VAKnieuws

Termijn herroeping adoptie in casu strijdig met recht op eerbiediging family life

Nr: 17246 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-12-2017 ECLI:NL:GHSHE:2017:5391 Jurisprudentie Geschilbeslechting IPR 1:231 lid 2 BW; 8 EVRM

Rechtsvraag

Is het onverkort vasthouden aan de wettelijke termijn in artikel 1:231 lid 2 BW gezien de omstandigheden een ongerechtvaardigde inmenging in haar family life in de zin van artikel 8 EVRM?

Overweging

Het hof is naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van oordeel dat herroeping van de adoptie van de vrouw in het kennelijke belang van de vrouw is. Het hof overweegt daartoe dat de vrouw onweersproken heeft gesteld dat zij al jarenlang geen contact meer met de adoptiefvader en diens familie heeft en dat zij – mede door de adoptie – een nare jeugd heeft gehad, waarvan zij tot op de dag van vandaag nog last heeft. Het heeft geleid tot psychische problematiek, waarvoor ze ook in therapie is geweest en die haar nog steeds belast. De vrouw verwacht dat door herroeping van de adoptie en de wijziging van achternaam, zij meer rust zal kunnen vinden. Het contact tussen de vrouw en haar biologische vader is hersteld en ook de biologische vader heeft de wens dat de adoptie wordt herroepen. Het hof acht het, in lijn met hetgeen hiervoor is overwogen, niet aannemelijk dat de herroeping van de adoptie van de vrouw een ongerechtvaardigde inbreuk zal maken op de rechten en vrijheden van anderen. Het hof overweegt daartoe dat uit het rapport van de bijzondere curator is gebleken dat de belangen van [de minderjarige dochter van appellante] zich niet tegen de toewijzing van het verzoek van de vrouw verzetten, ondanks dat de herroeping van de adoptie van de vrouw ook voor haar afstammingsrechtelijke consequenties heeft. Uit voornoemd rapport blijkt verder dat de minderjarige dochter van appellante geen bezwaren heeft tegen de wens van de vrouw om de adoptie te herroepen. Het hof stelt voorts vast dat de adoptiefvader het hof heeft doen berichten dat hij niets meer met de vrouw te maken wil hebben. Het hof is daarmee voldoende van het belang bij en de redelijkheid van de herroeping van de adoptie van de vrouw overtuigd. Het hof zal derhalve het verzoek van de vrouw tot herroeping van de adoptie toewijzen. Ten gevolge hiervan worden de familierechtelijke banden tussen de vrouw en haar dochter en de adoptiefvader en diens bloedverwanten verbroken en die tussen de vrouw en haar dochter en de biologische vader van de vrouw hersteld.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Berekening transitievergoeding, toepasselijke drie kalenderjaren

Nr: 17248 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-12-2017 ECLI:NL:GHSHE:2017:5419 Jurisprudentie Geschilbeslechting WWZ 7:673 BW; 3 Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitie vergoeding

Rechtsvraag

Hoe dient het begrip “verschuldigd in de drie kalenderjaren voorafgaande aan het jaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt” in artikel 3 lid 1 sub c van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding, uitgelegd te worden? Valt het jaar waarin de arbeidsovereenkomst is geëindigd daaronder?

Overweging

Nee. De tekst van de nota van toelichting bij het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding, Staatsblad 2014 nr. 538, onder  artikel 3 luidt als volgt:

“(…) Op grond van het eerste lid, onderdeel c, wordt het loon verder vermeerderd met 1/36 van de overeengekomen variabele looncomponenten, die verschuldigd waren in de drie kalenderjaren voorafgaand aan het einde van de arbeidsovereenkomst. Dit sluit aan bij de praktijk waarin bijvoorbeeld een winstuitkering veelal per kalenderjaar wordt uitgekeerd en hierbij logischerwijs niet het lopende kalenderjaar kan worden betrokken, omdat de hoogte van de daaraan toe te rekenen winstuitkering pas op een later moment bekend wordt. (…) Nu de hoogte van deze looncomponenten kan variëren, wordt uitgegaan van een gemiddelde berekend over 36 maanden voorafgaand aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigt. (…)”

Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat uitgegaan dient te worden van het gemiddelde van de variabele looncomponenten die zijn toe te rekenen aan de drie jaren direct voorafgaand aan het jaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt. Slechts voor looncomponenten toe te rekenen aan het jaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt geldt dat deze niet worden meegenomen. Anders dan verzoeker betoogt wordt het voorgaande niet anders doordat in voornoemde toelichting waar het variabele looncomponenten betreft, onder het kopje “Uitgangspunt bruto loon X arbeidsduur”, is opgenomen

“(…)Daarom is – in aansluiting op de bestaande praktijk – ervoor gekozen te bezien hoeveel de werknemer in de daaraan voorafgaande drie kalenderjaren aan dergelijke componenten heeft ontvangen en het gemiddelde hiervan mee te laten tellen voor de berekening van de hoogte van de transitie vergoeding,”

Gezien het eerst geciteerde gedeelte van de tekst van de nota van toelichting ligt de uitleg van verweerder/vennootschap het meest voor de hand. De vordering van verzoeker zal worden afgewezen voor zover deze de berekening van de transitievergoeding door verweerder/vennootschap te boven gaat.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Bevoegdheid en toepasselijk recht bij eenzijdige standplaatswijziging Poolse werkneemster

Nr: 18026 Rechtbank Oost-Brabant, 04-12-2017 ECLI:NL:RBOBR:2017:6802 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsprocesrecht
Arbeidsovereenkomstenrecht
7:613 BW, 20-23 Brussel II-bis

Rechtsvraag

Welke rechter is bevoegd bij een geschil over een standplaatswisseling van een Poolse customer service supervisor van Ryanair – woonachtig in en werkend vanuit Eindhoven - naar Dublin, en welk recht is daarbij van toepassing?

Overweging

Nu het een arbeidsovereenkomst betreft met internationale aspecten dient de bevoegdheid van de (kanton)rechter te worden getoetst aan de bepalingen uit Brussel I herschikt en met name de artikelen 20 t/m 23.

Tussen partijen is niet in geschil dat zij in artikel 32.1 van de arbeidsovereenkomst een rechtsgeldige keuze hebben gemaakt voor de Ierse rechter. Dat sluit echter niet uit dat, gelet op artikel 23 Brussel I herschikt, de werknemer ook andere gerechten kan aanzoeken.   G doet een beroep op artikel 21 lid 1 sub b onder i Brussel I herschikt.   Dat beroep slaagt.  

4. Ryanair heeft in dat kader verwezen naar een uitspraak Hof van Justitie van 14 september 2017 met als nummer C-168/16 en C-169/16 (JAR 2017/258) dat – kort gezegd – handelt over de vraag of de thuisbasis aangemerkt kan worden als plaats waar of van waaruit de werknemer gewoonlijk werkt.  

De kantonrechter overweegt dat in dat arrest weliswaar is uitgemaakt dat standplaats, dan wel de plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt, niet kan worden vereenzelvigd met het begrip thuisbasis in de zin van verordening (EEG) nr. 3922/91, maar dat de thuisbasis wel een belangrijke aanwijzing kan vormen voor het vaststellen van de plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt. Zo was G geplaatst in Eindhoven.  

Daarnaast vingen op Eindhoven Airport haar diensten aan en keerde zij daar ook terug. Haar werkinstructies, waaronder de voorbereiding en debriefing, ontving zij in Eindhoven.

Het is inderdaad zo dat dit slechts een klein deel van de gehele arbeidsduur betreft en dat voor het overige deel van de werkzaamheden, die in de lucht plaatsvonden, geen aanwijzingen kunnen worden gevonden, maar daar staat tegenover dat de jurisdictiebepalingen de belangen van de zwakkere partij beogen te beschermen. Een werknemer moet snel naar een rechter kunnen, zodat, nu daarmee nog niets gezegd is over het toe te passen recht, bij afweging van de belangen het kwantitatieve aspect een minder belangrijke rol moet worden toegedicht en de Nederlandse rechter bevoegd moet worden geacht (zie considerans 18 Brussel I). Meer in het bijzonder op grond van artikel 100 Rv de kantonrechter te Eindhoven.

