arbeidsrecht

VAKnieuws

Schending wederindiensttredingsvoorwaarde

Nr: 19079 Gerechtshof Amsterdam, 19-02-2019 ECLI:NL:GHAMS:2019:496 Jurisprudentie Geschilbeslechting Ontslag en ontbinding 7:669 BW

Rechtsvraag

Is onder de gegeven omstandigheden door het aannemen van een derde kok sprake van schending van de wederindiensttredingsvoorwaarde?

Overweging

Het UWV heeft [X] bij brief van 13 september 2017 toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [appellant] op te zeggen. In de beslissing van het UWV is de volgende bepaling opgenomen:

'Wederindiensttredingsbepaling'

Heeft u binnen 26 weken na opzegging van de arbeidsovereenkomst iemand nodig voor het verrichten van dezelfde werkzaamheden als die welke de werknemer verrichtte voordat de arbeidsovereenkomst werd opgezegd? Dan moet u de voormalige werknemer in de gelegenheid stellen die werkzaamheden op de bij u gebruikelijke voorwaarden te hervatten. Doet u dat niet en laat u de werkzaamheden door een ander verrichten, dan kan de kantonrechter op verzoek van de werknemer het ontslag ongedaan maken of u veroordelen aan de werknemer een billijke vergoeding te betalen (artikel 7:681 lid 1 onder d van het Burgerlijk Wetboek).”

Bij brief van 15 september 2017, gericht aan [appellant] , heeft [X] de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2017 opgezegd. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat [X] de wederindiensttredingsvoorwaarde heeft geschonden door beschikbare kokswerkzaamheden niet aan [appellant] aan te bieden maar deze te laten verrichten door een zzp-er. Omdat wedertewerkstelling niet aan de orde is vanwege sluiting van het restaurant is aan [appellant] een billijke vergoeding van € 500,- toegekend. Vast staat dat [X] in de maanden november en december 2017 kokswerkzaamheden - in ieder geval voor 32 uur - heeft laten verrichten door een ingehuurde derde. Op grond van de tekst van de wederindiensttredingsbepaling had [X] deze kokswerkzaamheden, die immers dezelfde waren als de werkzaamheden die [appellant] voordien verrichtte, aan [appellant] moeten aanbieden. Dat [X] ervan uitging dat [appellant] deze werkzaamheden niet zou kunnen of willen uitvoeren deed, wat daarvan ook zij, aan vorenbedoelde verplichting van [X] niet af. Door na te laten de beschikbare kokswerkzaamheden aan [appellant] aan te bieden, heeft [X] in strijd gehandeld met de wederindiensttredingsvoorwaarde die aan de verleende toestemming voor opzegging was verbonden. Daaraan doet niet af dat de arbeidsomvang van de beschikbare werkzaamheden beperkter was dan de arbeidsomvang vóór het ontslag.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Loondoorbetaling 100% bij tweede ziektejaar

Nr: 19060 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-02-2019 ECLI:NL:GHSHE:2019:591 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Arbeidsovereenkomstenrecht 7:629 BW

Rechtsvraag

Is de werkgever verplicht 100% van het loon door te betalen waar 70% is overeengekomen?

Overweging

De vraag wanneer uit een door de werkgever jegens de werknemer gedurende een bepaalde tijd gevolgde gedragslijn voortvloeit dat sprake is van een tussen partijen geldende (de arbeidsovereenkomst aanvullende) arbeidsvoorwaarde, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Het komt aan op de zin die partijen aan elkaars gedragingen (en in verband daarmee staande verklaringen) hebben toegekend en in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen.

In dit verband komt betekenis toe aan gezichtspunten als

(i) de inhoud van de gedragslijn,

(ii) de aard van de arbeidsovereenkomst en de positie die de werkgever en de werknemer jegens elkaar innemen,

(iii) de lengte van de periode gedurende welke de werkgever de desbetreffende gedragslijn heeft gevolgd,

(iv) hetgeen de werkgever en de werknemer in verband met deze gedragslijn jegens elkaar hebben verklaard of juist niet hebben verklaard,

(v) de aard van de voor- en nadelen die voor de werkgever en de werknemer uit de gedragslijn voortvloeien, en

(vi) de aard en de omvang van de kring van werknemers jegens wie de gedragslijn is gevolgd. In het onderhavige geval heeft [operations] , in het tweede ziektejaar van [appellante] , drie maanden lang 100% loon betaald terwijl in het toepasselijke arbeidsvoorwaardenreglement is bepaald dat 70% zou worden betaald.

