personen-, familie- en erfrecht
VAKnieuws
Oproepen bewindvoerder die niet wordt genoemd in cassatiedagvaardingRechtsvraagIs er een mogelijkheid om bewindvoerder alsnog in cassatie op te roepen nu cassatiedagvaarding niet (mede) namens bewindvoerder is uitgebracht? OverwegingJa. De omstandigheid dat in cassatie bij vergissing de bewindvoerder niet mede is gedagvaard, behoeft in dit geval in zoverre echter niet tot niet-ontvankelijkheid te leiden. Het gaat immers, nadat in de loop van het geding in hoger beroep de schuldsaneringsregeling op verweerder van toepassing is verklaard, ook in cassatie nog steeds om vorderingen die het vermogen van verweerder zelf betreffen, met dit verschil echter dat de beschikkingsbevoegdheid en het beheer over dat vermogen thans uitsluitend aan de bewindvoerder toekomen. Daarom bestaat aanleiding om eiseres, overeenkomstig haar verzoek, in de gelegenheid te stellen de bewindvoerder op de voet van art. 118 Rv op te roepen om in het cassatiegeding te verschijnen, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad. Cursussen binnenkort: |
|
Afdoening zonder zitting gerechtvaardigd door misbruik procesrecht advocaatRechtsvraagHeeft het hof einduitspraak kunnen doen zonder een inhoudelijke behandeling ter zitting? OverwegingJa. Het hof heeft niet miskend dat, ondanks afwezigheid van de man ter zitting, een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep ter zitting mogelijk was nu de man ter zitting was vertegenwoordigd door zijn advocaat. Het heeft echter van een inhoudelijke behandeling ter zitting afgezien op grond van de omstandigheden van het geval. Het hof heeft geoordeeld dat aan het belang van de vrouw bij onmiddellijke afdoening, zonder inhoudelijke behandeling ter zitting, groter gewicht moet worden toegekend dan aan het belang van de man bij een zitting op latere termijn en verder uitstel van de afdoening. Op grond van dit misbruik van procesrecht heeft het hof beslist de zaak zonder verdere behandeling ter zitting af te doen. Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Stelplicht en bewijslast bij beroep op wederzijdse dwaling inzake scheidingsovereenkomst in afwijking van huwelijkse voorwaardenRechtsvraagHeeft het hof juist geoordeeld ten aanzien van de bewijslastverdeling bij beroep op wederzijdse dwaling gezien afwijking huwelijkse voorwaarden bij echtscheiding? OverwegingOp grond van de hoofdregel van art. 6:228 lid 1, aanhef en onder c, BW in verbinding met art. 150 Rv rust op de partij die zich ter vernietiging van een overeenkomst op wederzijdse dwaling beroept de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de vereisten dat de overeenkomst is tot stand gekomen onder invloed van dwaling, dat deze bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, en dat de wederpartij van dezelfde onjuiste veronderstelling is uitgegaan als de dwalende. Het is, mede blijkens het woord “tenzij” in de bepaling, vervolgens aan de wederpartij om bij wege van verweer tegen het dwalingsberoep te stellen en bij voldoende betwisting aannemelijk te maken dat zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden, met andere woorden, dat de relevantie van de dwaling ook bij een juiste voorstelling van zaken voor haar niet kenbaar zou zijn geweest. Cursussen binnenkort: |
|
Klacht over toepassing Marokkaans bewijsrecht voldoet niet aan de eisenRechtsvraagHad het hof ambtshalve het Marokkaanse bewijsrecht moeten toepassen bij afwikkeling van het huwelijksvermogenregime ten aanzien van de woning? OverwegingNee. Hetgeen het hof heeft overwogen, impliceert dat partijen naar zijn oordeel ieder de stelplicht en de bewijslast dragen van hun respectieve stellingen dat zij bij de verkoop van de woning in 2009 daarvan eigenaar waren. Nu het middel niet aanvoert dat enige regel van Marokkaans recht tot een andere stelplicht of bewijslast leidt, laat staan welke regel dat is, voldoet de klacht niet aan de daaraan ingevolge art. 426a lid 2 Rv te stellen eisen. Cursussen binnenkort: |
|
