VAKnieuws 2024
sorteer op datum sorteer op nummer | |
---|---|
24040
Voorlopige voogdij over kinderen in Gaza afgewezen omdat het onuitvoerbaar is.Rechtbank Midden-Nederland, 30-04-2024 ECLI:NL:RBMNE:2024:2661 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingJeugdrecht 1:241 BW; 1:253q BW; 1:253r BW Rechtsvraag Onder welke omstandigheden kan de (kinder)rechter een voorlopige voogdij over kinderen uitspreken? OverwegingUit de wet volgt dat de rechtbank op verzoek van (onder meer) de Raad een voogd benoemt wanneer de ouder die het gezag uitoefent al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen; of het bestaan of de verblijfplaats van de ouders of één van hen die het gezag uitoefenen, onbekend is. Gedurende de periode waarin één van voornoemde omstandigheden zich voordoet is het gezag van de ouder (tijdelijk) geschorst. In deze casus verblijft een deel van de minderjarige kinderen van de met het eenhoofdig gezag belaste moeder al ruim anderhalf jaar bij familie in Gaza zonder toestemming van de moeder. De moeder en de vader (zonder gezag) zijn familie van elkaar. Door angst voor de vader en de familie is de moeder niet in staat om de nodige gezagsbeslissingen te nemen. De rechtbank wijst daarom de door de raad verzochte voogdij over de in Nederland verblijvende kinderen toe. De rechtbank wijst het verzoek van de raad om ook de voogdij uit te spreken over de in Gaza verblijvende kinderen af. De kinderen hebben ook al onder toezicht gestaan en dat bleek onuitvoerbaar. Daarnaast is het ministerie van buitenlandse zaken nog altijd aan het proberen de kinderen te repatriëren. Zolang de kinderen in Gaza verblijven treft de maatregel van een voogdij geen doel.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24039
Moeders gezag hersteld, ondertoezichtstelling en machtiging gesloten jeugdzorg.Rechtbank Den Haag, 29-04-2024 ECLI:NL:RBDHA:2024:7844 Jurisprudentie - RechtseenheidGezag en omgang Jeugdrecht 1:277 BW; 1:255 BW; 6.1.2 Jeugdwet Rechtsvraag Is na het herstel van het ouderlijk gezag een nieuwe machtiging gesloten jeugdhulp nodig? OverwegingHet ouderlijk gezag van de moeder is hersteld op grond van artikel 1:277 BW. De minderjarige verblijft in een gesloten jeugdinstelling. De rechtbank spreekt tegelijkertijd met het herstel van het ouderlijk gezag ook een ondertoezichtstelling uit. Er was voorheen al een machtiging gesloten jeugdzorg verleend aan de voogdijinstelling, die nu als gecertificeerde instelling belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De rechtbank is van oordeel dat er geen nieuwe machtiging gesloten jeugdhulp nodig is.
Binnenkort:
Praktische Update Civiel Jeugdrecht |
|
24030
Tot stand brengen van omgang kan onder omstandigheden wel voldoende grond zijn voor een ondertoezichtstelling.Gerechtshof Amsterdam, 23-04-2024 ECLI:NL:GHAMS:2024:1224 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingJeugdrecht 1:255 BW Rechtsvraag Is het tot stand brengen van omgang altijd onvoldoende grond voor een ondertoezichtstelling? OverwegingIn de periode voordat de ondertoezichtstelling door de rechtbank werd uitgesproken, is er in het vrijwillig kader geprobeerd om het contact tussen de vader en het kind tot stand te brengen. De moeder grieft dat er geen grond is voor een ondertoezichtstelling omdat er sprake lijkt te zijn van een 'omgangsondertoezichtstelling'. Het hof verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:295) en overweegt dat alleen het tot stand brengen van omgang onvoldoende grond is om een ondertoezichtstelling uit te spreken maar dat niet is uitgesloten dat oplegging van een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn indien het ontbreken van omgang zodanige belastende conflicten of problemen voor het kind opleveren dat deze op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of voorzienbaar zullen falen.