Toepasselijk recht

(...) Tussen partijen is niet in geschil dat zij in artikel 32.1 van de arbeidsovereenkomst het Iers recht als toepasselijk recht zijn overeengekomen.

6. Ten aanzien van de in artikel 8 Rome I genoemde bescherming die voor de werknemer dient te zijn gewaarborgd, wordt het volgende overwogen. Centraal staat in dit geding, zoals hiervoor overwogen onder punt 2, de beantwoording van de vraag of Ryanair een beroep toekomt op het wijzigingsbeding waarop de overplaatsing van G. naar Dublin gebaseerd is.

Het opnemen van het eenzijdig wijzigingsbeding en het beroep dat daarop door Ryanair is gedaan, is niet in strijd met een Nederlandse dwingend rechterlijke bepaling.

Uit artikel 7:613 BW vloeit immers voort dat een werkgever een beroep kan doen op een eenzijdig wijzigingsbeding en dat, in beginsel, van de geldigheid van het beding moet worden uitgegaan. Op de uitzonderingsbepaling van artikel 8 lid 1 Rome I kan dan ook reeds hierom geen beroep worden gedaan.

Hieruit volgt dat het gekozen Iers recht van toepassing is.

Lees verder
 

Schadevergoeding wegens tekortschieten rechtsbijstandverzekeraar

Nr: 17250 Rechtbank Amsterdam, 29-11-2017 ECLI:NL:RBAMS:2017:8842 Jurisprudentie Geschilbeslechting Ontslag en ontbinding 7:669 BW; 7:682 BW; 6:74 BW

Rechtsvraag

Is DAS Rechtsbijstand tekort geschoten in het bijstaan van een geschorste docent - die zich tijdens en direct na het schorsingsgesprek gemotiveerd tegen de schorsing had verzet, de gegrondheid daarvan aantoonbaar had betwist en uitdrukkelijk de wens te kennen had gegeven dat zijn werkgever in gesprek zou gaan andere docenten - door geen inzage in het dossier te vragen en zich onvoldoende kritisch tegenover de werkgever op te stellen?

Overweging

Ja. Door dit nalaten van het vragen van onderbouwing, uitblijven van een kritische houding of het tegenspreken van de argumenten van werkgever heeft DAS ook geen onderhandelingsdruk kunnen opbouwen voordat in contact werd getreden met de wederpartij op 30 juni 2014. Ook dat ligt op de weg van een redelijk bekwaam handelend rechtsbijstandverlener, in ieder geval om zich daarvoor in te spannen. Zo blijkt evenmin van een spoedige, gebruikelijke, brief, waarin zo overtuigend mogelijk eisers visie op de zaak en de feiten wordt uiteengezet aan de hand van de door hem aangereikte argumenten, waarin de aan het adres van eiser gemaakte verwijten worden weersproken en onderbouwing daarvan wordt gevraagd en wordt geprotesteerd tegen de opgelegde schorsing. Aldus heeft DAS het initiatief uit handen gegeven, waardoor namens werkgever zonder enige tegenspraak van tevoren een ontslagvoornemen kon worden geuit en een eerste voorstel tot beëindiging van het dienstverband kon worden gedaan. Dat is niet altijd te voorkomen, maar een bekwaam rechtshulpverlener moet in het belang van zijn cliënt alles in het werk stellen om het voortouw en het initiatief aan zich te houden om voor zijn cliënt tot een zo gunstig mogelijk resultaat te komen. Daarvan is hier allerminst gebleken. 

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Geen arbeidsovereenkomst maar vervoersovereenkomst tussen chauffeur en pakketbezorgbedrijf

Nr: 17251 Rechtbank Rotterdam, 29-11-2017 ECLI:NL:RBROT:2017:9408 Jurisprudentie Geschilbeslechting Arbeidsovereenkomstenrecht 7:610 lid 1 BW; 7:659 lid 1 BW

Rechtsvraag

Bestaat er een arbeidsovereenkomst tussen een chauffeur en een 24-uurs pakketbezorgbedrijf?