Prejudiciële vragen inzake toepassingsbereik Rv in kort gedingRechtsvraag1. Zijn de art. 125-127 Rv respectievelijk 249-250 Rv van (overeenkomstige) toepassing in kort geding en hoe verhouden die bepalingen zich in dat geval tot elkaar? 2. Is overgangsrecht nodig ten aanzien van de gelding van art. 9 Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie (inzake intrekking procedure en gevorderde proceskosten)? OverwegingAd 1: Het kort geding in eerste aanleg kent een eigen Procesreglement. De art. 125-127 en 249-250 Rv zijn niet rechtstreeks op het kort geding in eerste aanleg van toepassing. Ook een overeenkomstige toepassing van die bepalingen in kort geding kan niet worden aanvaard omdat zij in diverse opzichten te zeer zijn toegesneden op de bodemprocedure. Wel bieden deze bepalingen aanknopingspunten voor de regels die met betrekking tot de intrekking van een kort geding in eerste aanleg worden gegeven. Opmerking verdient dat de art. 125-127 en 249-250 Rv wel van toepassing zijn in het hoger beroep van het kort geding, dat wel een behandeling op de rol kent en waarmee die bepalingen wel stroken. Ad 2: Ja, in reeds aanhangige afzonderlijke procedures en voor vorderingen in afzonderlijke procedures die aanhangig worden gemaakt binnen een termijn van drie maanden na heden. (zie rov. 3.7 en 3.4.3) Cursussen binnenkort: |
|
81 RO, disciplinair onderzoek Deken en vrijheid van meningsuitingRechtsvraagVoldoet art. 46 Advocatenwet als wettelijke grondslag voor inbreuk op vrijheid van meningsuiting? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: art. 46 Advocatenwet voldoet. Eiser (advocaat) heeft het standpunt ingenomen dat, anders dan in de tuchtrechtspraak voor advocaten wordt aangenomen, de ‘open’ norm in art. 46 Advocatenwet niet voldoende wettelijke basis biedt voor de Deken om een onderzoek in te stellen naar meningsuitingen van een in zijn arrondissement ingeschreven advocaat. Indien eiser bedoelt dat de norm in art. 46 Advocatenwet zich niet kan uitstrekken over de uitlatingen van eiser omdat deze norm a priori ongeschikt is om welke meningsuiting van een advocaat dan ook te beoordelen, zodat de Deken niet eens aan een onderzoek of aan het indienen van een Dekenbezwaar bij de Raad van Discipline had mogen beginnen, heeft het hof geen rechtsregel geschonden door dat standpunt niet te aanvaarden. Eerst bij een inhoudelijke beoordeling – die aan de tuchtrechter is – kan worden vastgesteld of voor de ter verantwoording geroepen advocaat inderdaad niet kenbaar en niet voorzienbaar was dat de norm van art. 46 Advocatenwet op zijn gedraging (meningsuiting) zou worden toegepast. Cursussen binnenkort: |
|
Misbruik van procesrecht door doelbewust gekozen verkeerde rechtsingangRechtsvraagHeeft de advocaat misbruik gemaakt van artikel 69 Rv nu daags voor het verlopen van de beroepstermijn middels een appeldagvaarding een ongemotiveerd beroepschrift is ingediend, zodat de advocaat met verlenging van de beroepstermijn gronden kan aanvoeren? OverwegingJa, er is evident sprake van misbruik van procesrecht nu de advocaat van de man welbewust een verkeerde rechtsingang heeft gekozen middels het indienen van een appeldagvaarding zonder gronden in plaats van een beroepschrift met gronden. De advocaat van de man heeft immers het hoger beroep ingesteld middels het V1-formulier (‘Nieuw verzoekschrift’). Het hof maakt hieruit op dat de advocaat van de man er zich van bewust was dat hij in hoger beroep diende te komen middels een beroepschrift en dat hij uitsluitend heeft gedagvaard om tijdig in hoger beroep te (kunnen) komen. De wisselbepaling van art. 69 Rv is hiervoor niet bedoeld. Cursussen binnenkort: |
|
Bopz: verzoek voortzetting inbewaringstelling dag te laat ingediendRechtsvraagHeeft de rechtbank kunnen oordelen dat de termijnen correct in acht zijn genomen nu de officier van justitie de voortzetting van de inbewaringstelling twee dagen na ontvangst van de stukken heeft ingediend? OverwegingNee. De datum van ontvangst ter griffie van de rechtbank is bepalend voor het antwoord op de vraag of het verzoekschrift door de officier van justitie tijdig is ingediend. Nu het onderhavige verzoekschrift eerst op maandag 23 november 2015 ter griffie van de rechtbank is binnengekomen terwijl de officier van justitie de in art. 25 lid 2 Wet Bopz bedoelde bescheiden reeds op donderdag 19 november 2015 had ontvangen, is het verzoekschrift een dag te laat ingediend. De klacht is derhalve gegrond. Cursussen binnenkort: |
|