Binnenkort:
Een draak van een (omgangs)zaak |
|
24029
Geen ontzegging omgang en geen belang bij grieven tegen overwegingen rechtbank over ouderverstotingGerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-04-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:1366 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang 1:253a BW Rechtsvraag Is er aanleiding voor een ontzegging van de omgang nu de vader zijn verzoek tot naleving dan wel vaststelling van de zorgregeling heeft ingetrokken? Heeft de moeder belang bij haar grieven tegen de overweging van de rechtbank dat er sprake is van ouderverstoting? OverwegingHet kind van partijen wil geen contact met de vader. De rechtbank heeft de door de vader verzochte nakoming danwel vaststelling van een zorgregeling en het verzoek van de moeder om de vader het recht op omgang te ontzeggen, afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat er sprake is van parental alienation. Uit het raadsrapport komt in hoger beroep duidelijk naar voren dat het kind geen draagvlak heeft voor contact met de vader. De vader trekt in hoger beroep zijn verzoek over de zorgregeling daarom in. De moeder handhaaft haar verzoek om de vader het recht op omgang te ontzeggen. Daarnaast verzoekt zij in hoger beroep om vast te stellen dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat er sprake is van parental alienation (ouderverstoting). Het hof oordeelt dat er geen aanleiding bestaat voor ontzegging van het recht op omgang, omdat de vader de wensen en het tempo van het kind tot nu toe heeft gerespecteerd en ook in hoger beroep aangeeft dat hij de wensen van het kind zal blijven respecteren en geen acties zal ondernemen om in contact te komen. Verder oordeelt het hof dat de overweging van de rechtbank dat er sprake is van parental alienation geen vaststelling van enig rechtsfeit betreft en daarmee dus ook geen rechtsgevolg heeft. Hetzelfde geldt voor de overweging van de rechtbank dat het rapport van het Expertteam Ouderverstoting/Complexe omgangsproblematiek als richtinggevend wordt beschouwd. Nu de overwegingen geen rechtsgevolg hebben, heeft de moeder geen rechtens te respecteren belang bij haar grieven, zodat deze falen.
Binnenkort:
Een draak van een (omgangs)zaak |
|
24022
Het doel van het hoger beroep moet duidelijk zijnGerechtshof Den Haag, 17-04-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:688 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingHuwelijksvermogensrecht Procesrecht 359 Rv; 278 Rv. Rechtsvraag Moet een onduidelijk petitum in het hoger beroep leiden tot niet-ontvankelijkheid? OverwegingDe man is in hoger beroep gekomen tegen de echtscheidingsbeschikking. Hij richt zijn grieven tegen de beslissingen over de partneralimentatie en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. In zijn petitum verzoekt hij de beschikking van de rechtbank op deze punten te vernietigen en opnieuw te beslissen over deze onderwerpen. De vrouw vindt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat de man geen duidelijk verzoek heeft gedaan. Het hof overweegt dat het beroepschrift op grond van de artikelen 359 juncto 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan bepaalde eisen moet voldoen. Het beroepschrift moet een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust omvatten. Het hof is van oordeel dat ondanks het onduidelijke petitum van de man, uit de grieven en de onderbouwing daarvan voldoende duidelijk blijkt wat de man met het hoger beroep wil bereiken. Het hof oordeelt dat de man wel ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Zowel de verzoeken in het prinicipaal hoger beroep als de verzoeken in het incidenteel hoger beroep worden vervolgens afgewezen, voornamelijk omdat er onvoldoende is gesteld en onderbouwd.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
24023
