VAKnieuws
Kindvriendelijke overweging over niet horen van 10-jarig kindRechtsvraagDient een 10-jarige gehoord te worden nu de vader heeft verklaard dat zij graag door de rechter wordt gehoord? OverwegingNee. In de wet is bepaald dat de rechter een kind van twaalf jaar of ouder naar haar mening moet vragen in een zaak over de zorgregeling. Ook kinderen jonger dan twaalf jaar mogen soms hun mening geven bij de rechter. In dit geval vindt het hof dat geen goed idee, want het hof is bang dat [de minderjarige] (nog meer) spanningen zal voelen van haar ouders als zij wordt uitgenodigd voor een gesprek met de rechter. Het is lastig en waarschijnlijk ook verdrietig voor [de minderjarige] om twee ouders te hebben die het al zo lang en zo ernstig niet eens zijn met elkaar. In zo’n situatie moet een rechter de knoop doorhakken en de ouders moeten de zorgregeling uitvoeren die de rechter heeft bepaald. De vader van [de minderjarige] heeft de rechter verteld dat [de minderjarige] geen behoefte meer heeft aan hulp en ondersteuning van instanties en dat zij geen vertrouwen meer heeft in volwassenen. De rechter denkt niet dat [de minderjarige] daar anders over gaat denken door een gesprek met de rechter. Wel zou het goed zijn als [de minderjarige] wat vaker met een neutrale persoon kan praten. [de minderjarige] zou zelf kunnen kijken op de website van Villa Pinedo, of kunnen bellen met de Kindertelefoon. Haar ouders kunnen ook voor haar een zogenoemde Kindbehartiger inschakelen die met [de minderjarige] kan praten over wat haar bezighoudt. Cursussen binnenkort: |
|
GGZ: hoorplicht en aangetekende versturing oproepRechtsvraagHeeft de rechtbank kunnen aannemen dat betrokkene niet in staat of bereid was zich te doen horen? OverwegingIn het oordeel van de rechtbank ligt besloten dat de rechtbank heeft gemeend dat zij niet nader behoefde te onderzoeken of betrokkene in staat of bereid was zich te doen horen, nu betrokkene bij aangetekende brief is opgeroepen op het adres dat bekend is als het adres waar zij verblijft. Dat oordeel geeft, gelet op de hiervoor in 3.2 vermelde rechtspraak, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Nu de rechtbank niet heeft vastgesteld dat betrokkene daadwerkelijk op de hoogte was van het tijdstip en de plaats van de mondelinge behandeling, en vaststaat dat de aangetekende oproeping op het laatst bekende verblijfadres van betrokkene niet is afgehaald, had de rechtbank de behandeling van het verzoek moeten aanhouden teneinde te onderzoeken of betrokkene op andere wijze zou kunnen worden opgeroepen voor de behandeling van het verzoek. Voor dit nadere onderzoek bestond te meer aanleiding omdat de advocaat van betrokkene op de zitting heeft verklaard dat de laatste keer dat zij contact had met betrokkene dateert van drie weken daarvoor, dat wil zeggen, van voor de indiening van het verzoek (zie hiervoor in 2.4). De onderdelen slagen dus Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Ontslagvergoeding dient als aanvulling draagkracht voor kinderalimentatieRechtsvraagHeeft de rechtbank bij de bepaling van het NBI en de draagkracht van de vrouw ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de ontslagvergoeding van ongeveer € 30.000,- netto die de vrouw in 2018 heeft ontvangen? OverwegingHet hof overweegt als volgt. Uit de door de vrouw overgelegde vaststellingsovereenkomst blijkt dat de arbeidsovereenkomst tussen de vrouw en [F] per 1 oktober 2018 is beëindigd. De vrouw heeft in dat kader in november 2018 een beëindigingsvergoeding ontvangen van € 71.491,71 bruto. Dit komt neer op ruim € 30.000,- netto. Naar het oordeel van het hof kan in