personen-, familie- en erfrecht

VAKnieuws

Motiveringsgebrek bij afwijzing verzoek tot verdeling rekeningsaldo

Nr: 16142 Hoge Raad der Nederlanden, 09-12-2016 ECLI:NL:HR:2016:2830 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht
Procesrecht
1:99 BW, 1:83 BW, 843a Rv

Rechtsvraag

Heeft het hof terecht geoordeeld dat het verzoek tot overlegging bankafschriften een ‘fishing expedition’ is?

Overweging

Nee, het hof is niet ingegaan op het verzoek van de vrouw tot verdeling van het saldo van de rekening, maar heeft in rov. 5.7 uitsluitend geoordeeld over het daarmee samenhangende verzoek om de man te verplichten tot het overleggen van bankafschriften van de rekening over de relevante periode. Zonder toelichting valt echter niet in te zien waarom die rekening niet in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoeft te worden betrokken. De man heeft blijkens de stukken van het geding niet betwist dat de rekening bestaat, noch dat deze tot de te verdelen gemeenschap behoort. De klacht slaagt derhalve in zoverre.

 

Hof: 'Het hof is van oordeel dat het verzoek van de vrouw moet worden aangemerkt als een zogeheten fishing expedition, waarvoor artikel 843a Rv nadrukkelijk geen ruimte biedt. Het enkele niet nader onderbouwde vermoeden van de vrouw dat de man in de periode van maart 2012 tot en met november 2012 meer inkomsten heeft gehad dan waarvan zij kennis heeft, is onvoldoende om de man te verplichten al zijn bankafschriften over deze periode over te leggen. Het verzoek van de vrouw dient daarom te worden afgewezen.'

Lees verder
 

Brutering partneralimentatie terwijl de man geen belastingplicht in Nederland heeft

Nr: 16143 Hoge Raad der Nederlanden, 09-12-2016 ECLI:NL:HR:2016:2881 Jurisprudentie Geschilbeslechting Fiscale aspecten
Alimentatie
1:157 BW

Rechtsvraag

Heeft het hof terecht het draagkrachtbedrag van de man gebruteerd, nu tussen partijen niet in geschil is dat de Nederlandse belastingwetgeving niet van toepassing is op het inkomen van de man?

Overweging

Tussen partijen was niet in geschil dat de man als werknemer van een internationale organisatie niet belastingplichtig is in Nederland en dat hij daarom ook geen fiscaal voordeel geniet in verband met zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw. Ook de rechtbank is daarvan uitgegaan en geen van partijen heeft tegen dat uitgangspunt een grief gericht. Door de ten behoeve van de vrouw beschikbare draagkrachtruimte te bruteren is het hof derhalve buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden.

Cursussen binnenkort:

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Gescande handtekening onder verzoek van instelling is voldoende betrouwbaar

Nr: 16146 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-12-2016 ECLI:NL:GHARL:2016:9529 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht
Jeugdrecht
1:265c lid 2 BW, 33 Rv, 278 Rv, 3:15c BW

Rechtsvraag

Is een gescande handtekening onder het verzoekschrift tot verlenging machtiging uithuisplaatsing rechtsgeldig?

Overweging

Ja, de Hoge Raad heeft in 1992 reeds geoordeeld (ECLI:NL:HR:1992:ZC0778) dat een redelijke, met de voortgang van de communicatietechniek rekening houdende en met de eisen van een goede procesorde verenigbare wetstoepassing met zich brengt dat, ingeval een naar behoren ondertekend verzoekschrift volledig, met de daarop zichtbare ondertekening, per fax wordt verzonden naar en ontvangen door de griffie van het gerecht waarbij het moet worden ingediend, de ter griffie ingekomen faxkopie dient te worden aangemerkt als een naar behoren ondertekend verzoekschrift. Het hof is van oordeel dat een gescande handtekening in het huidige digitale tijdperk minstens vergelijkbaar is met die op een faxkopie. Het hof gaat dan ook niet mee met de eis van de ouders dat het verzoekschrift een zogenaamde "natte" handtekening moet bevatten.

Een dergelijk gescande handtekening doet volgens het hof in de gegeven omstandigheden niet onder voor een originele handtekening. Voor het hof bestaat geen twijfel dat de gescande handtekening afkomstig is van mevrouw [I] . Nu verder gesteld noch gebleken is dat de Gecertificeerde Instelling (GI) als organisatie niet betrouwbaar is of de werkwijze onzorgvuldig plaatsvindt, ziet het hof geen enkel beletsel de ondertekening van het verzoekschrift van de GI acceptabel te achten. De door de advocaat ter zitting aangehaalde uitspraken zien op andersoortige procedures (straf-/bestuurszaken) en/of situaties. Met de GI is het hof daarom van oordeel dat sprake is van een naar behoren ondertekend verzoekschrift in de zin van artikel 278 lid 2 Rv.

