personen-, familie- en erfrecht
VAKnieuws
Gerechtelijke vaststelling vaderschap biologische wensouder en adoptie door niet-biologische wensouder.RechtsvraagHoe verhouden artikel 1:207 BW (vaststelling vaderschap) en artikel 1:227 BW (adoptie) zich tot het in artikel 8 EVRM geborgde recht op family life? OverwegingIn deze beschikking beslist de rechtbank over het vaderschap, de adoptie, het ouderlijk gezag en de geslachtsnaam van het kind. Het kind is geboren uit een draagmoeder, en heeft door haar huwelijk twee juridische ouders. Het is de bedoeling van alle betrokkenen dat de wensouders de juridische ouders van het kind worden. De rechtbank verklaart de ontkenning van het vaderschap van de juridisch vader gegrond, en stelt het vaderschap van de biologische wensvader vast. Bij de vaststelling van het vaderschap van de biologische wensvader toetst de rechtbank aan de wetsgeschiedenis en artikel 8 EVRM. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 1:207 BW volgt dat de wetgever een onderscheid heeft willen maken tussen de verwekker, waaronder wordt verstaan de man die door een geslachtsdaad het kind heeft verwekt, en een zaaddonor. Volgens het EHRM is het in strijd met het in artikel 8 EVRM geborgde recht op ‘family life’ om dit onderscheid te maken. De rechter oordeelt daarom dat de biologische wensouder in dit geval moet worden gezien als ‘de verwekker’ in de zin van artikel 1:207 BW. Verder oordeelt de rechtbank dat de niet-biologische wensouder het kind mag adopteren, ondanks dat de wensouders het kind minder dan een jaar hebben verzorgd en opgevoed, zoals in artikel 1:227 lid 3 BW als voorwaarde is gesteld voor adoptie. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval, waarin de wensouders sinds de geboorte van het kind voor het kind zorgen en bij de zwangerschap betrokken waren, sprake is van een bijzondere situatie waarbij de genoemde termijn van een jaar geen redelijk doel dient. Het niet mogen adopteren is naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de concrete feiten en omstandigheden van dit geval een ontoelaatbare inbreuk op het in artikel 8 EVRM geborgde recht op family life. |
|
Toewijzing geslachtsaanduiding ‘X’ in geboorteakteRechtsvraagHoe dient de geslachtsaanduiding van een non-binair persoon te worden vastgelegd in de geboorteakte? OverwegingDe rechtbank deelt de overwegingen van de door [naam] naar voren gebrachte uitspraken van de rechtbanken Limburg, Noord-Nederland, Midden-Nederland, Rotterdam en Gelderland voor zover daarin een (trend naar) maatschappelijke en juridische erkenning van een neutrale geslachtelijke identiteit wordt aangenomen. Het amendement van het kamerlid [kamerlid] bevestigt deze trend naar erkenning. In de bedoelde uitspraken wordt ervoor gekozen om (in een latere vermelding) in de geboorteakte op te nemen dat “het geslacht niet is kunnen worden vastgesteld”. De rechtbank kan zich, net als de rechtbank Amsterdam, in de door de ambtenaar aangehaalde uitspraak, niet verenigen met deze oplossing. Van een situatie zoals beschreven in artikel 1:19d BW waarbij het geslacht van een kind om medische redenen onduidelijk is, is immers -zoals reeds vermeld in de tussenbeschikking van 6 mei 2021- geen sprake. De rechtbank is – op gelijke wijze als de rechtbank Amsterdam, van oordeel dat het onderhavige verzoek tot wijziging van de geslachtsaanduiding op dezelfde wijze dient te worden benaderd als die welke is omschreven in de artikelen 1:28a tot en met c BW, voor mensen die de - door een deskundige getoetste en onderschreven - overtuiging hebben tot “het andere geslacht” te behoren. Nu deze artikelen niet voorzien in de mogelijkheid om te kiezen voor een non-binaire geslachtsaanduiding, wordt naar het oordeel van de rechtbank een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen personen die de overtuiging hebben tot het andere geslacht te behoren en personen die de overtuiging hebben buiten de exclusief mannelijke of vrouwelijke geslachtsaanduiding te vallen (non-binair). Ook bezien in het licht van artikel 8 (bescherming van het recht op privéleven) van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) is ontzegging van een geslachtsregistratie overeenkomstig de innerlijke overtuiging in strijd met voormeld artikel 8. In 2003 heeft het EVRM reeds bevestigd, dat het recht op genderidentiteit en persoonlijke ontwikkeling een fundamenteel element van artikel 8 EVRM vormt en genderidentiteit één van de meest intieme aspecten van het privéleven en één van de meest wezenlijke elementen van zelfbeschikking vormt (EHRM 12 juni 2003, ECLI:EC:ECHR:2003:0612JUD003596897, Van Kück tegen Duitsland, par.69 en 73). Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
