VAKnieuws
Aanvaardbare termijnRechtsvraagHeeft de Nederlandse overheid te weinig gedaan om het kind te herenigen met moeder? OverwegingHet kind is onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst (2015). Al vier maanden na de uithuisplaatsing heeft de GI een perspectiefbesluit genomen, luidende dat het kind haar perspectief niet bij de moeder had. De reden hiervoor was dat de moeder niet wilde meewerken aan een plaatsing in een moeder-kind huis. Op het perspectiefbesluit volgde een verzoek tot gezagsbeëindiging, welke in eerste aanleg werd toegewezen en in hoger beroep werd bekrachtigd. Het kind was zich aan het hechten aan de pleegouders en de aanvaardbare termijn was verstreken. De moeder heeft zich gewend tot het EHRM. Zij vindt dat er te weinig is gedaan om te onderzoeken of het kind terug geplaatst kon worden bij de moeder. Het EHRM oordeelt dat de GI en de Raad het doel van terugplaatsing te snel hebben opgegeven. Dat de moeder niet wilde meewerken aan een plaatsing in het moeder-kind huis, betekent nog niet dat er geen andere mogelijkheden waren om te onderzoeken of de moeder een veilige opvoedomgeving kon bieden aan het kind. Dit brengt het EHRM tot het oordeel dat in de procedure die heeft geleid tot de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder, onvoldoende gewicht is toegekend aan de bescherming van het gezinsleven van de moeder en het kind. Er is sprake van een schending van artikel 8 EVRM. Het EHRM kent aan de moeder een immateriële schadevergoeding toe van € 20.000,- (belastingvrij). Cursussen binnenkort: |