De gemachtigde van [operations] heeft in een e-mail van 20 augustus 2018 aan de gemachtigde van [appellante] geschreven dat het loon, overeenkomstig de arbeidsvoorwaardenregeling, vanaf augustus 2018 70% zou bedragen. [operations] heeft vanaf augustus 2018 ook 70% van het loon aan [appellante] betaald. Het beroep van [appellante] op een loonstrook van augustus 2018 waarop nog is uitgegaan van 100% loon, baat haar niet. [operations] heeft onbetwist aangevoerd dat deze loonstrook werd verstrekt na de aankondiging van haar gemachtigde op 20 augustus 2018 dat 70% loon zou worden betaald en dat deze loonstrook binnen één dag is vervangen door een juiste loonstrook met vermelding van 70% loon.
Gelet op deze feiten en omstandigheden kan zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, voorshands niet worden aangenomen dat [appellante] erop mocht vertrouwen dat zij vanaf augustus 2018 ook nog aanspraak had op 100% loon.

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Beoordelingskader uitwisselbare functies in Ontslagregeling

Nr: 19039 Hoge Raad der Nederlanden, 15-02-2019 ECLI:NL:HR:2019:229 Jurisprudentie Rechtseenheid Ontslag en ontbinding 7:669 BW, 13 Ontslagregeling

Rechtsvraag

Hoe dient de uitwisselbaarheid van vervallen functies en van nieuwe functies te worden beoordeeld?

Overweging

Zowel op grond van de tekst van art. 13 Ontslagregeling als in het licht van de toelichting op die bepaling moet worden aangenomen dat bij de beoordeling of sprake is van uitwisselbare functies, geen andere gezichtspunten in aanmerking mogen worden genomen dan de daarin genoemde. 

Uit de toelichting op art. 13 Ontslagregeling kan worden afgeleid dat het bij de beoordeling van de uitwisselbaarheid van functies gaat om een objectieve, niet aan een individuele werknemer gekoppelde, vergelijking van de functies. Het gaat er dus niet om hoe een individuele werknemer een functie in de praktijk uitoefent, noch of een bepaalde werknemer zowel de ene als de andere functie kan vervullen. Dat het gaat om de functie en niet om de werknemer, betekent niet dat de functie-inhoud en de daarvoor vereiste kennis, vaardigheden en competenties uitsluitend mogen worden vastgesteld aan de hand van de functiebeschrijving, al zal deze beschrijving doorgaans wel een belangrijke bron van informatie zijn. Naast de functiebeschrijving kunnen alle omstandigheden van belang zijn die op de gezichtspunten, genoemd in art. 13 Ontslagregeling, een licht kunnen werpen, zoals wat de functie in de praktijk in het algemeen behelst en onder welke algemene omstandigheden de functie moet worden uitgeoefend. Het gaat er bij de beoordeling van uitwisselbaarheid immers om dat een vergelijking tussen functies wordt gemaakt op basis van de werkelijke inhoud ervan.

Het hof heeft het voorgaande niet miskend. De overweging van het hof (rov. 3.3) dat bij de beoordeling van de uitwisselbaarheid van de functies, naast de in art. 13 Ontslagregeling genoemde gezichtspunten, alle omstandigheden van het geval van belang zijn, moet blijkens de beoordeling die daarop volgt, aldus worden begrepen dat bij de beantwoording van de vraag of de beide functies uitwisselbaar zijn, wat de in art. 13 lid 1 Ontslagregeling genoemde gezichtspunten betreft alle omstandigheden van belang zijn die op die gezichtspunten een licht kunnen werpen.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Toetsingsmoment opzegverbod

Nr: 19066 Gerechtshof Den Haag, 15-02-2019 ECLI:NL:GHDHA:2019:289 Jurisprudentie Rechtseenheid Arbeidsovereenkomstenrecht 7:669 BW

Rechtsvraag

Wat dient het toetsmoment te zijn voor het opzegverbod bij een verzoek op de g-grond?