Lees verder
 
16147

Rapport Staatscommissie Herijking Ouderschap

07-12-2016, bron: Kamerstukken II 2016/17, 33032
Regelgeving - Gezag en omgang
Echtscheiding
Huwelijksvermogensrecht
Procesrecht
Jeugdrecht

Samenvatting

Op 7 december heeft de Minister van Veiligheid en Justitie namens het kabinet het rapport 'Kind en ouder in de 21 e eeuw' aan van de Staatscommissie Herijking Ouderschap onder voorzitterschap van de heer A. Wolfsen aan de Staten-Generaal aangeboden.

Naar aanleiding van maatschappelijke en medisch-technologische ontwikkelingen in de afgelopen decennia heeft de staatscommissie in opdracht van de regering advies uitgebracht over het ouderschap. De commissie heeft in totaal 68 aanbevelingen gedaan die betrekking hebben op algemene aspecten, het juridische ouderschap, het gezag, en draagmoederschap. Inzake het juridisch ouderschap springt er uit dat de commissie aanbeveelt een juridisch meerouderschap (met bijbehorend gezag) voor meer dan twee ouders wettelijk mogelijk te maken. Wat betreft het gezag acht de commissie het onder meer van belang dat in de wet wordt vastgelegd dat voor de registratie van gezamenlijk gezag de schriftelijke toestemming is vereist van het kind dat de leeftijd van acht jaar heeft bereikt. Daarnaast beveelt de commissie aan een wettelijke regeling op te nemen voor draagmoederschap.


 

Gezamenlijke vakanties in Suriname vallen onder kosten huishouding

Nr: 17010 Gerechtshof Den Haag, 07-12-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:4050 Jurisprudentie Geschilbeslechting Echtscheiding
Huwelijksvermogensrecht
1:84 BW

Rechtsvraag

Horen de kosten van de gezamenlijke vakanties naar Suriname tot kosten voor de huishouding?

Overweging

Ja. Het hof heeft ter zitting aan partijen vragen gesteld met betrekking tot de door partijen genoten vakanties, onder andere naar Suriname. Het hof heeft ter zitting vastgesteld dat het spaargeld van de vrouw is besteed aan deze vakanties. Het hof heeft voorts kunnen vaststellen dat de vakanties van partijen naar Suriname gebruikelijk waren, aangezien de man uit Suriname komt en aldaar nog familie heeft. Om deze reden kwalificeert het hof de met deze vakanties gemoeide kosten als kosten van de huishouding in de zin van artikel 3 van de partnerschapsvoorwaarden.

 

Dit artikel bepaalt dat de kosten van de huishouding voor rekening van de partners komen naar verhouding van hun inkomsten uit arbeid en, als die ontoereikend zijn, de kosten ten laste komen van hun vermogens naar evenredigheid daarvan. De man heeft ter zitting verklaard dat hij geen vermogen had ten tijde van het geregistreerd partnerschap, hetgeen de vrouw niet heeft betwist. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot artikel 1:84 BW volgt dat de onderlinge afrekening van huishoudkosten periodiek dient plaats te vinden, na het verstrijken van ieder kalenderjaar. Als dit niet is geschied leidt dit tot rechtsverwerking.

 

Aangezien partijen op dit punt geen afwijkende regeling hebben getroffen, heeft deze jurisprudentie ook gelding voor de uitleg van artikel 3 van de partnerschapsvoorwaarden van partijen. De laatste vakantie van partijen naar Suriname heeft in ieder geval enkele jaren geleden plaatsgevonden. Niet is komen vast te staan dat de vrouw van de man in het kader daarvan een bijdrage heeft gevorderd. Het hof is dan ook van oordeel dat het recht van de vrouw om het deel van de kosten van de vakanties dat de man verhoudingsgewijs voor zijn rekening had moeten nemen, terug te vorderen, is komen te vervallen. 

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

81 RO, gestelde renovatiekosten aan gezamenlijke woning niet te controleren

Nr: 16139 Hoge Raad der Nederlanden, 06-12-2016 ECLI:NL:PHR:2016:934 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht
Procesrecht
81 RO, 1:99 BW, 3:170 BW, 152 Rv

Rechtsvraag

Heeft het hof ten onrechte geoordeeld dat onvoldoende is bewezen of de door de vrouw aangegane leningen zijn gebruikt voor renovatie van de niet-echtelijke gezamenlijke woning?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: Het debat in hoger beroep betrof niet zozeer de vraag of de leningen zijn aangegaan, maar spitste zich toe op de vraag of de desbetreffende leningen zijn gebruikt voor onderhoud of renovatie van deze woning, zoals de vrouw had gesteld. Volgens het hof is de juistheid van die stelling ‘in het geheel niet te controleren’. Deze waardering van het door de vrouw te leveren bewijsmateriaal is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt.

 

Hof: Het hof oordeelt dat de vrouw in elk geval niet is geslaagd in het bewijs dat zij in totaal voor een bedrag van € 112.725,78 aan onderhouds- en renovatiekosten en voor een bedrag van € 69.611,15 aan rente- en financieringskosten ten behoeve van de woning heeft betaald. Uit de stukken die zij ten bewijze van haar stelling heeft overgelegd kan weliswaar worden geconcludeerd dat zij kosten heeft gemaakt ten behoeve van de woning, maar die stukken en hetgeen zij heeft verklaard zijn ten aanzien van veel van de opgevoerde posten geen duidelijk voor de man en het hof te controleren verantwoording van uitgaven ten behoeve van de woning. De man heeft in zijn antwoordakte na getuigenverhoor een greep gedaan uit de financiële stukken die de vrouw heeft overgelegd en daarop gereageerd. Het hof sluit zich aan bij de stelling van de man dat deze oncontroleerbaar zijn. Voor de leningen is naar het oordeel van het hof op grond van de stukken in het geheel niet te controleren of deze zijn gebruikt voor de financiering van onderhoud of renovatie van de woning.

Lees verder
 

Stiefkinderen niet betrokken bij verdeling draagkracht van kinderalimentatie

Nr: 17002 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-12-2016 ECLI:NL:GHARL:2016:10003 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:395 BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht de draagkracht van de man mede verdeeld over de twee stiefkinderen?

Overweging

Nee. Voor de beoordeling van de omstandigheden van het geval is in deze zaak een factor van betekenis dat de man nog maar sinds kort, namelijk sinds zijn huwelijk in 2016, stiefouder is geworden van de twee stiefkinderen. Een factor van gelijke orde is dat zijn echtgenote pas kort geleden is gescheiden van de biologische vader van de betreffende stiefkinderen. Nu gelet op deze omstandigheden het stiefouderschap van de man nog vers is en zijn onderhoudsplicht jegens hen nog maar kort bestaat, dienen, gezien de bijzondere verhouding waarin de man daardoor tot hen staat, naar het oordeel van het hof de biologische ouders van de kinderen vóór de man als primair onderhoudsplichtigen een aandeel in hun behoefte te dragen. 

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Bopz: spanningsveld tussen mate van bewegingsvrijheid en verblijf in instelling

Nr: 16140 Hoge Raad der Nederlanden, 02-12-2016 ECLI:NL:PHR:2016:1190 Jurisprudentie Geschilbeslechting Bopz 81 RO, 15 Wet Bopz

Rechtsvraag

Is sprake van verblijf in een ziekenhuis als betrokkene overdag niet in het ziekenhuis verblijft en slechts in het ziekenhuis overnacht?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: De omstandigheid dat betrokkene overdag niet in het ziekenhuis aanwezig is, betekent volgens de arts niet dat een machtiging tot voortgezet verblijf niet meer noodzakelijk is. Uit de geneeskundige verklaring en de wettelijke aantekeningen blijkt dat het verblijf in het ziekenhuis vooral gericht is op de toediening van de medicatie en het controleren van de bloedspiegel. De arts heeft ter zitting toegelicht dat in het verleden is gebleken dat bij het toestaan van meer vrijheden de inname van medicatie fout gaat en dat betrokkene zelfs eens met een lithiumintoxicatie is teruggekeerd. Uit het voortgangsverslag blijkt dat er met betrokkene geen goede afspraken te maken zijn en dat hij niet meer dan 48 uur mag wegblijven van de afdeling. Onder deze omstandigheden is niet onbegrijpelijk noch rechtens onjuist dat de rechtbank tot de slotsom is gekomen dat betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis verblijft in de zin van art. 15 Wet Bopz, ook al geniet hij een betrekkelijk grote bewegingsvrijheid, en dat het de bedoeling is dat het verblijf in het ziekenhuis wordt voortgezet, waartoe de rechtbank de gevraagde machtiging tot voortgezet verblijf heeft verleend.

Lees verder
 

Bevoegdheid Nederlandse rechter ten aanzien van Marokkaanse bruidsgave

Nr: 17009 Gerechtshof Den Haag, 30-11-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:4051 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht 827 Rv, Brussel IIbis, 1:150 BW

Rechtsvraag

Is de Nederlandse rechter bevoegd te oordelen over een Marokkaanse bruidsgave?

Overweging

Ja. Het hof overweegt ten aanzien van de bevoegdheid als volgt. De Nederlandse rechter komt met betrekking tot de echtscheiding rechtsmacht toe op grond van artikel 3 lid 1 onder a eerste streepje en onder b Brussel IIbis. Op grond van artikel 4 lid 3 Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van daarmee verband houdende nevenvoorzieningen. Het hof is van oordeel dat de verzochte voorziening met betrekking tot de bruidsgave als nevenvoorziening in de zin van artikel 827 lid 1 onder f Rv heeft te gelden, aangezien deze voorziening voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding. Immers, de door de vrouw verzochte voorziening tot voldoening van het resterende deel van de bruidsgave aan haar sluit aan bij de regeling van de gevolgen van de echtscheiding. De mate waarin de bruidsgave verschilt van de Nederlandse rechtsfiguren doet hier naar het oordeel van het hof niet aan af.

Lees verder
 

Toestemming verhuizing mogelijk zonder vastgelegde ouderschapsregeling

Nr: 16135 Hoge Raad der Nederlanden, 25-11-2016 ECLI:NL:HR:2016:2709 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Gezag en omgang 1:253a BW, 815 lid 6 Rv

Rechtsvraag

Heeft het hof terecht aan de vrouw toestemming verleend om met de minderjarige naar Israël te verhuizen zonder een ouderschapsregeling in het dictum vast te leggen?

Overweging

Ja. Blijkens zijn overwegingen heeft het hof het, mede gelet op het belang van het kind, wenselijk geacht de door de vrouw verzochte toestemming te verlenen. Gezien de overwegingen heeft het hof daarbij voldaan aan zijn verplichting erop toe te zien dat in de situatie die na de verhuizing van het kind zal ontstaan zoveel mogelijk recht wordt gedaan aan het gelijkwaardig ouderschap van de man en de vrouw, en heeft het geoordeeld dat daarvan in de omstandigheden van het geval kan worden uitgegaan. Het hof mocht immers ervan uitgaan dat ten minste de door de vrouw voorgestelde regeling tot stand zou komen. Nu vaststelling van de ouderschapsregeling evenwel onderwerp was gebleven van de procedure bij de rechtbank, behoefde het hof de door de vrouw voorgestelde regeling niet in het dictum van zijn beslissing op te nemen.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

Bopz: reikwijdte verlengingsmogelijkheid machtiging voortgezet verblijf

Nr: 16136 Hoge Raad der Nederlanden, 25-11-2016 ECLI:NL:HR:2016:2711 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Bopz 15 Wet Bopz

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank miskend dat verlenging van de machtiging voortgezet verblijf mogelijk was nu aan betrokkene voorwaardelijk ontslag is verleend en de geldingsduur van de machtiging voortgezet verblijf inmiddels is verstreken?

Overweging

Verlenging van de machtiging voortgezet verblijf is niet mogelijk als aan de betrokkene ontslag uit het ziekenhuis is verleend, of als een voorwaardelijk verleend ontslag door het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende machtiging niet meer kan worden ingetrokken. In een dergelijk geval verblijft de betrokkene immers niet meer in het psychiatrisch ziekenhuis, zodat een machtiging tot voortgezet verblijf ingevolge art. 15 Wet Bopz niet meer kan worden verleend. Wel kan de officier van justitie dan ingevolge art. 2 Wet Bopz een voorlopige machtiging verzoeken.

Lees verder
 

Bewijsnood bij verdeling gemeenschap van goederen

Nr: 17011 Gerechtshof Den Haag, 23-11-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:4016 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht
Huwelijksvermogensrecht
22, 843a Rv, 1:150 BW

Rechtsvraag

Dient de man schriftelijke bewijsmiddelen in geding te brengen inzake de gemeenschap van goederen van partijen?

Overweging

Nee. De vrouw vordert op basis van 843a Rv en 22Rv dat de man een groot aantal schriftelijke bewijsmiddelen in het geding moet brengen. Het hof stelt voorop dat artikel 843a Rv betrekking heeft op de bijzondere exhibitieplicht in en buiten rechte. Het biedt een partij de mogelijkheid kennis te nemen van een schriftelijk bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is. Het Nederlandse recht kent geen algemene exhibitieplicht voor partijen, in die zin dat partijen jegens elkaar of ten opzichte van de rechter verplicht zijn en gedwongen kunnen worden tot het verschaffen van informatie en documenten. Artikel 843a Rv biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan de wederpartij indicaties heeft of vermoedt dat de wederpartij over die stukken beschikt en waarvan hij vermoedt die zij wel eens steun kunnen geven aan zijn of haar stelling. De gevraagde bescheiden moeten voldoende bepaald zijn. De in artikel 22 Rv gegeven bevoegdheid aan de rechter om op de zaak betrekking hebbende bescheiden op te vragen is een discretionaire bevoegdheid van de rechter en niet van de vrouw.

Lees verder