Overweging

Nee. Uit de overeenkomst volgt niet dat eiser/chauffeur (handelende onder eenmansbedrijf X) de werkzaamheden zelf diende te verrichten. Gesteld noch gebleken is dat in weerwil van de tekst van deze bepaling van de overeenkomst in de praktijk wél zo’n verplichting voor eiser gold. De verplichting van bedrijf (eiser) op dit punt was geen andere dan dat er voor bekwaam personeel gezorgd moest worden. Verder is nog gebleken dat er tegelijkertijd twee door bedrijf X ingezette bussen voor verweerder/pakketverzorgbedrijf TransMission reden, waarvan er, vanzelfsprekend, hoogstens één door eiser bestuurd kon worden. Er is dus niet voldaan aan het vereiste van artikel 7:659 lid 1 BW dat de werknemer verplicht is de arbeid zelf te verrichten. Bovendien ontving eiser geen loon maar een vergoeding die was gebaseerd op het aantal te vervoeren zaken en vastgestelde tarieven. Dat de onderneming van eiser, bedrijf X, ook verplichtingen had die zouden kunnen duiden op een gezagsverhouding - zie artikel 7 van de overeenkomst - weegt daar niet tegenop. Die verplichtingen passen namelijk ook bij een vervoerovereenkomst.

 

Lees verder
 

Andere beheerder op vakantiepark is geen overgang van onderneming

Nr: 18013 Rechtbank Noord-Holland, 29-11-2017 ECLI:NL:RBNHO:2017:10529 Jurisprudentie Geschilbeslechting Algemeen 7:662 BW

Rechtsvraag

Is sprake van overgang van onderneming bij een wijziging van de beheerder van een vakantiepark en waarbij drie werknemers zijn overgenomen?

Overweging

Partijen zijn het erover eens dat de beheeractiviteit die op Resort Duynzicht wordt verricht in eerste instantie een ‘gastheerfunctie’ is. Dat wil zeggen: ontvangst van gasten; beheer van sleutels van de vakantievilla’s; bemensing van de receptie en eerste aanspreekpunt bij vragen en klachten. Ook worden zo nodig kleine reparaties aan de vakantievilla’s verricht. Behoudens de reparatiewerkzaamheden die, zoals de kantonrechter begrijpt, eigenlijk altijd door X werden verricht, kenmerkt de overeenkomst zich door zijn arbeidsintensieve karakter, niet door zijn kapitaalintensieve karakter. De onderneming van Eazzis (en thans Buitenhuis) werd niet zozeer uitgevoerd  met gebruikmaking  van essentiële materiële activa van Resort Duynzicht, maar zo nodig (en dan slechts in het kader van reparaties)  aan  de activa van Duynzicht. Voor zover Buitenhuis in de uitvoering van haar beheerovereenkomst gebruik maakt van materialen die voorheen door Eazzis werden gebruikt, heeft Buitenhuis terecht gesteld dat deze materialen onvoldoende onderscheidend vermogen hebben om ze betekenis toe te kennen in de vraag of hier sprake is van behoud van identiteit.

Een en ander brengt mee dat geen sprake is van een overgang van onderneming in bovenbedoelde zin, zodat de vorderingen van Eazzis moeten worden afgewezen.

Lees verder
 

81 RO: voldaan aan motiveringseis voor ontzegging omgang

Nr: 17232 Hoge Raad der Nederlanden, 24-11-2017 ECLI:NL:PHR:2017:1207 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang

Rechtsvraag

Heeft het hof de zware motiveringseis voor ontzegging van omgang miskend?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: Het hof heeft in rov. 2.3 op basis van het verslag van de bijzondere curator vastgesteld dat als gevolg van het huidige verzoek van de man om contact het gevoel van de dochter dat zij niet veilig is, versterkt is en dat de dochter volhardt in haar mening dat zij geen contact wenst met de man. Ook heeft het hof in aanmerking genomen dat volgens de bijzondere curator de verzoeken tot contactherstel de ontwikkeling van de dochter naar volwassenheid verstoren, omdat de dochter daardoor weer wordt geconfronteerd met de herinneringen, trauma’s en de last die zij voelt van het geheimhouden van het verleden. Het hof noteert dat het advies van de bijzondere curator inhoudt dat het in het belang van de dochter is dat zij de ruimte krijgt haar eigen leven op te bouwen en een stabiele en veilige woon- en leefsituatie te hebben. In rov. 2.4 heeft het hof vastgesteld dat voldoende duidelijk is dat de dochter zelf een herstel van het contact met de vader afwijst. Ten tijde van de beschikking van het hof was de dochter veertien jaar oud. Gezien deze vaststellingen, is geenszins onbegrijpelijk hoe het hof tot zijn oordeel is gekomen dat het belang van de dochter zich verzet tegen nader onderzoek en het verder aanhouden van de zaak. De inhoud van de brief van 28 oktober 2016, waarvan het hof kennis heeft genomen (zie rov. 1.2), verplichtte het hof niet tot het geven van een uitgebreidere motivering. 

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Geldingsduur melding betalingsonmacht voor deelneming bedrijfstakpensioenfonds

Nr: 17238 Hoge Raad der Nederlanden, 24-11-2017 ECLI:NL:HR:2017:3019 Jurisprudentie Rechtseenheid Algemeen 23 Wet bpf 2000

Rechtsvraag

Heeft het hof miskend dat een melding van betalingsonmacht geen betrekking kan hebben op toekomstige premieverplichtingen inzake deelneming aan een bedrijfspensioenfonds?

Overweging

Indien een melding van betalingsonmacht op de voet van art. 23 lid 2 Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 is gedaan, behoeft niet opnieuw een zodanige melding te worden gedaan zolang nog sprake is van een betalingsachterstand, tenzij het bedrijfstakpensioenfonds de betalingsplichtige na ontvangst van een betaling schriftelijk doet weten de betalingsonmacht niet langer aanwezig te achten. Zie in vergelijkbare zin HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6635, NJ 2007/164 voor de toepassing van art. 36 lid 2 Invorderingswet 1990.

Lees verder
 

Werkneemster niet-ontvankelijk in loonvordering wegens ontbreken deskundigenverklaring

Nr: 17240 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2017 ECLI:NL:GHARL:2017:10209 Jurisprudentie Geschilbeslechting Ziekte 7:629a lid 1 BW

Rechtsvraag

Heeft de kantonrechter werkneemster terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar loonvordering omdat zij geen geen verklaring heeft overgelegd als bedoeld in artikel 7:629a lid 1 BW (deskundigenverklaring omtrent arbeidsongeschiktheid)?

Overweging

Het toekennen van een WGA-uitkering zegt iets over de arbeidsgeschiktheidssituatie op het moment van toekenning, mogelijk - zoals in dit geval- met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van de uitkering, maar geeft geen uitsluitsel over de vraag of de uitkeringsgerechtigde in de periode daarvoor belastbaar was voor re-integratie in de eigen functie of met andere passende werkzaamheden. Een medische onderbouwing voor haar stelling heeft werkneemster niet verstrekt. Integendeel: naast de second opinion uit januari 2011 is er ook nog de rapportage (die overigens niet in de procedure is overgelegd) van enkele maanden later, waaruit volgt dat werkneemster juist wel belastbaar was voor re-integratiewerkzaamheden. De kantonrechter heeft werkneemster dan ook terecht niet ontvankelijk verklaard in haar loonvordering bij gebreke van een '629a-verklaring'. Dat werkneemster een dergelijke verklaring niet meer kon verkrijgen nadat zij vier jaar had gewacht met haar loonvordering, komt voor haar risico.