Overweging

Het opzegverbod tijdens ziekte geldt niet indien de ziekte een aanvang heeft genomen nadat het verzoek om ontbinding door de kantonrechter is ontvangen (art. 7:671b lid 2 BW). Als sprake is van een opzegverbod kan de kantonrechter de arbeidsovereenkomst toch ontbinden als het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft (art. 7:671b lid 6 sub a BW).

Het hof is van oordeel dat als een werknemer in hoger beroep alsnog een deskundigenoordeel in het geding brengt, dat betrekking heeft op de vraag of het opzegverbod tijdens ziekte van kracht was ten tijde van de procedure in eerste aanleg, in de regel rekening moet worden gehouden met een dergelijk deskundigenoordeel. Dat is immers een verklaring die betrekking heeft op de situatie zoals die aan de orde was ten tijde van de procedure in eerste aanleg. Dat is naar het oordeel van het hof het toetsingsmoment voor de vraag of het opzegverbod tijdens ziekte van kracht is bij de beoordeling van een ontbindingsverzoek op de g-grond (en in het verlengde daarvan de vraag of het verzoek verband houdt met ziekte). Het hof toetst deze vraag dus ex tunc, maar houdt daarbij in de regel wel rekening met nieuwe stukken die in hoger beroep in het geding worden gebracht, voor zover deze betrekking hebben op de situatie ten tijde van de procedure in eerste aanleg, zoals het onderhavige deskundigenoordeel. In eerste aanleg heeft [verzoekster] ook al een beroep gedaan op het opzegverbod tijdens ziekte. Het deskundigenoordeel dat zij in hoger beroep in het geding heeft gebracht, vormt een nadere onderbouwing van hetgeen zij in eerste aanleg als verweer heeft aangevoerd maar onvoldoende heeft onderbouwd. Indien een dergelijk deskundigenoordeel buiten beschouwing zou moeten worden gelaten omdat dit pas op een datum gelegen na de mondelinge behandeling in eerste aanleg is aangevraagd, wordt geen recht gedaan aan het karakter van het hoger beroep, dat immers onder meer een herstelfunctie heeft van wat in eerste aanleg niet goed is verlopen.

Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat deze uitzondering zich voordoet. De kantonrechter heeft met juistheid geoordeeld dat het ontbindingsverzoek van Centric eerst en vooral verband houdt met de verstoorde arbeidsverhouding en niet met de ziekte/ziekmelding(en) van [verzoekster] .

Lees verder
 

Beoordelingsmaatstaf voor uitwisselbaarheid vervallen functie en nieuw gecreëerde functie

Nr: 19048 Hoge Raad der Nederlanden, 15-02-2019 ECLI:NL:HR:2019:229 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Ontslag en ontbinding 7:669 BW

Rechtsvraag

Wat is de beoordelingsmaatstaf voor uitwisselbaarheid van functies?

Overweging

Als een medewerker bijvoorbeeld toevallig een achtergrond heeft die hem persoonlijk geschikt maakt voor een functie die niet uitwisselbaar is met zijn eigen functie, dan zal een beroep door de desbetreffende medewerker op uitwisselbaarheid niet worden gehonoreerd. De toets op uitwisselbaarheid is kortom objectief gerelateerd aan de functie en niet subjectief aan de medewerker.

Dit in tegenstelling tot het begrip ‘passende functie’, waar wordt gekeken naar de subjectieve/persoonlijke mogelijkheden van de werknemer. Of een boventallige werknemer kan worden herplaatst in een passende functie, is immers afhankelijk van de beoordeling of hij geschikt is voor deze functie.

 

In de tijd gezien, vindt allereerst de selectie van de voor ontslag voor te dragen werknemers plaats. Dit gebeurt op basis van objectieve criteria (toepassing afspiegelingsbeginsel per categorie uitwisselbare functies). Indien er vervolgens een functie vacant is of binnen de termijn bedoeld in artikel 9 wordt, dient aan de hand van een beoordeling van de geschiktheid van de werknemer voor deze functie te worden bepaald of de functie voor hem/haar een passende functie is. Het begrip ‘passende functie’ is derhalve anders en ruimer dan het begrip ‘uitwisselbare functie’. Naast de functiebeschrijving kunnen alle omstandigheden van belang zijn die op de gezichtspunten, genoemd in art. 13 Ontslagregeling, een licht kunnen werpen, zoals wat de functie in de praktijk in het algemeen behelst en onder welke algemene omstandigheden de functie moet worden uitgeoefend. Het gaat er bij de beoordeling van uitwisselbaarheid immers om dat een vergelijking tussen functies wordt gemaakt op basis van de werkelijke inhoud ervan.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Omvang van de billijke vergoeding, vervolg New Hairstyle