GGZ: schadevergoeding wegens door de officier te laat ingediend verzoekRechtsvraagIs er reden schadevergoeding toe te kennen nu de officier gelet op artikel 6:6 Wvggz te laat een verzoek om een opvolgende zorgmachtiging heeft ingediend, maar betrokkene niet zonder een titel in de accommodatie heeft verbleven? OverwegingOp 24 september 2020 is door de rechtbank Noord-Holland een zorgmachtiging verleend, die geldig was tot en met 24 maart 2021. Een verzoekschrift voor een aansluitende zorgmachtiging had daarom op grond van artikel 6:6 Wvggz uiterlijk op 24 februari moeten zijn ingediend. De officier van justitie heeft op 5 maart 2021 een verzoekschrift zorgmachtiging aansluitend op zorgmachtiging ingediend. De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie het verzoek negen dagen te laat heeft ingediend. De rechtbank is van oordeel dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden. Dat verzoekster vanwege de door haar gestelde feiten en omstandigheden schade heeft geleden, is door de officier van justitie niet betwist. Verzoekster heeft daarom recht op schadevergoeding. De rechtbank houdt bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding rekening met de ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor verzoekster. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen onder meer de volgende situaties: a. opneming in een accommodatie zonder geldige titel; b. andere verplichte zorg zonder geldige titel; c. een termijnoverschrijding ingeval van rechtmatig gedwongen verblijf in een accommodatie; d. een termijnoverschrijding ingeval van verblijf buiten een accommodatie of op basis van een vrijwillig verblijf in een accommodatie. De hoogte van de schadevergoeding kan variëren al naar gelang de situatie die zich voordoet, waarbij tevens van belang kan zijn of de normschending op andere wijze is gecompenseerd, bijvoorbeeld door een evenredige verkorting van de termijn waarvoor een (aansluitende) zorgmachtiging is verleend of door instemming van betrokkene met een overschrijding van de termijn. In de hiervoor onder a genoemde situatie ligt het meer dan in de andere situaties voor de hand om aansluiting te zoeken bij de standaardbedragen die in het strafrecht worden toegekend voor ten onrechte ondergane voorlopige hechtenis. Die situatie deed zich in dit geval echter niet voor en de rechtbank volgt verzoekster daarom niet in haar standpunt ten aanzien van de hoogte van de vergoeding. Verzoekster verbleef in de accommodatie op grond van een nog geldige zorgmachtiging. Niet gebleken is dat verzoekster heeft ingestemd met een overschrijding van de termijn of van een compensatie van de normschending op andere wijze. Onder die omstandigheden acht de rechtbank een vergoeding van € 10,- per dag billijk en de rechtbank zal daarom een vergoeding van in totaal € 90,- toekennen. |
|
Proceskostenveroordeling wegens nodeloos procederenRechtsvraagIs er ruimte voor een proceskostenveroordeling gelet op de aanhangige 223 Rv-procedure en de lopende echtscheidingsprocedure? OverwegingDe vrouw heeft tijdig vóór de zitting van 25 januari 2021 het verweerschrift tevens zelfstandige verzoek van de man ontvangen. Daarin is, onder vermelding van de recente jurisprudentie van de Hoge Raad zoals hierboven geciteerd en literatuur, aangegeven dat de vrouw gedurende de bodemprocedure echtscheiding geen verzoek op grond van artikel 223 Rv kan doen. Desondanks heeft de advocaat van de vrouw de onderhavige procedure toch doorgezet, zonder dat hij met andersluidende jurisprudentie c.q. literatuur is gekomen, waaruit zou blijken dat het wel mogelijk zou zijn om in een echtscheidingsprocedure verhoging van alimentatie te verzoeken op grond van artikel 223 Rv. Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw aangegeven dat het niet de bedoeling is om met dit verzoek ‘verkapt’ hoger beroep in te stellen van de beschikking van 12 november 2020 omdat dit immers niet mogelijk is van een beschikking op grond van artikel 822 Rv. Nu het voor de advocaat van de vrouw duidelijk had moeten zijn dat de onderhavige verzoeken geen kans van slagen hadden, had het de advocaat gepast om - in ieder geval na ontvangst en bestudering van het verweerschrift van de advocaat van de man - de voorlopige voorzieningen op grond van artikel 223 Rv in te trekken voor de mondelinge behandeling. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de vrouw de onderhavige procedure heeft geëntameerd en heeft voortgezet terwijl een (goede) juridische grond ontbrak. Naar het oordeel van de rechtbank is er in casu aan de zijde van de vrouw sprake van misbruik van procesrecht (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ 2012/233). De advocaat van de vrouw had op voorhand moeten begrijpen dat de onderhavige verzoeken geen kans van slagen hadden. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van het nodeloos in rechte betrekken van de man. De rechtbank ziet voldoende aanleiding om af te wijken van compensatie van proceskosten zoals gebruikelijk in familiezaken en zal het verzoek van de man tot veroordeling van de vrouw in zijn werkelijke proceskosten zoals gespecificeerd in het verweerschrift dan ook toewijzen tot na te melden bedrag. Cursussen binnenkort: |
