VAKnieuws
Verdeling draagkracht kinderalimentatieRechtsvraagMoet de moeder een bijdrage aan de vader betalen? OverwegingDe ouders hebben samen onvoldoende draagkracht om volledig in de behoefte van hun kind te voorzien. De moeder heeft wel méér draagkracht dan de kosten die zij zelf voor het kind moet maken. In theorie zou zij het meerdere dus aan de vader kunnen betalen als kinderalimentatie, zodat hij ook zo veel mogelijk in de behoefte van het kind kan voorzien wanneer het kind bij hem is. De rechtbank acht dit niet redelijk, omdat de vader wanneer het kind bij hem verblijft altijd met het kind bij zijn ouders verblijft. Hij heeft daarom minder kosten dan waar in de berekening vanuit wordt gegaan. Cursussen binnenkort: |
|
Het stimuleren van goed contact met andere ouder speelt een rol bij het bepalen van het hoofdverblijfRechtsvraagBij welke ouder moet de hoofdverblijfplaats worden bepaald? OverwegingDe rechtbank laat bij de beslissing over de hoofdverblijfplaats doorslaggevend zijn in welke mate de ouders in staat zijn onbelast contact met de andere ouder te stimuleren. De vader heeft laten zien dat hij zich hier voor in zet, terwijl de rechtbank twijfels heeft over de mate waarin de moeder daartoe in staat is. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Ingetrokken wetsvoorstel en X-registratieRechtsvraagKan de rechter beslissen over een verzoek tot geslachtsregistratie X? Moet de beslissing van de Hoge Raad op de gestelde prejudiciële vraag hierover worden afgewacht? Is een deskundigenverklaring nodig? OverwegingDe rechtbank oordeelt dat zij kan beslissen over het verzoek om een non-binaire geslachtsaanduiding X op te nemen in de geboorte-akte. De rechtbank acht het niet nodig om de beslissing van de Hoge Raad op de door de Rechtbank Noord-Nederland gestelde prejudiciële vraag hierover, af te wachten. De rechtbank overweegt dat, zolang er geen wetgeving is, elke concrete zaak aan de hand van de aard en inhoud van het verzoek en de verdere omstandigheden van het geval moet worden beslist, zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 4 maart 2022. De rechtbank toetst aan de maatstaven die gelden voor wijziging van de geslachtsregistratie ex 1:28 BW e.v. Op grond van artikel 1:28a BW is een deskundigenverklaring vereist. Hoewel daar in de rechtspraak soms aan voorbij wordt gegaan, voorsorterend op het wetsvoorstel "de Transgenderwet", oordeelt de rechtbank dat er wel een deskundigenverklaring moet worden overgelegd. De rechtbank overweegt dat zij niet om de recente ontwikkeling heen kan waarin het wetsvoorstel is ingetrokken. Cursussen binnenkort: |
|
Ontslag door verkeerde vennootschapRechtsvraagIs er op juiste wijze ontslag op staande voet gegeven of door de verkeerde vennootschap? OverwegingDe voorzieningenrechter oordeelt dan ook dat – op basis van wat thans voorligt – met een grote mate van waarschijnlijkheid in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de e-mail van 27 mei 2019, waarin [eiser] namens [gedaagden] op staande voet wordt ontslagen, is gegeven door een rechtspersoon die niet de werkgever van [eiser] is. Aan die brief komt daarom – nog los van de vraag of het ontslag om inhoudelijke redenen stand zou kunnen houden – geen werking toe en de arbeidsovereenkomst is dus niet beëindigd. [gedaagde 1] zal daarom worden veroordeeld om [eiser] in de gelegenheid te stellen zijn functie weer uit te oefenen. De vordering om daaraan een dwangsom te verbinden van € 1.000,00 per dag zal jegens [gedaagde 1] worden toegewezen, tot een maximum van € 100.000,00. |
|
Verplichting tot betaling achterstallig loon bij contractingRechtsvraagIn hoeverre zijn de arbeidsvoorwaarden van werkgever van toepassing in geval van toepassing van een contracting constructie bij PostNL. Overweging
Centraal staat de vraag hoe de samenwerking tussen PostNL en In Person Outsourcing B.V. moet worden gekwalificeerd. Volgens FNV is sprake van uitzending in de zin van artikel 7:690 BW en de Waadi. Zoals PostNL terecht heeft betoogd, ziet artikel 7:690 BW op de relatie tussen de werknemer en de werkgever, in casu de arbeidskrachten en In Person International B.V. en In Person Bemiddelingsbureau B.V. Omdat het geschil tussen FNV en PostNL zich toespitst op de relatie tussen PostNL en In Person Outsourcing B.V., dient beoordeeld te worden of sprake is van terbeschikkingstelling van arbeidskrachten in de zin van de Waadi (standpunt FNV) of van aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 lid 1 BW dan wel een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW (standpunt PostNL). Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van terbeschikkingstelling van arbeidskrachten in de zin van de Waadi, dient, gelet op het bepaalde in artikel 1 lid 1 onder c van de Waadi, aan vier cumulatieve voorwaarden te worden voldaan, te weten:
|
|
Begrip inkomsten in het kader van wachtgeldRechtsvraagZijn uitkeringen uit de Zwitserlevenpolis inkomsten waardoor er gekort wordt op de wachtgelden? OverwegingJa. Voor de vraag of sprake is van een uit de dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering zoals bedoeld in artikel 3:5 van het AIB is naar het oordeel van de kantonrechter niet van doorslaggevend belang of de toenmalige werkgever van eisers destijds al dan niet arbeidsrechtelijk verplicht was de betreffende werknemers die voorheen werkzaam waren geweest bij RZT een prepensioenverzekering aan te bieden. Van belang is dat Menzis voor deze nader omschreven groep werknemers ter compensatie van de afschaffing van de pré-VUT-regeling vanwege het onbetaalbaar worden hiervan vanwege fiscale redenen, een andere voorziening heeft getroffen waardoor zij alsnog, voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, eerder kunnen stoppen met werken. De prepensioenverzekering die is afgesloten vloeit derhalve voort uit de dienstbetrekking die eisers hadden met hun toenmalige werkgever. De prepensioenvoorziening is niet voor de eisers individueel getroffen maar voor een grotere, nader omschreven groep werknemers op wie destijds de pre-VUT-regeling van toepassing was. Het beroep van eisers op de uitspraak van CRvB van 26 november 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BG6766) gaat dan ook niet op. Bovendien hebben eisers, anders dan in de door hen genoemde situatie waarover de uitspraak van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2017:1039) handelt, de prepensioenverzekering niet uit eigen middelen gefinancierd, maar heeft Menzis een eenmalige bedrag ter beschikking gesteld voor het premievrije pensioen. Weliswaar is aan de vrijval van de polis geen voorwaarde verbonden in die zin dat eerder gestopt dient te worden met werken, maar zulks betekent niet dat om die reden de uitkeringen uit de Zwitserlevenpolis niet zouden zijn aan te merken als een periodieke uitkering in de zin van artikel 3:5 van het AIB. In dit verband wordt erop gewezen dat de CRvB in zijn uitspraak van 6 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2863 heeft bepaald dat de vraag of een prepensioen onder de uitzondering van artikel 3:5, derde lid van het AIB valt, restrictief uitgelegd dient te worden omdat het gaat om een uitzondering op de hoofdregel (te weten: inkomen dat verrekend moet worden met de WW-uitkering). Cursussen binnenkort: |
|
Wijze van beëindigen dienstverband en schadevergoedingRechtsvraagHebben voormalige werknemers afzonderlijk aanspraak op een vergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 10 BW, een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:681 BW, de wettelijke rente over deze vergoedingen vanaf 31 juli 2018? OverwegingAnders dan BV X (voormalig werkgeefster) aanvoert, moet naar het oordeel van de kantonrechter de brief van BV X van 1 juli 2018 als een opzeggingsbrief worden aangemerkt. In de brief wordt gesproken over ‘ stopzetten van de werkzaamheden ’, ‘ laatste werkweek ’, ‘ nog eenmaal salaris krijgen ’, ‘ de vakantiedagen die nog staan worden dus opgemaakt de laatste drie weken van juli ’ en ‘ Iedereen is dus vrij om te staan en te gaan waar hij maar wil. ’ De brief kan daarom in redelijkheid niet anders worden begrepen dan als een opzegging van de arbeidsovereenkomsten per 31 juli 2018. Door de werknemers is onweersproken gesteld dat de opzegtermijn voor ieder van hen één maand is. Aangezien de opzegtermijn van één maand niet in acht is genomen, hebben de werknemers op grond van artikel 7:672 lid 10 BW recht op een vergoeding gelijk aan het loon over de opzegtermijn. Nu BV X geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de per werknemer afzonderlijk verzochte vergoeding, zullen de (primair) verzochte bedragen per werknemer worden toegewezen. De kantonrechter gaat er verder vanuit dat een bedrijfseconomisch ontslag via de daarvoor aangewezen route bij het UWV in de gegeven omstandigheden tot een ontslagvergunning zou hebben geleid. Na verkregen toestemming van het UWV zouden de arbeidsovereenkomsten met inachtneming van de opzegtermijn in elk geval zijn geëindigd. Ervan uitgaande dat deze ontslagroute een periode van ongeveer drie maanden in beslag zou hebben genomen, is een (verzochte) billijke vergoeding ter grootte van drie maandsalarissen (inclusief gemiddelde overwerkverdiensten en vakantietoeslag) in beginsel redelijk. Daarbij speelt tevens een rol dat alle werknemers in de loop van juli dan wel begin augustus 2018 een andere baan hebben gevonden. |