Nr: 19052 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-02-2019 ECLI:NL:GHSHE:2019:516 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Ontslag en ontbinding 7:677 BW 7:681 BW, 7:683 BW

Rechtsvraag

Welke omstandigheden worden meegewogen in het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding?

Overweging

De Hoge Raad heeft overwogen dat de rechter de billijke vergoeding dient te bepalen op een wijze die, en op een niveau dat, aansluit bij de bijzondere omstandigheden van het geval (rov. 3.4.2 beschikking 30 juni 2017). Naar het oordeel van het hof is om die reden relevant in welke mate New Hairstyle een verwijt valt te maken. [appellante] heeft in dit verband aangevoerd:

- dat New Hairstyle ten onrechte haar vakantieaanvraag heeft geweigerd in te willigen;

- dat New Hairstyle de arbeidsovereenkomst bewust heeft opgezegd, wetende dat zij daarmee in strijd met de wettelijke bepalingen handelde.


Volgens [appellante] is de grond voor de vernietigbaarheid van de opzegging uitsluitend en volledig aan New Hairstyle te wijten.

New Hairstyle heeft dat bestreden. New Hairstyle heeft erop gewezen dat al definitief is vastgesteld dat partijen ieder in dezelfde mate een verwijt valt te maken. New Hairstyle heeft verder nog aangevoerd dat [appellante] zelfs een groter verwijt valt te maken dan haar, onder meer omdat [appellante] volgens New Hairstyle niet de waarheid zou hebben gesproken over de periode dat zij met vakantie was, de reden dat zij vakantie wilde nemen en/of de afscheidsborrel. Ook heeft New Hairstyle aangevoerd dat zij ten tijde van het sturen van de opzeggingsbrief niet werd bijgestaan door een advocaat. Het hof constateert dat [appellante] er als een soort van vanzelfsprekendheid vanuit gaat dat de arbeidsovereenkomst zou zijn gecontinueerd tot haar pensioengerechtigde leeftijd wanneer zij de opzegging had vernietigd. Het hof volgt [appellante] daarin niet.

Het hof acht het onaannemelijk dat de arbeidsovereenkomst nog geruime tijd zou hebben voortgeduurd wanneer [appellante] de opzegging had vernietigd. De verhoudingen tussen partijen waren immers grondig verstoord geraakt.

 

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Toetsingsmoment opzegverbod

Nr: 19051 Gerechtshof Den Haag, 15-02-2019 ECLI:NL:GHDHA:2019:289 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Ontslag en ontbinding 7:669 BW

Rechtsvraag

Mag een rechter rekening met een deskundigenoordeel dat betrekking heeft op de situatie ten tijde van de procedure in eerste aanleg, maar pas in hoger beroep in het geding wordt gebracht?

Overweging

Het hof is van oordeel dat als een werknemer in hoger beroep alsnog een deskundigenoordeel in het geding brengt, dat betrekking heeft op de vraag of het opzegverbod tijdens ziekte van kracht was ten tijde van de procedure in eerste aanleg, in de regel rekening moet worden gehouden met een dergelijk deskundigenoordeel. Dat is immers een verklaring die betrekking heeft op de situatie zoals die aan de orde was ten tijde van de procedure in eerste aanleg. Dat is naar het oordeel van het hof het toetsingsmoment voor de vraag of het opzegverbod tijdens ziekte van kracht is bij de beoordeling van een ontbindingsverzoek op de g-grond (en in het verlengde daarvan de vraag of het verzoek verband houdt met ziekte).