redelijkheid van de vrouw worden verwacht de terugval in inkomen sinds het ontslag bij [F] aan te vullen tot het niveau dat zij bij [F] verdiende en mag van haar voorlopig ook nog worden verwacht haar inkomen aan te vullen. Daartoe overweegt het hof dat de man in hoger beroep voldoende heeft geconcretiseerd op welke wijze het hof rekening dient te houden met de ontslagvergoeding en wat dit betekent voor het inkomen van de vrouw. De beëindigingsvergoeding is nu juist bedoeld om een inkomensterugval te compenseren. De keuze van de vrouw om dit geld op andere wijze te besteden dient in beginsel voor haar rekening te blijven. Voor zover sprake is geweest van noodzakelijke (extra) uitgaven zou dit wellicht anders kunnen zijn, maar de vrouw heeft onvoldoende gespecificeerd onderbouwd waaraan de gelden zijn besteed. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw daarmee de stelling van de man dat de vrouw (in ieder geval een deel van) de door haar ontvangen beëindigingsvergoeding had kunnen reserveren om na haar ontslag bij [F] de terugval in haar inkomen aan te vullen onvoldoende betwist. Gelet op haar onderhoudsplicht jegens [de minderjarige2] mocht dat ook van haar worden gevergd. Aannemelijk is dat de vergoeding nog niet volledig zou zijn besteed indien de vrouw andere keuzes had gemaakt. Daarmee slaagt de grief van de man. Cursussen binnenkort: |
|
20160
Uitbreiding steunpakket Corona09-12-2020, bron: Regelgeving - Ontslag en ontbindingSamenvatting
Binnenkort:
De zieke werknemer |
|
Voornemen prejudiciële vragen te stellen over de toepassing buitenlandse huwelijksvermogensregimesRechtsvraagIs het Iraanse huwelijksvermogensrecht verenigbaar met de Nederlandse openbare orde? OverwegingDe huwelijkse voorwaarden zijn niet wederkerig, in die zin dat op basis van die voorwaarden alleen de vrouw aanspraak kan maken op het vermogen van de man en de man geen enkele aanspraak kan maken op het vermogen van de vrouw. Uitgaande van het wettelijke stelsel van algehele scheiding naar Iraans recht, beogen de huwelijkse voorwaarden de vrouw onder bepaalde voorwaarden in geval van echtscheiding recht te geven op de helft van het tijdens het huwelijk door de man opgebouwde vermogen. Partijen verschillen van mening over de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling naar Iraans recht van het vermogen dat de man tijdens het huwelijk van partijen heeft opgebouwd (verder: huwelijkse vermogen). De vrouw betoogt dat zij volgens de huwelijkse voorwaarden, als degene die de echtscheiding heeft verzocht, geen recht heeft op het huwelijkse vermogen van de man, maar dat deze bepaling van Iraans huwelijksvermogensrecht wegens strijd met de Nederlandse openbare orde buiten toepassing dient te blijven, waaruit volgens de vrouw volgt dat zij recht heeft op de helft van het huwelijkse vermogen van de man. De man verweert zich daartegen en voert onder meer aan dat, wanneer de huwelijkse voorwaarden in strijd worden verklaard met de Nederlandse openbare orde, dit tot gevolg heeft dat de huwelijkse voorwaarden in hun geheel buiten toepassing dienen te blijven, zodat teruggevallen wordt op het wettelijke stelsel van Iran van algehele scheiding van goederen. Het is het hof ambtshalve bekend dat de hiervoor genoemde huwelijkse voorwaarden in veel Iraanse huwelijksaktes voorkomen en dat de Nederlandse rechter met regelmaat gevraagd wordt om in het kader van de echtscheiding van echtgenoten met de Iraanse nationaliteit te oordelen over de rechtsgeldigheid en de rechtsgevolgen van deze huwelijkse voorwaarden naar Iraans recht. In het kader van de beoordeling van deze huwelijkse voorwaarden naar Iraans recht rijzen twee rechtsvragen, namelijk: (i) de vraag of de voorwaarde dat de vrouw slechts aanspraak kan maken op de helft van het huwelijkse vermogen van de man wanneer de echtscheiding niet door haar is verzocht, in strijd moet worden geacht met de Nederlandse openbare orde, zoals neergelegd in artikel 10:6 BW, en, voor het geval het antwoord daarop bevestigend is, (ii) welke gevolgen dat heeft voor het huwelijksvermogensregime van partijen: gelden in dat geval de huwelijkse voorwaarden met uitzondering van het gewraakte onderdeel (waardoor de vrouw recht heeft op de helft van het huwelijkse vermogen van de man, ongeacht wie om echtscheiding heeft verzocht) of blijven de huwelijkse voorwaarden zoals hiervoor weergegeven in hun geheel buiten toepassing (waardoor het wettelijke stelsel van algehele scheiding herleeft en de vrouw geen recht heeft op het huwelijkse vermogen van de man, ook als de echtscheiding door de man is verzocht)? Cursussen binnenkort: |
|
Werkgeversaansprakelijkheid beroerteRechtsvraagValt het krijgen van een beroerte op de werkplek als te zien 'in de uitvoering van de werkzaamheden'. OverwegingVoor het antwoord op de vraag of [werkgever] als werkgever uit hoofde van artikel 7:611 BW aansprakelijk is voor de gedragingen van [direct leidinggevende] en [collega 3] is van belang of voor [direct leidinggevende] en/of [collega 3] redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat voor [werknemer] direct medische hulp diende te worden ingeschakeld om gezondheidsschade te voorkomen. Anders dan [werknemer] betoogt, geldt voor een werkgever niet de verplichting om steeds een arts te (laten) raadplegen alvorens een zieke werknemer naar huis te sturen. Het al dan niet raadplegen van een arts in geval van ziekte valt naar het oordeel van het hof in beginsel onder de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer, nog daargelaten dat een werkgever niet de bevoegdheid heeft om een werknemer zonder diens toestemming door een huisarts laten onderzoeken.
|
|
Prejudiciële vragen over reikwijdte belanghebbendenbegrip in bewindzakenRechtsvraagZijn zaken waarin beslist moet worden op een verzoek om ontslag van de bewindvoerder of mentor (artikel 1:448 lid 1 onder e BW resp. artikel 461 lid 1 onder e BW) mede begrepen onder de in artikel 798 lid 2 Rv bedoelde zaken van onderbewindstelling of mentorschap? OverwegingHet hof zal derhalve aan de Hoge Raad de volgende vragen stellen: 1. Is bij verzoeken tot ontslag van een bewindvoerder of een mentor (en benoeming van een andere) artikel 798 lid 2 Rv van toepassing? 2. Maakt het daarbij verschil of de bewindvoerder/mentor van wie het ontslag wordt verzocht behoort tot de in artikel 1:435 lid 4 BW en artikel 1:452 lid 4 BW bedoelde personen uit de eigen kring van de rechthebbende/betrokkene, dan wel een ander (veelal een professionele bewindvoerder/mentor)? 3. Is voor de beantwoording van de eerste vraag van belang of het verzoek tot ontslag wordt gedaan door de bewindvoerder/mentor zelf of door een van de andere personen, bedoeld in artikel 1:448 lid 2 BW en artikel 1:461 lid 2 BW? 4. Is voor de beantwoording van de eerste vraag van belang of het verzoek strekt tot benoeming van een andere bewindvoerder die behoort tot de in artikel 1:435 lid 4 BW en artikel 1:452 lid 4 BW bedoelde personen uit de eigen kring van de rechthebbende/betrokkene, dan wel een ander (veelal een professionele bewindvoerder/mentor)? 5. In hoeverre geldt voor verzoeken tot ontslag van een curator op grond van artikel 1:385 lid 1 onder d BW hetzelfde? Cursussen binnenkort: |
|
Geen extra beloning bewindvoerder voor extra werk uit afwikkeling erfenisRechtsvraagKomen de door de bewindvoerder in het kader van de afwikkeling van een erfenis verrichte werkzaamheden in aanmerking voor een extra beloning? OverwegingVolgens de bewindvoerder bestonden de extra werkzaamheden in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap (verspreid over een periode van ongeveer 10 maanden) onder meer uit het vragen van een verklaring van erfrecht, het onderhouden van contacten met de makelaar over de verkoop van de woning, het verzenden van kennisgevingen, het opzeggen van abonnementen, het bezoeken van de woning samen met de rechthebbende, het vaststellen van het vermogen, contact met de RDW (over het opnieuw aanvragen van alle overschrijvingspapieren en kentekenkaart), het verkopen van de auto (het zoeken van een koper en beëindiging van de verzekering), het regelen van de uitvaart (en wensen op papier zetten), het opstellen van een boedeloverzicht, het indienen van een verzoek tot ontheffing terinzageleggingen (boedelbeschrijving, eind-rekening en verantwoording en de uitdelingslijst) en het doen van de aangifte erfbelasting. De bewindvoerder heeft verklaard dat hiermee 32 (extra) uren waren gemoeid. Samen met de rechtbank is het hof van oordeel dat er in de onderhavige zaak niet is gebleken van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in de Regeling. Onvoldoende is gebleken dat ten aanzien van de door de bewindvoerder verrichte werkzaamheden sprake is van dermate uitzonderlijke omstandigheden dat die werkzaamheden een extra vergoeding rechtvaardigen. Daartoe overweegt het hof dat het forfaitaire beloningsstelsel uit de Regeling voorop dient te staan, hetgeen meebrengt, zoals hierboven in rechtsoverweging 5.2 reeds is overwogen, dat niet voor alle werkzaamheden buiten het normale of gebruikelijke patroon een extra beloning kan worden gevraagd. Op zichzelf is te billijken dat de bewindvoerder de keuze heeft gemaakt om meer uren te maken dan de gemiddelde 17 uren waarop de jaarbeloning ziet, omdat daardoor in het belang van haar cliënte kosten zijn bespaard. Dit brengt echter niet automatisch mee dat de verrichte werkzaamheden zo uitzonderlijk zijn dat daar een extra vergoeding tegenover behoort te staan. Indien dit de bewindvoerder voor ogen heeft gestaan dan was het wellicht verstandig geweest, om van tevoren met de kantonrechter te bespreken/af te stemmen welke werkzaamheden onder het forfaitaire bedrag vallen. Cursussen binnenkort: |
|
Beroepsaansprakelijkheid notaris en verjaringstermijnRechtsvraagHeeft het hof terecht als aanvangsmoment van de verjaringstermijn met betrekking tot het niet inschrijven van de huwelijkse voorwaarden in het huwelijksgoederenregister door de notaris zes weken na het passeren van de voorwaarden aangehouden? OverwegingHet hof heeft als aanvangstijdstip van de verjaringstermijn van twintig jaar aangeknoopt bij het moment waarop de notaris naar het oordeel van het hof tekortschoot in zijn inschrijf- en controleplicht, en dat de omstandigheid dat de notaris ook daarna nog gehouden was voor inschrijving van de akte van huwelijkse voorwaarden zorg te dragen, daaraan niet in de weg stond. Dat de notaris nog gedurende lange tijd na het moment waarop hij tekortschoot in de nakoming van de op hem rustende inschrijf- en controleplicht, had kunnen zorgdragen voor inschrijving van de akte van huwelijkse voorwaarden – en daarmee het intreden van schade had kunnen voorkomen – staat niet eraan in de weg dat het tijdstip waarop de gebeurtenis plaatsvond waardoor de schade is veroorzaakt, moet worden gesteld op het laatste moment waarop de notaris alsnog voor inschrijving van de akte had kunnen zorgdragen zonder tekort te schieten in de nakoming van de op hem rustende verbintenis. Het oordeel van het hof geeft dan ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Cursussen binnenkort: |
|
Onderbouwing draagkracht partneralimentatie en benoeming deskundigeRechtsvraagDient er een deskundige te worden benoemd ter vaststelling van een redelijk inkomen dan een directeur-grootaandeelhouder van een BV? OverwegingNee. De man is directeur grootaandeelhouder van [beheer] Beheer BV (hierna; de BV). Deze vennootschap houdt de aandelen van de werkmaatschappij [BV] B.V. Met betrekking tot de onderneming van de man heeft de vrouw de stelling van de man gemotiveerd weersproken. De vrouw heeft onder meer de stelling van de man dat de omzet in zijn onderneming sterk is gedaald en dat de man zich, gelet op de liquiditeiten in de onderneming, in ieder geval geen hoger DGA salaris kan toekennen van € 50.000,- per jaar, gemotiveerd weersproken. Ook heeft de vrouw gesteld dat de man ten onrechte een deel van zijn omzet onderbrengt in de eenmanszaak van zijn nieuwe partner. Het hof constateert dat de man met betrekking tot zijn financiële situatie en die van zijn onderneming slechts heeft overgelegd: - de geconsolideerde jaarrekeningen 2015 tot en met 2017 van [beheer] Beheer BV; - een geconsolideerd kasstroomoverzicht 2016; - de jaarrekening 2017 van de werkmaatschappij [BV] BV; - de aangifte Inkomstenbelasting 2015; - de concept aangifte Inkomstenbelasting 2016. Het hof constateert dat recente verifieerbare financiële gegevens geheel ontbreken. Zo zijn onder meer niet overgelegd (geconsolideerde) jaarstukken 2018 en 2019 van [beheer] Beheer BV, dan wel de definitieve cijfers, dan wel de voorlopige. Ook ontbreken kwartaal-cijfers 2020 en de prognose 2021. Aangiften Omzetbelasting ontbreken voorts geheel, evenals aangiften en aanslagen Vennootschapsbelasting. Recente aangiften Inkomstenbelasting en aanslagen Inkomstenbelasting ontbreken eveneens. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de man zijn stelling dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte partneralimentatie te betalen in het geheel niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd, hetgeen gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, zeker in dit hoger beroep, wel op zijn weg had gelegen. De man heeft het hof geheel niet, althans onvoldoende in de gelegenheid gesteld zijn inkomenspositie en daarmee zijn beschikbare draagkracht naar behoren te beoordelen, hetgeen wel op zijn weg had gele-gen. Dit dient geheel voor rekening en risico van de man te komen. Cursussen binnenkort: |
|
Afwijzing verzoek gesloten jeugdplaatsing wegens gebrek juiste plekRechtsvraagDient de machtiging gesloten jeugdplaatsing te worden verleend nu de jeugdige niet op een geschikte plek zit, stagneert in ontwikkeling en daar overduidelijk niet gelukkig is? OverwegingDe kinderrechter overweegt dat er veel zorgen zijn over [minderjarige] . [minderjarige] heeft persoonlijke problematiek (onder meer autisme en functioneren op een laag sociaal-emotioneel niveau) en er is sprake van risicovol gedrag. [minderjarige] kan namelijk agressief zijn, heeft onveilige seksuele contacten met oudere mannen en heeft een risicovol sociaal netwerk waar ook drugs wordt gebruikt. Vanwege de grote zorgen en het onttrekken aan de behandeling verblijft [minderjarige] al langere tijd bij Woodbrookers. Daar krijgt hij een grote mate van vrijheid vanwege de kans op escalaties indien er een strikter regime geldt. Deze aanpak is wellicht te rechtvaardigen, maar heeft niet geleid tot een