|
Herstel arbeidsovereenkomst vanwege onvoldoende tijdelijkheid ingeschakelde uitzendkrachtenRechtsvraagIs terecht een ontslagvergunning door het UWV verleend voor verzoekers dienstverband, gezien de ingeschakelde uitzendkrachten bij werkgeefster Wolters Kluwer? OverwegingNee. Niet in geschil is dat de functie van verzoeker en de functie van de uitzendkrachten niet verschillen voor zover het betreft de inhoud van de functie, de voor de functie vereiste kennis, vaardigheden en competenties, niveau en beloning. Enkel over de tijdelijke of structurele aard van die functies verschillen partijen van mening. Volgens de toelichting bij artikel 13 van de Ontslagregeling dienen functies met een ‘duidelijk tijdelijk karakter’, buiten beschouwing te worden gelaten bij de beoordeling van de uitwisselbaarheid. Te denken is aan kortdurende werkzaamheden die worden verricht voor het opvangen van pieken in de productie of bij vervanging wegens ziekte of vakantie. Voor een omschrijving van het begrip ‘kortdurend’ verwijst de Ontslagregeling naar artikel 17, waaruit volgt dat het moet gaan om de inzet gedurende minder dan 26 weken. Volgens WK is de functie van de uitzendkrachten tijdelijk en verschilt het karakter van hun functies (daarom) wezenlijk met die van de vaste medewerkers Customer Service. Dat standpunt laat zich niet verenigen met de omstandigheden die in deze zaak vast staan, omdat ze niet zijn betwist, te weten: - WK heeft in het jaar voorafgaand aan 1 juli 2018 uitzendkrachten ingezet gedurende minimaal 40 uur per week (week 18 van 2018) en maximaal zelfs meer dan 160 uur per week (week 34 van 2017), gemiddeld genomen ongeveer 100 uur per week, dat volgt uit productie 18 bij het verweerschrift; en - WK heeft bepaalde uitzendkrachten langdurig, zelfs meerjarig ingeleend ( werknemer van 5 september 2016 tot 31 maart 2018, [B] van 14 augustus 2017 tot 15 februari 2018, [C] vanaf 14 augustus 2017 tot heden en [D] van 5 september 2016 tot heden). WK heeft betoogd dat de inzet van de uitzendkrachten niet los kan worden gezien van de omstandigheid dat zij uitzendkrachten altijd minimaal 18 uur per week moet inzetten ter behoud van vakkennis, dit vanuit het gegeven dat WK een ‘kennisintensieve’ organisatie is. De kantonrechter overweegt dat die stelling weliswaar is gevolgd door UWV bij zijn beoordeling van de aanvraag voor een ontslagvergunning, maar vastgesteld moet worden dat WK die stelling, noch in de procedure bij UWV, noch in onderhavige zaak, voldoende feitelijk heeft onderbouwd. Het mag zo zijn dat WK als uitgever een organisatie is die er een bedrijf van heeft gemaakt tegen betaling kennis met haar klanten te delen, maar dat wil niet zeggen dat alle medewerkers in alle lagen van haar organisatie ‘kennisintensief’ opereren. Het laat zich in het bijzonder moeilijk voorstellen dat het beantwoorden van klantvragen dermate veel behoud van vakkennis vergt, dat alle medewerkers Customer Service minimaal 18 uur per week inzetbaar zouden moeten zijn. (...) Gelet op het voorgaande had WK in beginsel eerst de inleenovereenkomsten met de uitzendkrachten moeten beëindigen. Op die regel bestaat nog een uitzondering (artikel 17 van de Ontslagregeling). Die uitzondering houdt in dat de toestemming om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op te zeggen kan worden verleend zonder dat de werkgever de arbeidsrelatie heeft beëindigd van personen die werkzaamheden van tijdelijke aard verrichten, gedurende een periode van ten hoogste 26 weken. Op die uitzondering heeft WK een beroep gedaan, zij het dat zij van mening is dat toepassing daarvan onreglementair zou zijn. Wat daar ook van zij, de uitzondering ziet op werknemers die werkzaamheden van tijdelijke aard verrichten. Zoals hiervoor is overwogen is van deze tijdelijkheid hoegenaamd geen sprake. UWV had de ontslagvergunning moeten weigeren op de grond dat WK de inleenovereenkomsten met haar uitzendkrachten niet heeft beëindigd. Die conclusie leidt ertoe dat de kantonrechter het verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst zal toewijzen. WK wordt veroordeeld met [verzoeker] een arbeidsovereenkomst te sluiten, met ingang van 1 juni 2018, die dezelfde inhoud heeft als de arbeidsovereenkomst die is beëindigd. |