 

Het hof toetst deze vraag dus ex tunc, maar houdt daarbij in de regel wel rekening met nieuwe stukken die in hoger beroep in het geding worden gebracht, voor zover deze betrekking hebben op de situatie ten tijde van de procedure in eerste aanleg, zoals het onderhavige deskundigenoordeel. In eerste aanleg heeft [verzoekster] ook al een beroep gedaan op het opzegverbod tijdens ziekte. Het deskundigenoordeel dat zij in hoger beroep in het geding heeft gebracht, vormt een nadere onderbouwing van hetgeen zij in eerste aanleg als verweer heeft aangevoerd maar onvoldoende heeft onderbouwd. Indien een dergelijk deskundigenoordeel buiten beschouwing zou moeten worden gelaten omdat dit pas op een datum gelegen na de mondelinge behandeling in eerste aanleg is aangevraagd, wordt geen recht gedaan aan het karakter van het hoger beroep, dat immers onder meer een herstelfunctie heeft van wat in eerste aanleg niet goed is verlopen. 

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Vervolg op New Hairstyle-arrest

Nr: 19040 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-02-2019 ECLI:NL:GHSHE:2019:516 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht
Ontslag en ontbinding
7:681 BW

Rechtsvraag

Hoe dient de hoogte van de billijke schadevergoeding te worden bepaald bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst New Hairstyle en werkneemster?

Overweging

Kortom, het hof acht het aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst zou zijn ontbonden wegens een verstoorde verhouding zonder ernstige verwijtbaarheid van partijen, dus rekening houdend met een opzegtermijn en met toekenning van een transitievergoeding maar zonder dat aan werkneemster een billijke vergoeding zou zijn toegekend.

(...)

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof rekening houdt met de volgende omstandigheden zoals die door partijen zijn aangevoerd:

- beide partijen treft in dezelfde mate een verwijt met betrekking tot de vakantiekwestie;

- New Hairstyle heeft welbewust het dienstverband met werkneemster in strijd met de voor haar geldende wettelijke voorschriften opgezegd en de gevolgen van deze rechteloze beëindiging van het dienstverband op de koop toe genomen;

- het kan werkneemster niet worden tegengeworpen dat zij een verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding heeft ingediend en niet de vernietiging van de opzegging heeft verzocht; 

- het financiële gevolg van de opzegging bedraagt voor werkneemster nog geen € 1.000,- bruto. 

Het hof is van oordeel dat de omvang van de billijke vergoeding in dit geval minimaal moet worden bepaald op de door werkneemster als gevolg van de opzegging geleden schade, dus minimaal op iets minder dan € 1.000,- bruto. Het hof ziet in de verwijtbaarheid met betrekking tot de vakantiekwestie, geen aanleiding om dat hier als een op dat bedrag drukkende omstandigheid mee te laten wegen, omdat dit anders dubbel ten nadele van werkneemster zou komen (de vakantiekwestie leidt al tot een beperkte schade in verband met de hypothetische ontbinding). Wel dient deze omstandigheid ertoe te leiden dat de billijke vergoeding niet op een veel hoger bedrag dan de hiervoor besproken schade moet uitkomen. Het hof merkt in aanvulling op bovengenoemde omstandigheden nog op dat in dit geval een opzegtermijn in acht is genomen. Er is geen sprake geweest van een ontslag op staande voet. De situatie dat werkneemster van het ene op het andere moment niet meer in haar levensonderhoud kon voorzien, is niet aan de orde geweest. Het hof acht dat op zich een factor om rekening mee te houden, niet in die zin dat dit tot een lager bedrag moet leiden dan het hiervoor besproken schadebedrag, maar wel om de billijke vergoeding niet op een veel hoger bedrag te stellen dan die schade.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Maatstaf ernstig verwijtbaar handelen

Nr: 19049 Hoge Raad der Nederlanden, 08-02-2019 ECLI:NL:HR:2019:203 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Ontslag en ontbinding 7:669 BW

Rechtsvraag

Wat is de maatstaf voor ‘ernstig verwijtbaar’ en welke omstandigheden kunnen daarvoor van belang zijn?

Overweging

Op het in art. 7:673 lid 1 BW neergelegde recht van de werknemer op een transitievergoeding in de daar omschreven gevallen waarin de arbeidsovereenkomst eindigt, bestaan enkele uitzonderingen.

Eén van deze uitzonderingen doet zich voor indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (art. 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW). Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid blijkt dat deze uitzonderingsgrond een beperkte reikwijdte heeft en terughoudend moet worden toegepast. De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt.