Hoger beroep tegen afwijzing verlenging ondertoezichtstelling niet mogelijk nadat de ondertoezichtstelling van rechtswege is geĆ«indigd.Gerechtshof Den Haag, 17-04-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:692 Jurisprudentie - RechtseenheidJeugdrecht Procesrecht 1:260 BW; 1:255 BW Rechtsvraag Tot wanneer kan in hoger beroep worden opgekomen tegen de afwijzing van een verzoek tot verlenging van een ondertoezichtstelling? OverwegingIn eerste aanleg heeft de rechtbank bij beschikking van 11 oktober 2023 het verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De ondertoezichtstelling liep daardoor van rechtswege af op 14 oktober 2023, het einde van de eerder verleende ondertoezichtstelling. De vader is in hoger beroep gekomen tegen deze afwijzing, maar hij heeft zijn hoger beroep ingesteld na 14 oktober 2023, dus na het van rechtswege eindigen van de ondertoezichtstelling. Volgens vaste jurisprudentie kan een ondertoezichtstelling niet meer verlengd worden als de ondertoezichtstelling op dat moment al van rechtswege is geëindigd. De vader is daarom niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Binnenkort:
Praktische Update Familieprocesrecht |
|
24021
Inkorting giften wegens tekort in nalatenschap voor de legitieme portiesGerechtshof Den Haag, 16-04-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:685 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingErfrecht 4:7 BW; 4:67 BW; 4:89 BW; 4:90 BW. Rechtsvraag Moeten de door erflaatster gedane giften worden ingekort zodat de legitieme vorderingen kunnen worden voldaan? OverwegingIn deze casus heeft de erflaatster haar woning verkocht aan een van haar erfgenamen (hierna: appellant 1). Appellant 1 heeft de koopprijs voldaan als volgt: een deel van de koopprijs is weggestreept tegen het gebruiksrecht van de erflaatster zolang zij nog zou leven, een deel van de koopprijs is weggestreept tegen de vordering van appellant 1 op erflaatster met betrekking tot de nalatenschap van de al eerder overleden echtgenoot van erflaatster, een deel van de koopprijs heeft erflaatster aan appellant 1 geschonken en een deel van de koopprijs heeft appellant 1 van erflaatster geleend, en erflaatster heeft dit bedrag later kwijtgescholden. Erflaatster heeft ook een schenking gedaan aan appellant 2. Uit de nalatenschap moeten meerdere schulden worden voldaan, en na voldoening daarvan blijft er onvoldoende over om de legitime porties van geïntimeerde 1 en geïntimeerde 2 in de nalatenschap van erflaatster te voldoen. Het hof overweegt dat de wettelijke bepalingen met betrekking tot legtieme vormen een feitelijke beperking van de testeervrijheid van erflaatster inhouden. De legitieme portie is een wettelijk vastgesteld recht van geïntimeerden. Nu vaststaat dat de nalatenschap van erflaatster (zonder giften) negatief is, verklaart het hof voor recht dat de genoemde giften moeten worden betrokken bij de berekening van de legitieme rechten van geïntimeerden en dat deze giften in aanmerking komen voor inkorting door geïntimeerden op de voet van de artikel 4:89 en 4:90 BW ter voldoening van hun legitieme porties. |
|
24013
Via Zivver (veilig mailen) verzonden beroepschrift te laat ingediend doordat het beschadigd was.Hoge Raad der Nederlanden, 12-04-2024 ECLI:NL:HR:2024:570 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingProcesrecht artikel 8 Besluit elektronisch procederen; artikel 4.3.8 Procesreglement. Rechtsvraag Voor wiens risico komt het elektronisch indienen van een beschadigd bestand? OverwegingHet beroepschrift is via Zivver (veilig mailen) ingediend een dag voor het verstrijken van de beroepstermijn. Zowel het hof als de advocaat van de wederpartij konden het bestand niet openen. De advocaat van de wederpartij heeft dit nog voor het verstrijken van de beroepstermijn aan de advocaat van appellant laten weten. Het beroepschrift is tevens per post bij het hof ingediend, twee dagen na het verstrijken van de beroepstermijn. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk omdat niet tijdig hoger beroep is ingesteld. In cassatie ligt de vraag voor of het hof terecht heeft geoordeeld dat niet sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Hoge Raad verwijst naar artikel 8 van het Besluit elektronisch procederen en artikel 4.3.8 (Bijlage III) Procesreglement waarin staat: “ Als op de laatste dag van een geldende termijn voor indiening van een processtuk of bericht een niet aan de indiener toerekenbare verstoring plaatsvindt van de toegang tot Veilig Mailen, is een daardoor veroorzaakte overschrijding van de termijn verschoonbaar als het processtuk