Cursussen binnenkort:

5

De zieke werknemer

11-11-2025
Lees verder
 

Relatievermogensrecht: geen rechtsgrond voor verhaal verbouwingskosten woning

Nr: 17244 Gerechtshof Den Haag, 21-11-2017 ECLI:NL:GHDHA:2017:3509 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht 25 Rv; 1:87 BW

Rechtsvraag

Is de man, die eigenaar is van de woning, aan de vrouw, die de verbouwing heeft gefinancierd, een bedrag verschuldigd nu hun relatie is beëindigd? Wat kan de grondslag van een dergelijke vordering zijn?

Overweging

Op basis van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld kan het hof niet vaststellen of, en zo ja welke afspraken partijen hebben gemaakt met betrekking tot de verbouwing van de woning en de draagplicht van de kosten. Uit de stukken volgt dat de moeder van de vrouw de verbouwing heeft gefinancierd. Uit productie 3 bij de memorie van antwoord volgt dat de vrouw en haar moeder eerst op 26 april 2013 een overeenkomst van geldlening hebben vastgelegd met betrekking tot de verbouwing van het woonhuis. Deze schriftelijke vastlegging dateert van ruimschoots na de verbouwing en nadat partijen uit elkaar zijn gegaan. In de visie van de man hebben de ouders van de vrouw het geld aan haar geschonken als een vervroegd deel op haar erfenis. Voorts heeft de man gesteld dat hij nooit geld heeft ontvangen dan wel rekeningen heeft gezien met betrekking tot de verbouwing. Facturen werden rechtstreeks door de moeder van de vrouw aan de aannemer betaald. 

De vrouw heeft haar vordering expliciet gebaseerd op een vergoedingsrecht naar analogie van artikel 1:87 BW. Voor samenwonenden geldt het algemene verbintenissenrecht. Wat zijn partijen met elkaar overeengekomen in het kader van hun samenleving: wie moet welke kosten dragen die verbonden zijn aan de samenleving, wie moet welke kosten dragen met betrekking tot de huishouding, zijn er verzorgingsplichten over en weer enz. Op basis van hetgeen de vrouw heeft gesteld kan het hof niet vaststellen dat er tussen partijen afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de kosten van hun samenleving. Ook op basis van feitelijk gedrag van partijen kan het hof niet vaststellen of er een overeenkomst tussen partijen bestaat met betrekking tot de kosten van de verbouwing. Niet bestreden is door de vrouw dat de man financieel niet in staat was om de kosten van de verbouwing van ruim € 80.000,- te kunnen voldoen.

Op grond van art 25 Rv moet het hof de rechtsgronden van partijen aanvullen. Op basis van de door de vrouw gestelde feiten en omstandigheden kan het hof evenmin vaststellen dat er sprake is van een ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van de man als gevolg van de verbouwing. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een verrijking aan de kant van de man.

Het hof is van oordeel dat op basis van de door de vrouw gestelde feiten en omstandigheden geen rechtsgrond is op basis waarvan zij een vordering heeft op de man met betrekking tot de verbouwing van het woonhuis van de man.

Lees verder
 

Kinderalimentatie: onduidelijkheid over ingangsdatum

Nr: 17231 Hoge Raad der Nederlanden, 17-11-2017 ECLI:NL:HR:2017:2897 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:404 BW

Rechtsvraag

Heeft het hof nagelaten een beslissing te geven met betrekking tot de kinderalimentatie over de periode van 1 februari 2015 tot 5 november 2015, nu het hof de bestreden beschikking alleen heeft bekrachtigd voor zover het betreft de periode van 5 november 2015 tot de datum van de beschikking van het hof?

Overweging

Ja. Het hof heeft niet kenbaar aandacht besteed aan de kinderalimentatie over de periode vóór 5 november 2015. De beslissing van het hof moet aldus worden begrepen dat het hof – door slechts een oordeel te geven over de periode vanaf 5 november 2015 – de kinderalimentatie over de periode vóór 5 november 2015 ongewijzigd heeft gelaten, in die zin dat de in de beschikking van 6 november 2012 vastgestelde kinderalimentatie van € 331,-- per maand per kind door de man verschuldigd is over de periode van 27 februari 2013 tot 5 november 2015. Het hof heeft dit niet duidelijk in zijn beschikking tot uitdrukking gebracht. 

Lees verder