Bij de beoordeling of de uitzonderingsgrond van art. 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW van toepassing is, zijn de omstandigheden van het geval – waaronder de persoonlijke omstandigheden van de werknemer – slechts van belang voor zover deze van invloed zijn op de verwijtbaarheid van het handelen of nalaten van de werknemer dat tot het ontslag heeft geleid.

De overige omstandigheden van het geval (dus omstandigheden die geen verband houden met de gedragingen van de werknemer die tot het ontslag hebben geleid, noch met de verwijtbaarheid van die gedragingen) zijn in dit verband niet van betekenis. Opmerking verdient dat bij beantwoording van de vraag of het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als bedoeld in art. 7:673 lid 8 BW, alle omstandigheden van het geval van belang kunnen zijn, dus ook omstandigheden die bij de toepassing van art. 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW niet van betekenis zijn.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Anti-ronselbeding

Nr: 19067 Rechtbank Noord-Nederland, 06-02-2019 ECLI:NL:RBMNE:2019:402 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht 7:653 BW

Rechtsvraag

Valt een anti-ronselbeding onder het wetsartikel voor het concurrentiebeding?

Overweging

In rechtsoverweging 4.2. is reeds opgemerkt dat de kantonrechter de term “werkzaam”, zoals genoemd in artikel 7:653 lid 1 BW, uitlegt als werkend zijn/in dienst zijn. Daaronder valt niet de bepaling in een beding dat de werknemer zich op geen enkele wijze mag verstaan met een (oud-)collega van zijn vorige werkgever. Zo’n kort of wat langer contact valt niet onder werkzaamheid.

Een anti-ronselbeding als het onderhavige valt derhalve niet onder de werking van artikel 7:653 BW, maar dient te worden beoordeeld met behulp van de normen van goed-werkgeverschap en goed-werknemerschap, in samenhang met de toepasselijke regels uit Boek 3 en 6 BW.
De kantonrechter ziet echter, alvorens te komen tot deze beoordeling, aanleiding het anti-ronselbeding te toetsen aan een aantal grondrechten. In rechtsoverweging 4.11. is reeds besproken dat iedere persoon die verblijft op het grondgebied van een Staat (die partij is bij het EVRM), het recht heeft zich vrijelijk te verplaatsen en er vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen. Die vrijheid mag slechts beperkt worden in de in lid 2 en 3 van artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM genoemde gevallen. Het verbod om (ex-)werknemers te benaderen perkt de bewegingsvrijheid van de ex-werknemer op onrechtmatige wijze in.
Op grond van onderhavig anti-ronselbeding wordt het de ex-werknemer onmogelijk gemaakt te gaan naar plaatsen waar ook oud-collega’s aanwezig zijn. In dat geval ligt het namelijk voor de hand dat beiden elkaar groeten en spreken. Die gedragingen zijn op grond van onderhavig beding verboden en de ex-werknemer loopt het risico hiervoor te worden beboet. Door het opleggen en handhaven van een beding als onderhavige wordt het recht op vrijheid van verplaatsing op onrechtmatige wijze beperkt. 

Lees verder
 

Begrip inkomsten in het kader van wachtgeld

Nr: 19042 Rechtbank Overijssel, 05-02-2019 ECLI:NL:RBOVE:2019:498 Jurisprudentie Geschilbeslechting Algemeen WW, wachtgeldreglement

Rechtsvraag

Zijn uitkeringen uit de Zwitserlevenpolis inkomsten waardoor er gekort wordt op de wachtgelden?

Overweging

Ja. Voor de vraag of sprake is van een uit de dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering zoals bedoeld in artikel 3:5 van het AIB is naar het oordeel van de kantonrechter niet van doorslaggevend belang of de toenmalige werkgever van eisers destijds al dan niet arbeidsrechtelijk verplicht was de betreffende werknemers die voorheen werkzaam waren geweest bij RZT een prepensioenverzekering aan te bieden. Van belang is dat Menzis voor deze nader omschreven groep werknemers ter compensatie van de afschaffing van de pré-VUT-regeling vanwege het onbetaalbaar worden hiervan vanwege fiscale redenen, een andere voorziening heeft getroffen waardoor zij alsnog, voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, eerder kunnen stoppen met werken. De prepensioenverzekering die is afgesloten vloeit derhalve voort uit de dienstbetrekking die eisers hadden met hun toenmalige werkgever. 

