In dat geval zou de woning als een voorhuwelijks privégoed van de man buiten de huwelijksgemeenschap zijn gevallen evenals de aan de financiering van de woning verbonden schulden. Om te bereiken wat de man kennelijk voor ogen stond, het bij het sluiten van het huwelijk doen ontstaan van een beperkte gemeenschap waar de woning als privégoed en de hypotheekschuld als privéschuld van de man buiten zouden vallen, had de man geen huwelijkse voorwaarden overeen hoeven te komen met de vrouw. Het hof is van oordeel dat partijen met hun huwelijkse voorwaarden de bedoeling hebben gehad om de wettelijke beperkte gemeenschap uit te breiden tot een algehele gemeenschap van goederen. Cursussen binnenkort: |
|
Toepasselijk recht op verzoek afgifte bruidsgaveRechtsvraagBiedt artikel 10:8 BW de conflictregel voor de vraag welk recht van toepassing is op het verzoek tot afgifte van de bruidsgave? OverwegingHet hof heeft artikel 10:8 BW gezien als de conflictregel voor de vraag welk recht van toepassing is op het nevenverzoek van de vrouw (in de echtscheidingsprocedure) om de man te veroordelen tot afgifte van de bruidsgave. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof op dit punt en verwijst de zaak terug. De Hoge Raad overweegt daarbij dat artikel 10:1 BW bepaalt dat de in boek 10 BW vervatte regels van internationaal privaatrecht de werking van voor Nederland bindende internationale en communautaire regelingen onverlet laten. Dit betekent dat de rechter eerst moet onderzoeken of een dergelijke internationale of communautaire regeling van toepassing is. Als dat zo blijkt te zijn kan de Nederlandse rechter artikel 10:8 BW enkel toepassen indien dat in het concrete geval verenigbaar is met de toepasselijke internationale en communautaire regeling. Cursussen binnenkort: |
|
Peildatum waardering en verdeling van de woning in hoger beroepRechtsvraagIs er reden voor afwijking van de hoofdregel dat de peildatum voor de waardering van de woning de datum van verdeling is? OverwegingKort: Het hof oordeelt dat het feit dat de verdeling van de woning lang op zich heeft laten wachten, en dat alleen de man sinds 1 augustus 2016 hypotheekbetalingen heeft gedaan, er niet toe leidt dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om als peildatum voor de waardering van de woning uit te gaan van de datum van de verdeling van de woning, te weten 24 augustus 2023. Samenvatting: De man en de vrouw zijn naar Schots recht gehuwd, en in 2019 in Schotland gescheiden. Het hof beslist in deze uitspraak op de verzoeken omtrent de verdeling van de echtelijke woning. De vrouw heeft de woning in oktober 2013 verlaten. De rechtbank heeft de woning aan de man toegedeeld, met als peildatum voor de waardering van de woning de datum waarop de vrouw de woning heeft verlaten in oktober 2013. Dat is conform het Schotse recht. Op die datum stond de woning 'onder water'. Het hof heeft in een tussenarrest beslist dat op het huwelijksvermogen het Nederlands recht van toepassing is en dat partijen zijn gehuwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. Partijen hebben de verdeling van de woning destijds uitgesteld omdat de waarde van de woning op dat moment lager was dan de hypotheekschuld. Op 24 augustus 2023 is het aandeel van de vrouw in de woning (met haar medewerking) overgedragen aan de man. De vrouw stelt zich in het hoger beroep na het tussenarrest op het standpunt dat de woning moet worden gewaardeerd met als peildatum 24 augustus 2023, en dat de man in het kader van de verdeling aan haar de helft van de overwaarde moet betalen. De man stelt zich op het standpunt dat in dit geval op grond van de redelijkheid en billijkheid moet worden afgeweken van de hoofdregel dat de peildatum voor de waardering de datum van de verdeling is. Hij vindt dat als peildatum moet gelden 1 augustus 2016, want sindsdien heeft de vrouw geen betalingen ten behoeve van de woning meer gedaan. Partijen hebben de verdeling uitgesteld om te voorkomen dat zij met een restschuld te maken zouden krijgen, maar door allerlei omstandigheden heeft de overdracht van het eigendom nadat de woning niet meer 'onder water stond' nog lang op zich laten wachten. Hij vindt het onredelijk dat de vrouw profiteert van de waardestijging van de woning terwijl sinds 1 augustus 2016 alleen hij de hypotheekbetalingen heeft gedaan. Het hof volgt de man hier niet in. Beide partijen hebben er voordelen van genoten dat zij hebben gewacht met het verdelen van de woning. Cursussen binnenkort: |
|
Verzoek tot teruggave bruidsgave naar Marokkaans rechtRechtsvraagMoet de vrouw (een deel van) de bruidsgave aan de man teruggeven omdat zij de echtscheiding heeft aangevraagd? OverwegingPartijen zijn gehuwd in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. Voor de huwelijkssluiting heeft de man € 2.000,- aan de vrouw betaald. Nu dit voor de sluiting van het huwelijk is gebeurd, is dit geld niet in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen terecht gekomen. Het hof definieert deze betaling als een bruidsgave naar Islamitisch recht. Het nederlands recht kent deze rechtsfiguur niet en ook geen vergelijkbaar rechtsfiguur. Het is een overeenkomst met een geheel eigen karakter, en wordt gekwalificeerd als een aanspraak sui generis waarvoor niet zonder meer de (conflict)reels voor huwelijksvermogensrecht gelden, maar waarop het recht wordt toegepast van het land waar de overeenkomst is gesloten. De bruidsgave is overeengekomen in Marokko, dus is op de bruidsgave het Marokkaans recht van toepassing. Het hof ziet in de artikelen 26, 29 en 32 van de Mudawwanah geen ondersteuning voor de stelling van de man dat de vrouw de bruidsgave dient terug te betalen omdat zij de echtscheiding heeft aangevraagd. Verder onderbouwt de man zijn stelling met een verwijzing naar een website waarop een en ander wordt uitgelegd over de gebruiken danwel het gewoonterecht rondom het islamitisch huwelijk. Ook hierin ziet het hof onvoldoende grondslag voor toewijzing van het verzoek van de man. Cursussen binnenkort: |
|
Privévermogen kan rol spelen bij financieerbaarheid verrekeningsaanspraak.RechtsvraagHoe moet de Visserijbeschikking van de Hoge Raad (2 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0382) worden uitgelegd? OverwegingUit de Visserijbeschikking van de Hoge Raad volgt dat bij de finale afwikkeling van een periodiek verrekeningbeding de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de hele waarde van de B.V. voor verdeling in aanmerking komt, en dat bij de vaststelling van de verrekeningsvordering van de ex-echtgenoot er rekening mee moet worden gehouden dat de ondernemer de onderneming moet kunnen blijven voortzetten, ook in het geval van eventuele toekomstige matige tegenslagen. De verrekeningsvordering moet in dat kader voor de ondernemer te financieren zijn. In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de Visserijbeschikking niet zo moet worden uitgelegd dat bij de vaststelling van de verrekeningsvordering van de ex-echtgenoot enkel voor de financieringsmogelijkheden daarvan moet worden gekeken naar het bedrijfsvermogen, maar dat het privévermogen van de ondernemer ook een rol kan spelen. Of en in hoeverre het privévermogen van de betrokken echtgenoot (ondernemer) moet worden meegenomen, hangt af van de omstandigheden van het geval en hetgeen de redelijkheid en billijkheid in dat verband meebrengen. Cursussen binnenkort: |
