VAKnieuws

Ambtshalve ontslag bewindvoerder

Nr: 25055 Gerechtshof Amsterdam, 03-06-2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:1411 Jurisprudentie Geschilbeslechting Curatele, bewind en mentorschap 1:448 BW; 1:432 BW; 1:435 BW.

Rechtsvraag

Heeft de kantonrechter de bewindvoerder gerechtvaardigd ontslagen?

Overweging

Het hof oordeelt dat de kantonrechter de bewindvoerder terecht heeft ontslagen. De bewindvoerder heeft het vermogen van de rechthebbende niet goed genoeg beheerd, geen machtigingen van de kantonrechter gevraagd (ook niet achteraf) terwijl dat wel moest, en de kantonrechter onvoldoende in staat gesteld om zijn toezichthoudende taak uit te voeren door pas in oktober 2023 rekening en verantwoording af te leggen over de jaren 2020 t/m 2022. De wens van de rechthebbende is dat de bewindvoerder haar bewindvoerder blijft. Haar wens is wel belangrijk, maar  voor het hof wegen de gebreken in de bewindvoering en de transparantie daarvan zwaarder. Het vermogen van de rechthebbende daalt gestaag vanwege het grote verschil tussen haar uitgaven en inkomsten, met name haar liquide middelen, terwijl de kantonrechter onvoldoende in staat is gesteld om toezicht te houden op het bewind.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Vervolg op HR 30 augustus 2019 ECLI:NL:HR:2019:1292

Nr: 25062 Hoge Raad der Nederlanden, 06-06-2025 ECLI:NL:HR:2025:852 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht 1:115 BW; 6:3 BW

Rechtsvraag

'Potovereenkomst': uitvoeringsovereenkomst verrekenbeding huwelijkse voorwaarden of nadere huwelijkse voorwaarde? Vergoedingsrecht: voldoening aan natuurlijke verbintenis?  

Overweging

Potovereenkomst:   Echtgenoten die onder huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd kunnen overeenkomen op welke wijze zij uitvoering zullen geven aan een daarin voorkomend beding. Voor zover die wijze van uitvoering blijft binnen de kaders van het betrokken beding, behoeft zo’n nadere overeenkomst niet notarieel te worden vastgelegd. Voor zover de nadere overeenkomst naar inhoud of uitkomst afwijkt van dat beding, is evenwel sprake van een nadere huwelijkse voorwaarde. Op grond van art. 1:115 lid 1 BW moet een dergelijke overeenkomst in zoverre op straffe van nietigheid bij notariële akte worden aangegaan. T ussen partijen staat vast dat er op grond van de huwelijkse voorwaarden niets te verrekenen valt. Uitvoering van de potovereenkomst leidt volgens het hof echter wél tot verrekening. Gelet hierop heeft het hof miskend dat slechts sprake kan zijn van een overeenkomst tot uitvoering van een beding in de huwelijkse voorwaarden als de wijze van uitvoering blijft binnen de kaders van het betrokken beding

Vergoedingsrecht of natuurlijke verbintenis?  Een investering van een echtgenoot in een woning van de andere echtgenoot, kan leiden tot vermogensopbouw door laatstgenoemde echtgenoot en daarmee tot diens verzorging na het huwelijk. Er is dan sprake van een natuurlijke verbintenis en er is geen vergoedingsrecht ontstaan. Dit kan onder omstandigheden ook wanneer de andere echtgenoot de woning niet in eigendom heeft maar in erfpacht. In casu heeft d e vrouw niet gesteld dat zij ten tijde van de verbouwing van de woning geen vermogen had.  De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar het hof, zodat opnieuw kan worden beoordeeld  of de man met zijn bijdragen aan de verbouwing van de woning heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis jegens de vrouw.

Cursussen binnenkort:

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Hybride zitting

Nr: 25061 Hoge Raad der Nederlanden, 13-06-2025 ECLI:NL:HR:2025:902 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Algemeen
Procesrecht
279 lid 3 rv; 87 lid 5 Rv.

Rechtsvraag

Kan een verzoek om via een videoverbinding deel te nemen aan een zitting enkel worden gehonoreerd als alle partijen daarmee instemmen?

Overweging

De tijdelijke Wet-covid 19 bevatte een bepaling die zittingen via videoverbinding mogelijk maakten. Die wet heeft geen rechtskracht meer. In deze zaak is de vraag aan de orde of deelname aan een zitting via een videoverbinding nu er geen wettelijke grondslag voor is, nog mogelijk is zonder dat alle partijen daarmee instemmen. De Hoge Raad oordeelt van wel. De wet bevat geen bepalingen die daaraan in de weg staan. Wel moet de rechter  die van een van partijen een verzoek ontvangt om via een videoverbinding aan de mondelinge behandeling te mogen deelnemen, steeds na te gaan of dat verzoek een legitiem doel dient en of deelname op afstand van die partij op zodanige wijze kan worden georganiseerd dat het recht op een eerlijk proces is gewaarborgd. Bij dat laatste kan ook de aard van de procedure en de hoedanigheid van de verzoekende partij van belang zijn. Voorts dient de rechter een eventueel bezwaar van (een van) de andere partij(en) tegen toewijzing van het verzoek in zijn beoordeling te betrekken en daarop gemotiveerd te beslissen. De Hoge Raad overweegt daarnaast dat het de voorkeur heeft dat alle partijen fysiek aanwezig zijn ter zitting.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Tijdens hoger beroep over kinderalimentatie gebleken bewind moeder

Nr: 25063 Hoge Raad der Nederlanden, 20-06-2025 ECLI:NL:HR:2025:979 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Alimentatie
Procesrecht
Curatele, bewind en mentorschap
1:441 BW

Rechtsvraag

Wanneer een vordering of verzoek  ex 1:441 BW  had moeten worden ingediend door de bewindvoerder  van de eiser of verzoeker en dat niet is gebeurd, kan dat gebrek in hoger beroep dan nog worden hersteld?

Overweging

Pas tijdens de mondelinge behandeling bij het hof kwam naar voren dat de vrouw al enkele jaren onder bewind stond. Ex 1:441 BW had de bewindvoerder de alimentatieprocedure moeten starten. Het hof heeft de bewindvoerder tijdens het hoger beroep in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen, conform de regels die volgen uit de prejudiciële beslissing van  prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 7 maart 2014,  ECLI:NL:HR:2014:525. De Hoge Raad oordeelt dat dit kan.  Zolang de procedure niet door een onherroepelijk geworden uitspraak is geëindigd, kan de bewindvoerder in het geding verschijnen om dit, ook wat betreft de in eerste aanleg verrichte proceshandelingen, als formele procespartij over te nemen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Reiskosten zorg-/omgangsregeling

Nr: 25064 Hoge Raad der Nederlanden, 20-06-2025 ECLI:NL:HR:2025:976 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Gezag en omgang 1:253a BW; 1:377a BW.

Rechtsvraag

Kan de rechter in het kader van een beslissing over de zorg-/omgangsregeling ook bepalen wie de reiskosten moet dragen, en zo ja, wat geldt dan als uitgangspunt?

Overweging

De Hoge Raad oordeelt dat de rechter in het kader van een beslissing over de zorg-/omgangsregeling tevens een beslissing kan nemen over de reiskosten die gemaakt moeten worden om de regeling uit te voeren.  De rechter kan bij het treffen van een regeling over de verdeling van de reiskosten acht slaan op alle omstandigheden van het geval. De omstandigheid dat het mogelijk maken van omgang tussen een kind en zijn ouders een gedeelde ouderlijke verantwoordelijkheid is, brengt niet mee dat in de regel of als uitgangspunt de reiskosten bij helfte tussen de ouders verdeeld dienen te worden. Indien de reiskosten substantieel zijn, ligt het voor de hand dat de rechter een verschil in draagkracht tussen de ouders in aanmerking neemt bij het vaststellen van een regeling over de verdeling daarvan.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

Wvggz: behoorlijke oproeping betrokkene

Nr: 25065 Hoge Raad der Nederlanden, 20-06-2025 ECLI:NL:HR:2025:972 Jurisprudentie Geschilbeslechting Wvggz 6:1 lid 1 Wvggz

Rechtsvraag

Kon rechtbank  op basis van het niet ter zitting verschijnen  vaststellen dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen in de zin van artikel 6:1 lid 1 Wvggz? 

Overweging

Art. 6:1 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter de betrokkene hoort na ontvangst van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. In casu heeft de rechtbank twee zittingen belegd, en op beide zittingen is betrokkene niet verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat daaruit blijkt dat betrokkene niet bereid was zich te laten horen, en heeft een zorgmachtiging verleend zonder betrokkene te horen. De Hoge Raad overweegt dat de rechtbank moet motiveren waar dit op is gebaseerd, en dat in eerste instantie moet worden vastgesteld of betrokkene wel op de hoogte was van de zitting: " Uit de bestreden beschikking en de overige stukken van het geding blijkt niet dat de rechtbank heeft onderzocht of betrokkene behoorlijk was opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Evenmin heeft de rechtbank vastgesteld dat betrokkene langs andere weg bekend was met de plaats en het tijdstip van de mondelinge behandeling. Bij die stand van zaken kon de rechtbank niet vaststellen dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen." 

Lees verder