|
Geen foto’s van minderjarige op internetRechtsvraagMag de vader foto’s van de minderjarige via social media verspreiden? OverwegingWat betreft het gebruik van social media overweegt de rechtbank dat het in het huidige digitale tijdperk gebruikelijk is om allerlei zaken via internet, bijvoorbeeld op Facebook, Instagram of WhatsApp te delen. Dat vader af en toe foto’s van de minderjarige op Facebook wil plaatsen kan de rechtbank dan ook begrijpen. Echter, op het moment dat een foto op Facebook staat, is deze eigendom van Facebook. Facebook kan de foto bijvoorbeeld doorverkopen aan derden. Zo kan het zijn dat een foto opeens opduikt in een reclamecampagne of voor andere doeleinden wordt gebruikt. Degene die de foto heeft geplaatst heeft er dan geen controle meer over. Dat is ook moeders bezwaar. Zij is principieel tegen het plaatsen van foto’s van de minderjarige op het internet via social media. De rechtbank deelt het standpunt van de Raad dat ouders van ver zijn gekomen. Na een lange en moeizame weg zijn zij er uiteindelijk in geslaagd om overeenstemming te bereiken over hun geschilpunten. Zij hebben de erkenning van de minderjarige door vader in onderling overleg geregeld, waardoor een DNA-onderzoek niet meer nodig is, en zij hebben beiden ingestemd met het raadsadvies betreffende een omgangsregeling tussen vader en de minderjarige. Het mag dan niet zo zijn dat het plaatsen van foto’s van de minderjarige op Facebook een -nieuw- struikelblok vormt. De rechtbank is van oordeel dat, nu moeder als de gezaghebbende ouder tegen het plaatsen van foto’s van de minderjarige op social media is, vader daarvan moet afzien. Cursussen binnenkort: |
|
Vakantieloon bestaat uit basisloon inclusief onregelmatigheidstoeslag ondanks daarvan afwijkende CAORechtsvraagHeeft werknemer over de jaren 2009 tot 1 juli 2015 tijdens vakantie-uren al dan niet aanspraak heeft op uitbetaling van het gebruikelijke loon, derhalve zijn basisloon vermeerderd met (gemiddelde) onregelmatigheidstoeslagen? OverwegingJa. Werkgever beroept zich op de (gedeeltelijk algemeen verbindend verklaarde) CAO bepalingen zoals die golden tot 1 juli 2015 en stelt dat op grond van die CAO het verboden is om over vakantie-uren loon, mede gebaseerd, op onregelmatigheidstoeslagen uit te betalen. Werknemer stelt dat deze CAO-bepaling in strijd is met de wet (artikel 7:639 en 7:645 BW) en derhalve nietig is. Ter zake wordt als volgt overwogen. Tussen partijen is niet in geschil dat werknemer feitelijk op basis van gemaakte roosters tijdens onregelmatige tijden/diensten heeft gewerkt. Werkgever stelt evenwel dat de onregelmatige tijden werknemer niet in zijn arbeidsovereenkomst zijn opgedragen, de functie ook zonder onregelmatige uren kan worden verricht en zulks ook het geval is bij collega’s van werknemer, terwijl voorts het aantal op onregelmatige tijden gewerkte uren zeer beperkt is ten opzichte van het aantal op regulier tijden gewerkte uren. Om die redenen is er, aldus werkgever, geen sprake van een intrinsiek verband als bedoeld door het hof. De kantonrechter zal werkgever daarin niet volgen. Het gaat er bij de beoordeling ‘intrinsiek verband’ niet enkel om wat aan taken in de schriftelijk arbeidsovereenkomst vermeldt staat, maar (ook) om de wijze waarop partijen feitelijk uitvoering aan die arbeidsovereenkomst geven. Door werkgever is niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist dat werknemer feitelijk in de 24-uurs zorg werkzaam was en hij daarbij, net als veel van zijn collega’s, werd ingeroosterd op onregelmatige tijden en daartoe verschillende onregelmatigheidstoeslagen, overeenkomstig de CAO, ontving. Niet zozeer de omvang van het aantal op onregelmatige tijden gewerkte uren, maar wel het terugkerende en regelmatige karakter daarvan zijn bepalend. Dit betekent dat naar oordeel van de kantonrechter op grond van de uitleg die volgens het Hof van Justitie aan artikel 7 van de Richtlijn gegeven dient te worden (Hof van Justitie EU van 15 september 2011, C-155/10, JAR 2011/279) de werknemer in ieder geval tijdens het minimum aantal vakantie-uren waarin de Richtlijn voorziet aanspraak heeft op zijn basisloon inclusief onregelmatigheidstoeslagen. De werknemer kan zich niet rechtstreeks beroepen op de Richtlijn, wel dient de nationale wet in ieder geval als minimumvoorziening overeenkomstig de bedoeling van de Richtlijn te worden uitgelegd. |