|
Invloed van de coalitie-ouder bij loyaliteitsconflict en ouderonthechtingRechtsvraagIs er aanleiding in kort geding te gelasten de vastgelegde omgangsregeling na te komen? Uitleg effect van coalitie-ouder. OverwegingVast is komen te staan dat de moeder al langdurig eenzijdig de omgangsregeling wijzigt en beperkt. Ook afspraken die door tussenkomst van hulpverlenende instanties waren gemaakt, heeft de moeder veranderd. Ter zitting heeft de moeder te kennen gegeven dat zij graag zou zien dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] anders loopt. Op dit moment ziet zij echter nog steeds zorgelijke signalen bij [minderjarige] , die door de vader niet worden (h)erkend. In het kader van de beoordeling in deze procedure wijst de voorzieningenrechter ouders erop dat het volgende – in soortgelijke gevallen gesignaleerde – gedrag ernstige zorgen baart: vanuit een heftig loyaliteitsconflict kan door het kind op den duur voor één van de ouders gekozen worden en wordt de andere ouder buitengesloten, wat kan leiden tot ouderonthechting. De korte termijn gevolgen van ouderonthechting voor het kind (zoals onrust en stress, verschillende boodschappen over dezelfde kwestie of gebeurtenis aan de coalitie-ouder en de buitengesloten ouder, onhandelbaar gedrag, bespelen van ouder(s) en schuldgevoelens) en de lange termijn gevolgen van ouderonthechting (meer psychosomatische problemen, vaker depressie, angst en middelenmisbruik, onveilige hechting, minder zelfvertrouwen en vertrouwen in anderen, disfunctionele coping vaardigheden, minder carrière en een beschadigde identiteit) kunnen ernstig zijn. Anders gezegd: ouderonthechting heeft langdurige en (zeer) ernstige consequenties voor het kind en de latere volwassene. Het coalitiegedrag (van de coalitieouder) dat tot de ouderonthechting leidt kan bewust en onbewust plaatsvinden en daarnaast zowel doelgericht als niet-doelgericht zijn. Er zijn coalitie-ouders die zich er bewust op richten om een zo close mogelijk ‘bondje’ met het kind te krijgen ‘waar de andere ouder niet meer tussen komt’ en coalitie-ouders die uit (te) grote liefde en zorg een nauwe band met hun kind nastreven zonder dat zij zich ervan bewust zijn dat de andere ouder daardoor nauwelijks meer een kans krijgt. Er zijn coalitie-ouders die doelgericht proberen de band tussen het kind en de andere ouder kapot te maken en coalitie-ouders, waarvan het gedrag ertoe leidt dat de band met de andere ouder wordt beschadigd zonder dat zij dat ook op het oog hadden. De voorzieningenrechter besteedt reeds nu, in dit vroege stadium, aandacht aan deze verschillen, omdat het begrip ouderonthechting in de samenleving snel wordt geassocieerd met het bewust en doelgericht kapot maken van de band van het kind met de buitengesloten ouder door de coalitie-ouder. Veelal echter zijn er bij ouderonthechting géén schuldigen en alleen maar verliezers, in de eerste plaats het kind en de buitengesloten ouder, maar uiteindelijk niet zelden ook de coalitie-ouder. In het licht van de voorgaande rechtsoverwegingen concludeert de voorzieningenrechter dat de vader bij de gevraagde voorziening een dermate spoedeisend belang heeft dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de bodemprocedure afwacht. (Volgt veroordeling van de moeder tot nakoming van de vastgelegde omgangsregeling inclusief een dwangsom.) Cursussen binnenkort: |
|
Invloed wens van het kind en advies van de bijzondere curator op de zorgregelingRechtsvraagDient de zorgregeling tussen de minderjarige en haar vader zodanig te worden gewijzigd dat de regeling niet meer uitgevoerd wordt? OverwegingNee. De bijzondere curator stelt in haar rapportage vast dat minderjarige de dochter is van ouders met verschillende culturele achtergronden, maar ook opgroeit binnen twee totaal verschillende subculturen binnen het opvoedingsklimaat. De vader heeft een meer holistische kijk en de moeder leeft vooral via het geloof van Jehovah’s Getuigen. Tussen de ouders bestaan langdurige communicatieproblemen. (...) De moeder heeft als verzorgende ouder de wettelijke taak om de band tussen minderjarige en de vader zoveel mogelijk te bevorderen.
De vader heeft enerzijds gezegd dat hij de wens van minderjarige zal respecteren, maar anderzijds heeft hij ter zitting in reactie op het advies van de bijzondere curator gezegd dat minderjarige niet meer bij hem hoeft te komen als het slechts 1 zaterdag per maand zal zijn. Met die uitspraak gaat de vader lijnrecht in tegen de wens van minderjarige, zoals zij die steeds heeft geuit in deze procedure. Bovendien laat de vader met deze opstelling niet zien dat minderjarige belangrijk voor hem is en hij dingen voor haar wil doen of juist laten, terwijl ze juist heeft aangegeven daaraan behoefte te hebben. Het gevoel dat ze belangrijk is voor haar vader heeft ze niet voldoende ervaren. In dit kader dringt de rechtbank er daarom op aan bij de vader, zoals de bijzondere curator ook wenst, dat hij zorgt dat hij de 12 zaterdagen per jaar dat hij zijn dochter zal zien, geen enkele andere verplichting heeft en zij de gehele dag samen kunnen doorbrengen. Daarmee handelt de vader in het belang van minderjarige, door haar de ruimte en tegelijkertijd ook de aandacht te geven waar zij om vraagt. (...) Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het gemis en verdriet van de vader bij een inperking van de huidige zorgregeling, kan dat niet doorslaggevend zijn. Een zaterdag in de maand van 9 tot 21 uur doet naar het oordeel van de rechtbank recht aan de ingewikkelde positie die minderjarige inneemt tussen deze ouders en haar behoefte om contact met haar vader te onderhouden zonder te overnachten, waarbij de vader hun tijd zo indeelt dat minderjarige zijn onverdeelde aandacht heeft. De moeder zal, conform haar aanbod daartoe, minderjarige naar de vader brengen en haar daar ook weer ophalen, de eerste keer op zaterdag 2 november 2019. De rechtbank wijst de vader erop dat hij alle eerste zaterdagen van de maand steeds vrij dient te houden ten behoeve van de zorgregeling met minderjarige. Cursussen binnenkort: |
|
Verhouding tussen rechterlijke onderbewindstelling en levenstestamentRechtsvraagIs er een grond voor onderbewindstelling en mentorschap nu er een bij notarieel levenstestament reeds iemand is aangewezen? OverwegingNaar het oordeel van de kantonrechter is door verweerder (bewindvoerder krachtens leventestament) niet inhoudelijk betwist dat op financieel en niet financieel gebied door hem geen openheid van zaken wordt gegeven en dat daarom niet valt te controleren of hij zijn taken ten behoeve van betrokkene naar behoren uitvoert. Dit klemt temeer daar verzoeker zijn zorgen hierover heeft geuit, waar verweerder niet verder op ingegaan is. Ook staat vast dat verweerder het bezoek van zijn broer aan zijn moeder heeft verhinderd. Er is een kortgedingprocedure voor nodig geweest (vonnis d.d. 28 augustus 2017) om een bezoekregeling voor verzoeker mogelijk te maken. Ook hieruit valt af te leiden dat verweerder als gevolmachtigde weinig transparant te werk gaat. Bovendien is gebleken dat tussen de beide broers ernstige onenigheid bestaat, hetgeen niet in het belang van betrokkene is. Gelet op het vorenoverwogene zijn er naar het oordeel van de kantonrechter gegronde redenen om af te wijken van de bij levenstestament bepaalde voorkeur en om te kiezen voor een neutrale, professionele bewindvoerder en mentor. Nu verweerder geen bezwaar heeft aangevoerd tegen de voorgestelde bewindvoerder en mentor, zal worden overgegaan tot benoeming van Bewindvoering 't Gooi B.V. tot bewindvoerder. Cursussen binnenkort: |
|
Ontvankelijk verzoek om herroeping adoptie 16 jaar na meerderjarigheidRechtsvraagIs een verzoek om herroeping van adoptie ontvankelijk als het is ingediend na de wettelijke termijn van maximaal vijf jaar na meerderjarigheid? OverwegingJa. In beginsel is het stellen van termijnen geen ongerechtvaardigde inmenging in het door artikel 8 EVRM beschermde recht op “family life”, nu de in de wet gegeven termijnen noodzakelijk zijn in een democratische samenleving teneinde de rechtszekerheid te waarborgen en voorts ter bescherming van de belangen van de betrokkenen in de van toepassing zijnde wettelijke bepaling. In artikel 1:231 BW gaat het om het belang van verzoekster en dient de genoemde termijn ter bescherming van dit belang. Verzoekster behoeft in dit geval echter geen bescherming, maar heeft er juist belang bij dat de juridische familieband tussen haar en de adoptievader en de adoptiemoeder wordt verbroken. De rechtbank acht toepassing van de in artikel 1:231, tweede lid, BW gestelde termijn in de in deze zaak geschetste omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Dat de overschrijding van de termijn zeer ruim is doet daar niet aan af. Een verzoek tot herroeping is een zeer ingrijpende keuze, waarvan goed voorstelbaar is dat die keuze op jonge leeftijd nog niet gemaakt kan worden en waarbij niet valt uit te sluiten dat een geadopteerde in de eerste jaren van meerderjarigheid onvoldoende in staat is de reikwijdte van een dergelijke keuze te overzien. Het afstand nemen van de adoptievader en de adoptiemoeder kan een langdurig proces zijn en daardoor leiden tot een - lange - termijnoverschrijding, zo ook hier. De rechtbank is in dit geval dan ook van oordeel dat toepassing van voornoemde termijn een ongerechtvaardigde inmenging in het gezinsleven in de zin van artikel 8, tweede lid, EVRM betekent. De rechtbank laat in dit geval de termijn buiten beschouwing. Verzoekster is ontvankelijk in haar verzoek. Cursussen binnenkort: |
|
Huwelijksvermogensrecht: weging afspraken rond verhuur woningen bij eenmanszaak zonder afgescheiden vermogenRechtsvraagKomt een deel van de verhuur van de woningen aan de vrouw toe als privévermogen los van huwelijksgoederengemeenschap? OverwegingNee. Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Er was tijdens het huwelijk slechts één vermogen, te weten het huwelijksvermogen. De kennelijk door de man en de vrouw gemaakte afspraken rondom de verhuur van de woningen heeft geen privévermogen aan de kant van de vrouw noch aan de kant van de man doen ontstaan. Hetgeen via de verhuur van het atelier en een deel van het woonhuis tot de peildatum van 29 oktober 2015 is ontvangen is ten goede gekomen aan de huwelijksgemeenschap, en is opgegaan in de banksaldi. De kosten van de woning, waaronder de betaling van de hypotheekrente is ten laste gegaan van het huwelijksvermogen. Tot de peildatum zijn er tussen partijen ter zake de kosten over een weer geen vergoedingsrechten ontstaan noch zijn er vorderingsrechten ontstaan. De rechtbank zal de verzoeken zoals partijen die over en weer hebben gedaan ter zake de huurinkomsten en de kosten van de woning, waaronder de hypotheekrente, dan ook afwijzen, voor zover het de periode tot 29 oktober 2015 betreft. Vanaf de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap, 29 oktober 2015, is de 7e titel van Boek 3 Burgerlijk Wetboek van toepassing. Wat betreft de woning komt dit er kort gezegd op neer dat partijen als deelgenoten in de gemeenschap de aan de woning verbonden kosten in gelijke mate dienen te dragen en dat de opbrengsten, in gelijke mate ten goede komen aan beide. Vanaf 29 oktober 2015 dient de man de helft van de hypotheekrente voor zijn rekening te nemen. Indien de vrouw meer dan de helft van de hypotheekrente heeft voldaan, dan dient de man hetgeen hij te weinig heeft betaald aan de vrouw te vergoeden. Wat betreft de huurinkomsten geldt dat hetgeen de vrouw heeft ontvangen, na aftrek van de niet betwiste 10% aan kosten van de verhuur, voor de helft aan de man dient te worden betaald. Cursussen binnenkort: |
|