of bericht uiterlijk wordt ingediend op de eerstvolgende dag na de dag waarop de indiener ermee bekend had kunnen zijn dat de verstoring is verholpen .” De Hoge Raad oordeelt dat niet is gesteld of gebleken dat er een storing was bij Zivver, nu zowel het hof als de advocaat van de wederpartij de e-mail en het bestand wel hebben ontvangen, maar het bestand niet konden openen. Een beroep op artikel 4.3.8 Procesreglement is dus niet mogelijk. Ook is volgens de Hoge Raad niet sprake van een apparaatsfout. Van een in de rechtspraak aanvaarde apparaatsfout is geen sprake indien de medewerkers van de griffie van een gerecht de advocaat die ervoor kiest een processtuk in te dienen via Veilig Mailen, niet erop attenderen dat een bestand niet te openen is.
Binnenkort:
Procederen in erfrechtzaken |
|
24015
Verhuizing, hoofdverblijfplaats en zorgregeling bij co-ouderschapGerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-04-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:1237 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang artikel 1:253a BW Rechtsvraag Is de (wijziging van de) hoofdverblijfplaats bij co-ouderschap een puur administratieve aangelegenheid? OverwegingZie ook de tussenbeschikking. De moeder heeft in deze casus al eerder om vervangende toestemming gevraagd om met de minderjarige naar een andere woonplaats te verhuizen. Dat verzoek is destijds afgewezen omdat de vader speciaal naar de woonplaats van partijen is verhuisd zodat partijen co-ouderschap kunnen uitoefenen. Die beslissing is in die procedure ook door het hof bekrachtigd. De moeder verzoekt in deze procedure wederom vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige te verhuizen naar de woonplaats van haar partner, op 20 minuten rijden van de vader. Het hof wijst het verzoek om vervangende toestemming om met de minderjarige te verhuizen in deze procedure om dezelfde reden af en verwijst naar de eerdere procedure tussen partijen. Daarnaast wijzigt het hof de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de zorgregeling. Daarbij overweegt het hof dat het wijzigen van de hoofdverblijfplaats, anders dan de moeder stelt, niet enkel een administratieve aangelegenheid is. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige wordt ook gewijzigd omdat dit in het belang van de minderjarige is, nu het leven van de minderjarige zich centreert in de woonplaats van de vader, het grootste deel van zijn sociale omgeving zich hier bevindt, hij hier naar school gaat en deelneemt aan buitenschoolse activiteiten. Het hof verwijst naar het advies van de Raad, die ook heeft laten meewegen dat de moeder de wens heeft om te verhuizen.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24019
Beperkt gezag van gewijsde op wijze berekenen draagkrachtGerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-04-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:1255 Jurisprudentie - RechtseenheidAlimentatie Procesrecht 1:401 BW Rechtsvraag Heeft een oordeel over de wijze waarop de draagkracht moet worden berekend uit een eerdere procedure tussen partijen gezag van gewijsde? OverwegingDe vrouw grieft tegen de berekening van de draagkracht van de man op basis van zijn gemiddelde winst uit onderneming over de afgelopen drie jaren. Zij stelt dat de draagkracht van de man moet worden berekend aan de hand van zijn winst uit onderneming over het laatste jaar voor de ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie, omdat de draagkracht van de man in een eerdere procedure tussen partijen ook op die wijze is berekend. Dat oordeel uit die eerdere procedure heeft volgens de vrouw gezag van gewijsde tussen partijen. Het hof verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 20 december 2013 (ECLI:NL:HR:2013:2109) en de daarbij behorende conclusie van de AG (ECLI:NL:PHR:2013:1095), en overweegt dat uit die uitspraak (en ook uit latere jurisprudentie) volgt dat a an beslissingen die zien op alimentatiekwesties zoals deze slechts beperkt gezag van gewijsde toe komt. Daarnaast is er een wijziging van omstandigheden, wat een nieuwe berekening van de kinderalimentatie rechtvaardigt en dus ook een nieuwe beoordeling van de wijze waarop de draagkracht moet worden berekend.