De prepensioenvoorziening is niet voor de eisers individueel getroffen maar voor een grotere, nader omschreven groep werknemers op wie destijds de pre-VUT-regeling van toepassing was. Het beroep van eisers op de uitspraak van CRvB van 26 november 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BG6766) gaat dan ook niet op. Bovendien hebben eisers, anders dan in de door hen genoemde situatie waarover de uitspraak van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2017:1039) handelt, de prepensioenverzekering niet uit eigen middelen gefinancierd, maar heeft Menzis een eenmalige bedrag ter beschikking gesteld voor het premievrije pensioen. Weliswaar is aan de vrijval van de polis geen voorwaarde verbonden in die zin dat eerder gestopt dient te worden met werken, maar zulks betekent niet dat om die reden de uitkeringen uit de Zwitserlevenpolis niet zouden zijn aan te merken als een periodieke uitkering in de zin van artikel 3:5 van het AIB. In dit verband wordt erop gewezen dat de CRvB in zijn uitspraak van 6 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2863 heeft bepaald dat de vraag of een prepensioen onder de uitzondering van artikel 3:5, derde lid van het AIB valt, restrictief uitgelegd dient te worden omdat het gaat om een uitzondering op de hoofdregel (te weten: inkomen dat verrekend moet worden met de WW-uitkering).

Lees verder
 

Op non-actiefstelling

Nr: 19081 Rechtbank Amsterdam, 04-02-2019 ECLI:NL:RBAMS:2019:1471 Jurisprudentie Geschilbeslechting Ontslag en ontbinding 7:669 BW

Rechtsvraag

In hoeverre is een op non-actiefstelling vooruitlopend op een procedure toelaatbaar?

Overweging

De vraag of VUmc [eiseres] weer te werk dient te stellen moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf van goed werkgeverschap, zoals verwoord in artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Gezien het belang van een werknemer bij het verrichten van de bedongen werkzaamheden, dient een werkgever een zwaarwegende grond te hebben om tot non-actiefstelling van een werknemer over te gaan. VUmc heeft door middel van gesprekken en een mediation getracht de werkrelatie tussen [eiseres] en [naam leidinggevende] te verbeteren. Dat is niet gelukt.

De kantonrechter heeft geen inzicht gekregen in de pogingen van VUmc om tot een werkbare oplossing voor de problemen tussen [naam leidinggevende] met andere medewerkers te komen. Wel is duidelijk geworden dat zowel [naam leidinggevende] als [naam collega eiseres] hun leidinggevende taken tijdelijk hebben overgedragen. In het arbeidsverleden van [eiseres] kan de kantonrechter evenwel geen eerder incident ontwaren, waarin [eiseres] zich op vergelijkbare wijze als haar nu wordt verweten heeft gedragen. Evenmin is de kantonrechter gebleken dat [eiseres] al eerder een waarschuwing of een andere disciplinaire maatregel heeft ondergaan. VUmc heeft ook niet duidelijk gemaakt, waarom een minder verstrekkende maatregel niet mogelijk was, zoals bijvoorbeeld een maatregel zoals is opgelegd aan [naam leidinggevende] en [naam collega eiseres] .

Hierbij neemt de kantonrechter mede in overweging, dat VUmc [eiseres] een gekend en gewaardeerd laboratoriumspecialist noemt, wiens vakinhoudelijke kwaliteiten niet ter discussie staan. Gelet op bovenstaande lijkt de op non-actiefstelling vooral te zijn ingegeven bij wijze van voorstadium op het door VUmc gewenste vertrek van [eiseres] uit haar organisatie. Naar de mening van de kantonrechter loopt VUmc daarmee vooruit op de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daarbij speelt tevens mee, dat VUmc al op 5 december 2018 heeft aangekondigd tot indiening van een verzoekschrift te zullen overgaan, maar dit pas op 22 januari 2019 daadwerkelijk heeft gedaan.

De behandeling van dit verzoek zal nog enkele weken op zich laten wachten en de uitspraak eveneens, zodat [eiseres] lange tijd haar gebruikelijke werkzaamheden niet kan uitvoeren. Het uitvoeren van de bedongen werkzaamheden is een wezenlijk belang van elke werknemer, dus ook van [eiseres] .

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder