VAKnieuws 2024
Onduidelijkheid over de verdeling van de kosten van het kind geen reden voor wijziging van de hoofdverblijfplaatsRechtsvraagKunnen de financiën een rol spelen bij de wijziging van de hoofdverblijfplaats? OverwegingIn deze zaak twisten de ouders over de hoofdverblijfplaats van hun jongste kind. De ouders hebben twee kinderen en bij iedere ouder staat een kind ingeschreven. Zij hebben aanvankelijk in het ouderschapsplan een co-ouderschapsregeling afgesproken, maar dat nooit zo uitgevoerd. De kinderen hebben steeds enkel in de weekenden en een deel van de vakanties bij de vader verbleven . De moeder verzoekt wijziging van de hoofdverblijfplaats van het jongste kind, zodat het jongste kind bij haar kan worden ingeschreven en zij aanspraak kan maken op het kindgebonden budget en de kinderbijslag. Het oudste kind staat bij de moeder ingeschreven maar is inmiddels meerderjarig. De moeder krijgt daarom geen kindgebonden budget en kinderbijslag meer. Het hof oordeelt dat het verzoek van de moeder enkel met financiële redenen is onderbouwd. De ouders twisten over wie welke kosten van het kind draagt, en beiden vinden dat zij het meerendeel van de kosten dragen. Het hof oordeelt dat de ouders met elkaar in gesprek moeten over de financiën en daar duidelijkheid over moeten creëren, en dat een procedure over het wijzigen van de hoofdverblijfplaats daar niet de aangewezen weg voor is. Het hof acht het wegvallen van kindgebonden budget en kinderbijslag aan de zijde van de moeder, doordat het oudste kind 18 is geworden, niet een zodanige wijziging van omstandigheden dat de hoofdverblijfplaats van jongste dient te worden gewijzigd. Cursussen binnenkort: |
|
Uitleg huwelijkse voorwaardenRechtsvraagWat zijn partijen in hun huwelijkse voorwaarden overeengekomen? OverwegingPartijen zijn in 2020 gehuwd, met huwelijkse voorwaarden waarin staat dat tussen hen de wettelijke gemeenschap van goederen geldt. De man stelt dat de woning buiten de gemeenschap valt. Omdat partijen van mening verschillen over de uitleg van de huwelijkse voorwaarden, moet deze uitleg volgens vaste rechtspraak plaatsvinden aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gegeven. Bij toepassing van de Haviltexmaatstaf bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden komt mede gewicht toe aan wat de notaris in het kader van zijn voorlichting aan partijen heeft meegedeeld over de inhoud en strekking van de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden, en komt gewicht toe aan de betekenis die veel voorkomende bepalingen daarin volgens notarieel gebruik normaal gesproken hebben. De uitleg wordt uiteindelijk bepaald door de omstandigheden van het geval. Partijen zijn gehuwd na 1 januari 2018. Indien partijen geen huwelijkse voorwaarden waren overeengekomen dan was tussen hen de wettelijke beperkte gemeenschap ontstaan. In dat geval zou de woning als een voorhuwelijks privégoed van de man buiten de huwelijksgemeenschap zijn gevallen evenals de aan de financiering van de woning verbonden schulden. Om te bereiken wat de man kennelijk voor ogen stond, het bij het sluiten van het huwelijk doen ontstaan van een beperkte gemeenschap waar de woning als privégoed en de hypotheekschuld als privéschuld van de man buiten zouden vallen, had de man geen huwelijkse voorwaarden overeen hoeven te komen met de vrouw. Het hof is van oordeel dat partijen met hun huwelijkse voorwaarden de bedoeling hebben gehad om de wettelijke beperkte gemeenschap uit te breiden tot een algehele gemeenschap van goederen. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Toepasselijk recht op verzoek afgifte bruidsgaveRechtsvraagBiedt artikel 10:8 BW de conflictregel voor de vraag welk recht van toepassing is op het verzoek tot afgifte van de bruidsgave? OverwegingHet hof heeft artikel 10:8 BW gezien als de conflictregel voor de vraag welk recht van toepassing is op het nevenverzoek van de vrouw (in de echtscheidingsprocedure) om de man te veroordelen tot afgifte van de bruidsgave. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof op dit punt en verwijst de zaak terug. De Hoge Raad overweegt daarbij dat artikel 10:1 BW bepaalt dat de in boek 10 BW vervatte regels van internationaal privaatrecht de werking van voor Nederland bindende internationale en communautaire regelingen onverlet laten. Dit betekent dat de rechter eerst moet onderzoeken of een dergelijke internationale of communautaire regeling van toepassing is. Als dat zo blijkt te zijn kan de Nederlandse rechter artikel 10:8 BW enkel toepassen indien dat in het concrete geval verenigbaar is met de toepasselijke internationale en communautaire regeling. Cursussen binnenkort: |
|
Ontzegging omgang. Minder strikte maatstaf dan in het strafrecht.RechtsvraagBieden de door de moeder gestelde feiten en omstandigheden voldoende grond voor ontzegging van de omgang? OverwegingHet hof overweegt dat de regels van de bewijslastverdeling in civiele zaken, ook gelden in verzoekschriftprocedures, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. In de artikelen 149 en 150 Rv zijn de stelplicht en bewijslast geregeld. Artikel 149 Rv bepaalt dat de rechter slechts de feiten of rechten aan zijn beslissing ten grondslag mag leggen die in het geding aan hem ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld. Feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, moet de rechter als vaststaand beschouwen. Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv draagt de partij die zich beroept op rechtgevolgen van door hem of haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Het hof concludeert dat de moeder voldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangedragen dat een omgangsregeling op dit moment in strijd komt met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen. Alhoewel de strafrechtelijke aangiftes uit 2022 en uit 2024 (van de vader van de moeder) (nog) niet tot strafvervolging hebben geleid, wil dit niet zeggen dat het hof in deze civielrechtelijke procedure geen enkele waarde kan hechten aan die aangiftes, evenals aan de geschetste gang van zaken waarbij over een periode van ruim twee jaar veelvuldig aangifte is gedaan tegen de vader en dit niet heeft geleid tot een verandering in zijn gedrag. Het enkele betoog van de vader dat die aangiftes ‘haar verklaring tegenover zijn verklaring’ bevatten en dat hij niet strafrechtelijk is vervolgd, doet daaraan niet af. De stelplicht, bewijslast en bewijswaardering in een civiele procedure kennen immers een minder strikte maatstaf dan in het strafrecht. Cursussen binnenkort: |
|
In Turkije uitgesproken adoptie niet voor erkenning vatbaar in NederlandRechtsvraagKan de in Turkije uitgesproken adoptie in Nederland worden erkend? OverwegingDe rechtbank oordeelt dat de adoptie in Turkije rechtsgeldig is uitgesproken. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of de adoptie in Nederland kan worden erkend. Vervolgens beantwoordt de rechtbank de vraag of deze adoptie op grond van het Haagse Verdrag inzake de bescherming van kinderen en samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie van 29 mei 1993 (hierna ook: HAV) van rechtswege in Nederland wordt erkend. De rechtbank is van oordeel dat er op moment van adoptie geen sprake was van een interlandelijke adoptie waarbij de geadopteerde kinderen door de adoptiefouder (verzoekster) naar een andere Verdragsluitende Staat zou worden overgebracht. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de adoptie een binnenlandse adoptie betreft, die niet valt onder het materiële en formele toepassingsgebied van het HAV. Dit betekent dat het Verdrag niet van toepassing is en de adoptie niet op grond van dit Verdrag kan worden erkend in Nederland. De rechtbank dient dan te beoordelen of de Turkse adoptie in Nederland kan worden erkend op grond van de commune internationaalrechtelijke wetgeving zoals geregeld in titel 6, afdeling 3 van Boek 10 BW. De rechtbank toetst of erkenning kan plaatsvinden op grond van artikel 10:109 BW. De rechtbank stelt vast dat de bepalingen van Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) niet in acht zijn genomen. Ook oordeelt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat de adoptie in het kennelijk belang van de kinderen is. Dat zij graag bij verzoekster in Nederland willen wonen is daartoe onvoldoende. Niet is komen vast te staan dat verzoekster niet bij de kinderen in Turkije kan gaan wonen. De rechtbank concludeert daarom dat de adoptie niet in Nederland kan worden erkend. |
|
Gewezen echtgenoot geen belanghebbende bij verzoek vaststelling vaderschap overleden manRechtsvraagIs de vrouw belanghebbende bij de behandeling van het verzoek tot vaststelling van het vaderschap van haar gewezen echtgenoot? OverwegingDe zoon heeft vaststelling van het vaderschap van zijn inmiddels overleden biologische vader (de man) verzocht. Dit is door de rechtbank toegewezen. Toen de man overleed was hij getrouwd met de vrouw. De vrouw wordt door de vaststelling van het vaderschap van haar gewezen echtgenoot in haar vermogensrechtelijke positie geraakt, en stelt daarom belanghebbende te zijn. De Hoge Raad overweegt: "De onderhavige zaak betreft de vaststelling van het vaderschap van de man ten aanzien van de zoon en daarmee de vestiging van een afstammingsrelatie tussen de man en de zoon. De kring van personen die een daartoe strekkend verzoek kunnen doen, is in art. 1:207 lid 1 BW beperkt tot de moeder en het kind. De kring van personen die geacht kunnen worden rechtstreeks bij de vaststelling van het ouderschap te zijn betrokken, beperkt zich tot de moeder, het kind en degene van wie verzocht wordt het ouderschap vast te stellen; buiten deze kring vallende personen zijn niet aan te merken als belanghebbenden in de zin van art. 798 lid 1 Rv. De vrouw behoort niet tot deze kring. De omstandigheid dat de vrouw als gevolg van de vaststelling van het vaderschap van de man ten aanzien van de zoon wordt geraakt in haar vermogensrechtelijke belang als erfgenaam van de man leidt niet tot een ander oordeel. Dat betreft niet een belang waarop de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Daarop stuiten alle klachten van het middel af." Cursussen binnenkort: |
|
Bijstandsverhaal op degene aan wie de bijstandsgerechtigde "een schenking" heeft gedaanRechtsvraagHeeft de bijstandsgerechtigde door haar bestuurspositie in de Stichting over te dragen aan haar broer, een schenking aan haar broer gedaan in de zin van artikel 62f Participatiewet? OverwegingHet college wil de aan de zus verleende bijstand verhalen op haar broer. Volgens het college heeft de vrouw een schenking aan hem gedaan in de zin van artikel 62f Participatiewet. De zus heeft in 2003 in Suriname een stichting opgericht, en daarin (omgerekend) € 700,- gestort. Zij was de enig bestuurder van de stichting. Haar ouders hebben hun erfpachtrecht aan de stichting overgedragen. Het doel van de stichting was het beheren van het erfpachtrecht. Het college is van mening dat sprake was van vereenzelviging van de zus als enig bestuurder van de stichting met de stichting. De zus beschikte immers over zowel de juridische zeggenschap als de economische waarde van het vermogen van de stichting. De zus heeft het bestuur van de stichting overgedragen aan haar broer. De zus heeft daarom volgens het college met de overdracht van het bestuur van de stichting aan de man ook het vermogen in de stichting waarover zij kon beschikken overgedragen aan de man. Anders dan het college oordeelt het hof dat er geen sprake was van vereenzelviging. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan sprake zijn van vereenzelviging (vgl. HR 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480 en HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:2016:2285). Het erfpachtrecht is verkocht aan de stichting met destijds de zus als enige bestuurder. De omstandigheid dat de zus enig bestuurder was van de stichting, en in die hoedanigheid bevoegdheden gelijk aan die van een eigenaar van het erfpachtrecht had, maakt daarom nog niet dat dit recht tot haar vermogen is gaan behoren. De stichting was dus voor en na de bestuursoverdracht de eigenaar van dit recht. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 62f Pw blijkt dat onder een schenking wordt verstaan een bevoordeling uit vrijgevigheid waardoor de vermogenspositie van de schenker is verminderd. Nu er geen vermogen van de zus is overgegaan op de broer dan wel op de stichting, is er ook geen sprake van een schenking in de zin van artikel 62f Pw en dus geen benadeling van het college. Cursussen binnenkort: |