Binnenkort:
Procederen in erfrechtzaken |
|
24020
Partneralimentatie: verdiencapaciteit, vermogen, dividend, gedeelde woonlasten en bijdrage aan meerderjarig kindGerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-04-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:1248 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAlimentatie 1:156 BW; 1:400 BW Rechtsvraag Op welke wijze speelt vermogen een rol bij de aanvullende behoefte? Kan bij de draagkracht rekening worden gehouden met dividenduitkeringen? Moet het woonbudget gehalveerd worden bij duurzaam samenwonen? Moet rekening worden gehouden met een vrijwillige bijdrage aan een meerderjarig kind ouder dan 21 jaar? OverwegingBij de vaststelling van de partneralimentatie komen in deze casus meerdere discussies aan de orde. Het hof houdt bij de vaststelling van de aanvullende behoefte van de vrouw naast haar Wajong-uitkering ook rekening met een verdiencapaciteit op basis van 24 uur per week werken, omdat de vrouw tijdens het huwelijk 24 uur per week werkte in het bedrijf van de man. Daarnaast houdt het hof rekening met een rendement van 4% over het vermogen van de vrouw van € 550.000,- welk vermogen zij heeft verkregen uit overbedeling bij de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap. Bij de vaststelling van de draagkracht van de man, stelt de vrouw dat een jaarlijkse dividenduitkering van € 60.000,- moet worden opgeteld bij het inkomen van de man. De man verweert zich. Bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap is de onderneming gewaardeerd volgens de DCF-methode. Daarbij is al rekening gehouden met toekomstige winstuitkeringen. Het is volgens de man dubbelop om dan ook bij de draagkracht voor de partneralimentatie rekening te houden met de dividenduitkeringen. Het hof gaat niet in op dit verweer van de man, en overweegt dat met de dividenduitkeringen sowieso geen rekening gehouden kan worden nu de dividenduitkeringen in ieder geval in de komende jaren nodig zijn om de tijdens het huwelijk opgebouwde rekeningcourantschuld af te betalen. Tevens staan de woonlasten van de man ter discussie. De vrouw stelt dat de man duurzaam aanmerkelijk lagere woonlasten heeft dan het woonbudget, omdat hij samen woont. Zij vindt dat moet worden gerekend met de helft van het woonbudget. Het hof rekent toch met het woonbudget, omdat er een groot inkomensverschil bestaat tussen de man en zijn partner (90/10). Het hof vindt het onder die omstandigheden niet redelijk om de helft van de woonlasten aan zijn partner toe te rekenen. Tot slot staat ter discussie of de man zijn bijdrage aan zijn meerderjarige zoon in mindering mag brengen op zijn draagkracht. Het hof overweegt dat een vrijwillige onderhoudsbijdrage aan een meerderjarig kind ouder dan 21 jaar niet voor gaat op de partneralimentatie. Met die bijdrage wordt dus geen rekening gehouden. |
|
24027
Onderhoudsplichtige moet zijn inkomen op peil houden, ook als hij gaat studerenGerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-04-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:2364 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingAlimentatie 1:404 BW Rechtsvraag Staat het de onderhoudsplichtige ouder vrij om te gaan studeren als dit gevolgen heeft voor zijn/haar draagkracht? OverwegingDe man was tijdens het huwelijk ondernemer. In de periode van de echtscheiding heeft hij zijn onderneming beëindigd en is hij een mbo-opleiding begonnen met als doel na zijn opleiding een twee keer zo hoge omzet te kunnen behalen. De man stelt dat hij tijdens zijn studie hooguit de minimale draagkracht