Grens aan beoordeling in volle omvang door alimentatierechterRechtsvraagHeeft het hof miskend dat de aard van een alimentatiegeschil een uitzondering rechtvaardigt op de in art. 424 Rv besloten liggende regel dat de verwijzingsrechter gebonden is aan de in cassatie niet of tevergeefs bestreden oordelen in de vernietigde uitspraak? OverwegingDe ratio voor de in de beschikking van de Hoge Raad van 4 december 1998 (ECLI:NL:HR:1998:ZC2801, NJ 1999/675) aanvaarde regel dat de alimentatierechter de zaak na vernietiging en verwijzing in volle omvang moet beoordelen met inachtneming van alle op dat moment bestaande omstandigheden, gaat echter niet op voor zover in cassatie niet of tevergeefs is opgekomen tegen het oordeel dat de alimentatiegerechtigde samenleeft of heeft samengeleefd met een ander als waren zij gehuwd, in de zin van art. 1:160 BW. Een beslissing over die vraag gaat immers vooraf aan de eventuele vaststelling van de alimentatie, en is zelf niet vatbaar voor wijziging op de voet van art. 1:401 BW. Cursussen binnenkort: |
|
Appelprocesrecht: onttrekking advocaat en moment akte niet-indienenRechtsvraagHeeft het hof vanwege de onttrekking van de advocaat van eiser op 7 mei 2013 op diezelfde datum akte niet-dienen mogen verlenen en in het verlengde daarvan eiser bij arrest van 21 oktober 2014 niet-ontvankelijk mogen verklaren? OverwegingNee. Uit de art. 6.2 en 6.3 Pilotreglement Hof 's-Hertogenbosch (identiek aan Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven) volgt dat de zaak op 7 mei 2013 – de datum waarop de zaak vanwege de onttrekking van de advocaat (twee weken) werd aangehouden tot 21 mei 2013 – peremptoir stond voor grieven. Ingevolge art. 6.3 van het reglement stond de zaak op 21 mei 2013 derhalve nog steeds peremptoir voor grieven, zodat eiser op die datum alsnog van grieven moest dienen, tenzij het hof hem daartoe (conform het verzoek van de op 21 mei 2013 gestelde advocaat) een eenmalig uitstel van vier weken had verleend. Het hof heeft de art. 6.2 en 6.3 van het pilotreglement geschonden door reeds op 7 mei 2013 akte niet-dienen te verlenen en in het verlengde daarvan op 21 oktober 2014 eiser niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep op de grond dat hij geen grieven heeft aangevoerd (vgl. HR 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1259, NJ 2013/574). Cursussen binnenkort: |
|
81 RO, verzoek om andere advocaat bij Bopz-zittingRechtsvraagHeeft de rechtbank nagelaten betrokkene te wijzen op de gevolgen van haar weigering zich te laten bijstaan door de toegevoegde raadsman? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Nee. Blijkens het proces-verbaal is betrokkene slechts kort verschenen en uit eigen beweging weer vertrokken vóórdat de mondelinge behandeling was voltooid. Uit niets blijkt dat de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling praktisch de gelegenheid heeft gehad om de bedoelde waarschuwing (voor de gevolgen van het weigeren van de toegevoegde advocaat) te geven en betrokkenes reactie daarop te noteren. Nadat nader onderzoek de rechtbank duidelijk had gemaakt dat de door betrokkene verlangde advocaat niet Bopz-gecertificeerd was, bleef er weinig te bespreken over: betrokkene had tegen de bijstand door de advocaat geen ander bezwaar gemaakt dan dat haar voorkeur uitging naar een andere advocaat. Evenmin was sprake van enig (voorwaardelijk) verzoek tot heropening van de door betrokkene verlaten mondelinge behandeling. Onder deze omstandigheden kan niet staande worden gehouden dat betrokkene zodanig is geschaad in een verdedigingsbelang dat deze klacht grond zou moeten zijn voor vernietiging. Cursussen binnenkort: |
|
81 RO, bewijskracht schuldbekentenisRechtsvraagHeeft het hof miskend dat met het geven en nemen van een schuldbekentenis processuele abstractie optreedt, zodat voor de toewijsbaarheid van de vordering in beginsel niet ter zake doet welke verbintenis aan de vordering ten grondslag ligt? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Nee. De onderhandse akte doet dus vaststaan dat de inhoud van de verklaring jegens de ondertekenaar voor waar heeft te gelden. Indien, zoals hier, in de schuldbekentenis wordt verklaard dat de ene partij de andere partij een bepaalde geldsom is verschuldigd, is die verschuldigdheid voor dat bedrag datgene wat dwingend bewijs oplevert. Tegen het dwingend bewijs ingevolge het tweede lid van art. 157 Rv staat op grond van art. 151 lid 2 Rv tegenbewijs open. Voor het slagen van tegenbewijs is voldoende dat het door de andere partij geleverde bewijs erdoor wordt ontzenuwd. De man heeft in feitelijke instanties geen beroep gedaan op de processuele abstractie, noch zijn vordering op de schuldbekentenis zelf gebaseerd. Ook dan zouden rechtbank en hof echter de juiste bewijslastverdeling hebben toegepast door de vrouw te belasten met het tegenbewijs en ook dan is het oordeel van het hof dat tegenbewijs is geleverd indien door het tegenbewijs het bewijs wordt ontzenuwd, juist. Cursussen binnenkort: |