Bevoegdheid Nederlandse rechter en toepasselijk recht bij gezagsverzoek over kind dat in Spanje isRechtsvraagIs de Nederlandse rechter bevoegd, en zo ja, welk recht is van toepassing bij verzoek om gezamenlijk gezag waarbij gezaghebbende ouder en minderjarige zich in Spanje bevinden? Overweging(Ten aanzien van de bevoegdheid:) Op 3 december 2015 is de vrouw met de minderjarige naar Spanje afgereisd. Partijen verschillen van mening onder welke omstandigheden de vrouw is vertrokken. De man voert aan dat de vrouw samen met minderjarige op vakantie naar Spanje is gegaan, dan wel in verband met een time-out in de relatie tussen de man en de vrouw. De vrouw geeft aan dat zij met goedkeuring van de man is teruggegaan naar Spanje toen bleek dat de situatie niet verbeterde. minderjarige en de vrouw verblijven sindsdien in Spanje. Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, duiden er niet op dat de vrouw en minderjarige al zodanig geworteld waren in Spanje, dat de gewone verblijfplaats van minderjarige inmiddels in Spanje was. Hij was op dat moment immers 9 maanden oud en nog geen 3 weken in Spanje. De rechtbank acht zich derhalve bevoegd. (Ten aanzien van het toepasselijke recht:) Uitgangspunt in het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is, kort gezegd, dat de bevoegde rechter zijn interne recht toepast (artikel 15 lid 1). Op dit uitgangspunt worden vervolgens een aantal uitzonderingen gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat gezien het tijdsverloop vanaf 22 december 2015 tot heden en het feit dat de vrouw kenbaar heeft gemaakt dat haar verblijf in Spanje duurzaam is en daarnaar ook gehandeld heeft, hetgeen ook niet langer door de man wordt betwist, thans de gewone verblijfplaats van de minderjarige naar Spanje is verplaatst. Dit maakt dat Spaans recht van toepassing is. Cursussen binnenkort: |
|
Geen rechtsmacht Nederlandse rechter nu zaak aanhangig is in BelgiëRechtsvraagWelk recht is van toepassing op het verzoek om eenhoofdig gezag over kind dat (ongeoorloofd) in Nederland verblijft en waarbij het de vraag is of de procedure in België is gesloten? OverwegingBlijkens de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag heeft de moeder minderjarige ongeoorloofd meegenomen naar Nederland. Uit artikel 10, onder a, iii, Brussel II-bis volgt dat de gerechten van België bevoegd blijven, totdat minderjarige in een andere lidstaat zijn gewone verblijfplaats heeft gekregen en een voor een gerecht in België dienende zaak overeenkomstig artikel 11, zevende lid, Brussel II-bis, gesloten is verklaard. In de brief van de rechtbank van eerste aanleg Oost Vlaanderen is de vader verzocht om op grond van artikel 11, zevende lid, Brussel II-bis, conclusies ter griffie neer te leggen. Uit de brief van de rechtbank van eerste aanleg Oost Vlaanderen van 14 augustus 2015 blijkt dat de man deze conclusies als gevraagd heeft neergelegd. De moeder heeft gesteld dat er geen sprake is van een zaak als bedoeld in artikel 11, zevende lid, Brussel II-bis, maar van een kort gedingprocedure waarin op 10 december 2015 een tussenvonnis is gegeven. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling niet opgaat. Uit het tussenvonnis van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen blijkt dat het gaat om een tussenvonnis zoals in kort geding. Uit het zaaknummer op de brief van 27 april 2015, 14 augustus en 1 december 2015 van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen blijkt dat het hierbij om dezelfde procedure gaat, naar het oordeel van de rechtbank zoals gezegd een procedure op grond van artikel 11, zevende lid, Brussel II-bis. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er bij het gerecht in België een zaak aanhangig is als bedoeld in artikel 10, onder a, iii Brussel II-bis juncto artikel 11, zevende lid, Brussel II-bis. Gesteld noch gebleken is dat deze zaak gesloten is verklaard. Het gerecht in België is thans nog steeds bevoegd. Het enkele feit dat de moeder stelt dat zij van die procedure niet op de hoogte zou zijn, wat daar ook van zij, kan aan het voorgaande niet afdoen. Deze rechtbank dient zich derhalve onbevoegd te verklaren om thans van deze zaak kennis te nemen. Cursussen binnenkort: |