heeft van € 25,- per maand. Het hof oordeelt dat het bij de berekening van de draagkracht niet alleen gaat om wat de man feitelijk verdient maar ook wat hij in staat is te verdienen. Het staat de man niet vrij om zijn werkzaamheden te stoppen en een opleiding te gaan volgen, als dat tot gevolg heeft dat hij tijdelijk niet aan zijn onderhoudsplicht kan voldoen. De keuze van de man om te gaan studeren mag niet zonder meer worden afgewenteld op het kind en de vrouw. Het hof berekent daarom de draagkracht van de man aan de hand van de inkomensgegevens uit de periode waarin partijen nog samen waren. |
|
24042
Vernietiging beschikking zorgmachtiging wegens niet horen betrokkene.Hoge Raad der Nederlanden, 05-04-2024 ECLI:NL:HR:2024:547 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingWvggz 6:1 Wvggz Rechtsvraag Wanneer kan een rechter voorbij gaan aan het vereiste dat de betrokkene moet worden gehoord na ontvangst van het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging? OverwegingDe Hoge Raad overweegt dat de rechter op grond van artikel 6:1 Wvggz de betrokkene dient te horen na ontvangst van het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. De gedachte hierachter is verderstrekkend dan het beginsel van hoor en wederhoor. Het gaat er ook om dat zoveel mogelijk wordt gewaarborgd dat aan iemand niet verplichte zorg kan worden opgelegd zonder dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. De rechter moet de bereidheid van de betrokkene om gehoord te worden onderzoeken, en indien de rechter vaststelt dat die bereidheid ontbreekt dient de rechter de gronden te vermelden waarop dat oordeel berust. Daarbij is niet noodzakelijk dat de rechter vaststelt dat de betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat dit naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop de betrokkene zich heeft gedragen, in het bijzonder ook bij de door de rechter aangewende pogingen om de betrokkene in zijn woon- of verblijfplaats te horen op de voet van art. 6:1 lid 2 Wvggz.
|
|
24028
Budgetbeheer als alternatief voor bewindGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-04-2024 ECLI:NL:GHARL:2024:2343 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingCuratele, bewind en mentorschap 1:431 BW; 1:449 BW Rechtsvraag Kan budgetbeheer als alternatief dienen voor bewind? OverwegingRechthebbende heeft verzocht om het bewind over de gelden en goederen die aan haar (zullen) toebehoren, op te heffen. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Het hof overweegt dat de noodzaak van het bewind nog steeds bestaat, maar dat het bewind moet worden opgeheven omdat het niet zinvol is gebleken. Het bewind duurt al bijna zes jaar en er is nog geen schuldenregeling getroffen. Een zekere frictie in de samenwerking tussen een rechthebbende en een bewindvoerder is niet ongebruikelijk en staat de instandhouding van het bewind op zichzelf niet in de weg. In het huidige geval komt er echter na zes jaar geen grip op de financiële situatie van de rechthebbende, omdat de samenwerking niet tot stand komt. Uit het dossier wordt onvoldoende duidelijk wat de bewindvoerder heeft gedaan om een schuldenregeling tot stand te brengen, anders dan door het vragen om ondertekening van stukken door de rechthebbende. De rechthebbende is zelf gaan samenwerken met een budgetcoach en heeft onderbouwt dat dit goed voor haar werkt. Het hof concludeert dat budgetbeheer in een nauwe, persoonlijke samenwerking voor de rechthebbende een meer passende maatregel is dan bewindvoering die niet van de grond komt. Het bewind wordt opgeheven.