verbetering van de situatie voor [minderjarige] . [minderjarige] is ongelukkig bij Woodbrookers en niet gemotiveerd voor behandeling. Hierdoor vlucht hij vaak weg bij Woodbrookers. De zorgen over [minderjarige] zijn het afgelopen jaar toen hij bij Woodbrookers verbleef geenszins verminderd. Behandeling komt voorts niet of nauwelijks van de grond. Een verblijf bij Woodbrookers helpt hem dan ook niet verder. Het college erkent dit en is al lange tijd op zoek naar een passende vervolgplek voor [minderjarige] die aansluit bij zijn zorgbehoefte, maar het blijkt erg lastig te zijn om deze plek te vinden. De kinderrechter is van oordeel dat het wachten op een passende vervolgplek niet langer een noodzaak kan zijn voor een langer gesloten verblijf. Ook in de geslotenheid onttrekt [minderjarige] zich aan de behandeling en wordt geen resultaat geboekt, zodat het opnieuw verlengen van de gesloten plaatsing niet langer voldoet aan het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet. Nu een gesloten plaatsing een inbreuk maakt op de rechten van [minderjarige] dient hier immers terughoudend mee omgegaan te worden. Ook de RvdK heeft aangegeven dat een gesloten plaatsing niet noodzakelijk is voor [minderjarige] , maar dat hij wel behoefte heeft aan een passende plek. Dit betekent dat de kinderrechter het verzoek grotendeels zal afwijzen. Cursussen binnenkort: |
|
Behoeftigheid en luxe leefstijl door nieuwe partnerRechtsvraagIn hoeverre heeft een luxe leefstijl dankzij een nieuwe partner invloed op de behoeftigheid van de vrouw? OverwegingDe relatie van de alimentatiegerechtigde met een nieuwe partner kan een rol spelen bij de behoeftigheid. Daarbij kan het hof ook rekening houden met omstandigheden van niet financiële aard; deze kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de alimentatieplichtige ex-echtgenoot een (volledige) bijdrage in het levensonderhoud te verlangen. De man stelt dat de nieuwe partner van de vrouw voor een groot deel in de behoefte van de vrouw voorziet, doordat de nieuwe partner luxe vakanties, uitjes, etentjes, een nieuwe auto en benzinekosten voor de vrouw betaalt. Hoewel de vrouw door betalingen van haar nieuwe partner er een levensstijl op nahoudt met meer luxe dan zij tijdens het huwelijk van partijen gewend was, voorziet de nieuwe partner daarmee niet in de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw. De luxe traktaties zijn extra’s en komen niet in de plaats van haar huwelijksgerelateerde behoefte. De man heeft ter zitting erkend dat partijen tijdens hun huwelijk dergelijke luxe vakanties niet hebben gehad. De door de partner aan de vrouw ter beschikking gestelde auto is vergelijkbaar met een leaseauto, waarvan de vrouw zelf de kosten betaalt. De vrouw profiteert weliswaar van de betalingen door haar nieuwe partner, maar de nieuwe partner voorziet daarmee niet in haar basis huwelijksgerelateerde behoefte. Om die reden ziet het hof geen aanleiding de betalingen van de nieuwe partner in mindering te brengen op de behoefte van de vrouw. Verder neemt het hof in aanmerking dat de nieuwe partner van de vrouw niet onderhoudsplichtig is voor de vrouw en niet kan worden gedwongen haar zaken te schenken en rekeningen voor haar te betalen. In de situatie waarin artikel 1:160 BW van toepassing is wordt de onderhoudsplicht van de ex-echtgenoot weliswaar doorbroken zonder dat daar een afdwingbare onderhoudsplicht van de nieuwe partner tegenover staat in het geval er (nog) geen sprake is van een huwelijk, maar zoals eerder beslist is bij de vrouw en haar nieuwe partner geen sprake van een samenwonen als waren zij gehuwd. Cursussen binnenkort: |