Binnenkort:
Executele versus vereffening |
|
24080
Uitzondering op tweeconclusieregel niet aanvaardbaar wegens strijd met de goede procesordeGerechtshof Den Haag, 03-04-2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:1673 Jurisprudentie - RechtseenheidProcesrecht Alimentatie 347 Rv Rechtsvraag Beroep ter zitting op ontbreken woonlasten alimentatiegerechtigde in strijd met de tweeconclusieregel? OverwegingGeen van partijen heeft grieven gericht tegen de wijze waarop de rechtbank de huwelijkse behoefte heeft vastgesteld. Pas tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep doet de man een beroep op het feit dat de vrouw in werkelijkheid geen woonlasten heeft en dat haar behoefte daarom lager is dan de door de rechtbank berekende behoefte. Het hof overweegt dat in alimentatiezaken er soms redenen kunnen zijn om in afwijking van de tweeconclusieregel een nieuwe stelling alsnog toe te laten zod at de vaststelling van de uitkering tot levensonderhoud berust op een juiste en volledige waardering van de van belang zijnde omstandigheden zoals die zijn ten tijde van de uitspraak . Maar een dergelijke afwijking mag geen strijd met de openbare orde opleveren. Het hof concludeert dat in dit geval het toelaten van het beroep van de man op het ontbreken van woonlasten aan de zijde van de vrouw in strijd is met de goede procesorde. De man had dit beroep eerder kunnen doen.
Binnenkort:
Procederen in erfrechtzaken |
|
24018
Aan de nakoming van de zorgregeling verbonden dwangsommen niet passend.Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-04-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:1118 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGezag en omgang artikel 1:253a lid 5 BW Rechtsvraag Zijn de aan de nakoming van de zorgregeling verbonden dwangsommen passend, terwijl de Raad de zorgen van de moeder onderschrijft, en de gecertificeerde instelling aangeeft nog onvoldoende zicht te hebben op de thuissituatie bij beide ouders? OverwegingIn eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter de moeder veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling, en aan de nakoming dwangsommen verbonden. De moeder is in hoger beroep gekomen tegen de dwangsommen. Zij is niet tegen contact tussen de vader en de minderjarige, maar zij heeft zorgen over drank- en drugsmisbruik van de vader en de veiligheid van de minderjarige bij de vader. De minderjarige staat onder toezicht gesteld. De raad deelt de zorgen van de moeder. Het hof oordeelt dat onder deze omstandigheden, de dwangsommen niet passend zijn. De zorgen die de vader heeft over de nakoming door de moeder, worden ondervangen door de ondertoezichtstelling.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |
|
24026
Gebruiksvergoeding en eigenaarslasten voormalige echtelijke woningGerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-04-2024 ECLI:NL:GHSHE:2024:1107 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingHuwelijksvermogensrecht Algemeen 3:169 BW Rechtsvraag Bestaat er ook een recht op een gebruiksvergoeding als niemand de voormalig echtelijke woning bewoont? OverwegingIn deze casus zijn partijen al in 2007 gescheiden. De man is in de echtelijke woning blijven wonen tot in 2020. In 2020 heeft de woning een paar maanden leeg gestaan en in 2021 is de woning verkocht. De man vindt dat de vrouw over de periode waarop de woning leeg stond de helft van de eigenaarslasten aan hem moet betalen. De vrouw stelt dat zij recht heeft op een gebruiksvergoeding en dat de vordering van de man betreffende de eigenaarslasten kan worden weggestreept tegen haar vordering betreffende de gebruiksvergoeding. De man betwist dat de vrouw recht heeft op een gebruiksvergoeding omdat hij de woning in de betreffende periode ook niet gebruikte, en hij de vrouw er niet van heeft weerhouden om de woning te gebruiken. Het hof oordeelt dat de vrouw wel recht heeft op een gebruiksvergoeding. Zij had geen sleutel van de woning en de man had ook niet duidelijk gemaakt aan de vrouw dat de woning beschikbaar was voor haar, als zij daar gebruik van wenste te maken. Het uitsluitend gebruik door de man is daardoor niet opgehouden toen hij uit de woning vertrok. De conclusie is dat de eigenaarslasten tegen de gebruiksvergoeding kunnen worden weggestreept.
Binnenkort:
Scheidingscongres 2024 |