VAKnieuws
Reikwijdte specificering van bewijsaanbod via getuigenRechtsvraagKan de specificering van het bewijsaanbod ook de inhoud van de getuigenverklaringen betreffen? OverwegingNee. In het licht van HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817, NJ 2005/270 en HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3009, NJ 2015/426 klaagt het onderdeel terecht dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door van eiser te verlangen dat hij zou toelichten wat de door hem genoemde getuigen, die nog niet als getuigen waren gehoord, over de door eiser te bewijzen aangeboden feiten zouden verklaren. Cursussen binnenkort: |
|
Vertaling van processtukken in Engels, Duits of Frans is in beginsel niet nodigRechtsvraagIs de overgelegde productie in het Duits terecht buiten beschouwing gelaten? OverwegingHet overleggen van een vertaling van een productie is in beginsel niet noodzakelijk als die productie is gesteld in de Engelse, Duitse of Franse taal. De rechter kan echter een vertaling verlangen als hij dat nodig of wenselijk acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij. Een vertaling is in beginsel wel noodzakelijk als een productie is gesteld in een andere vreemde taal. In gevallen waarin een vertaling ontbreekt, maar deze naar het – ambtshalve of op verzoek van de wederpartij gegeven – oordeel van de rechter noodzakelijk of wenselijk is, behoort de partij die de productie heeft overgelegd, gelegenheid te krijgen een vertaling daarvan in het geding te brengen, tenzij de eisen van een goede procesorde zich daartegen verzetten. De rechter kan bepalen dat die vertaling door een beëdigd vertaler moet zijn opgemaakt en ondertekend. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Uitleg testament: moment van beoordelen van vervulling zekerheidsstellingRechtsvraagHeeft het hof terecht geoordeeld dat de akte vaststelling erfdelen (ter zekerheidsstelling), testamentair verplicht binnen een jaar te verlijden, zes jaar later niet alsnog hoeft te worden opgesteld? OverwegingNee. Het hof heeft het testament kennelijk zo uitgelegd, dat daarin de voorwaarde was opgenomen dat de bedoelde zekerheidsstelling binnen een jaar moest worden verlangd. Het heeft vervolgens geoordeeld dat die voorwaarde niet meer kon worden vervuld en derhalve ingevolge art. 4:45 lid 1 BW voor niet geschreven moet worden gehouden. Het hof heeft miskend dat de vraag of sprake is van een onmogelijk te vervullen voorwaarde of last als bedoeld in art. 4:45 lid 1 BW, dient te worden beoordeeld naar het tijdstip van overlijden van de erflater. Niet valt in te zien dat het op dat tijdstip onmogelijk was de in het testament genoemde akte binnen een jaar te doen verlijden. Cursussen binnenkort: |
|
Herstelmogelijkheid bij verzuim indiening wrakingsverzoekRechtsvraagKan een wrakingsverzoek buiten behandeling worden gelaten zonder gelegenheid te geven het verzuim te herstellen dat het verzoek niet is ondertekend door een advocaat? OverwegingNee, het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het voorschrift van art. 39 lid 1 Rv buiten toepassing te laten op de grond dat het wrakingsverzoek niet was ondertekend door een advocaat. Aan de man had gelegenheid behoren te worden geboden dat verzuim te herstellen (vgl. art. 281 lid 1 in verbinding met art. 362 Rv). (Zie ook HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3633) Cursussen binnenkort: |
|
Reikwijdte van het bewust afwijken van wettelijke maatstaven bij alimentatieRechtsvraagGeldt het bewust afwijken van de wettelijke maatstaven voor specifieke, voor de bepaling van de hoogte van het levensonderhoud relevante, posten, feiten of omstandigheden ook het overige deel van het convenant? OverwegingNee. Toepassing van de wettelijke maatstaven leidt in beginsel tot een redelijk evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van beide partijen. Dit pleit ervoor de inbreuk op dit evenwicht en de gevolgen daarvan, zich niet verder te doen uitstrekken dan partijen zijn overeengekomen. De door partijen overeengekomen inbreuk op deze bevoegdheid tot wijziging van een overeengekomen levensonderhoud moet niet ruimer worden uitgelegd dan de desbetreffende overeenkomst noodzakelijk meebrengt. Cursussen binnenkort: |
|
Aanmerking overbruggingskrediet als normale bedrijfsuitoefening vereist motiveringRechtsvraagBehoort een overbruggingskrediet tot de normale uitoefening van een bedrijf? OverwegingTegen de achtergrond van eerdere rechtspraak en in het licht van bedoelde stellingen, is zonder nadere motivering onbegrijpelijk hoe het hof tot het oordeel is gekomen dat het aangaan van het overbruggingskrediet behoort tot de rechtshandelingen die in de normale uitoefening van het bedrijf plachten te worden verricht. Deze stellingen komen immers erop neer dat – anders dan de bestaande kredietverlening (waaronder de door ING beschikbaar gestelde seizoensfaciliteit) – het overbruggingskrediet ertoe strekte de onderneming in staat te stellen op zeer korte termijn extern kapitaal aan te trekken, terwijl zonder dit externe kapitaal de beëindiging van de kredietrelatie en het faillissement van de onderneming aanstaande waren. De omstandigheid dat het overeengekomen overbruggingskrediet mede ertoe strekte de onderneming in staat te stellen haar normale bedrijfsuitoefening nog gedurende die te overbruggen periode voort te zetten, ontneemt aan deze rechtshandeling niet haar uitzonderlijke – met de acuut dreigende discontinuïteit van de onderneming samenhangende – karakter. Cursussen binnenkort: |
|
Duiding aard rendementsvergoeding over huwelijksgoederengemeenschapRechtsvraagHeeft het hof miskend dat de rendementsvergoeding over een niet eerder afgewikkelde huwelijksgoederengemeenschap is op te vatten als een ‘cumulatieve rendements-vergoeding’? Overweging81 RO. A-G: Het hof acht een dergelijke vergoeding niet in de twee arresten verwoord. Door voor de bepaling van wat in de twee arresten omtrent de aard en inhoud van de rendementsvergoeding is beslist, terug te vallen op de formulering van de twee arresten geeft het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De inhoud van een beslissing in een rechterlijke uitspraak dient in ieder geval in eerste instantie te worden vastgesteld aan de hand van de bewoordingen waarmee de beslissing is kenbaar gemaakt. In het licht van de formulering van de overwegingen en beslissingen omtrent de rendementsvergoeding in het tussen- en eindarrest heeft het hof ook kunnen oordelen dat in die arresten sprake is van een ‘enkelvoudige rendementsvergoeding’. Uit dat oogpunt bezien is het oordeel ook niet onbegrijpelijk. Cursussen binnenkort: |
|
Geen oprekking van de limitatieve opzeggingsgronden voor omgangRechtsvraagHeeft het hof ten onrechte geoordeeld dat geen omgangsregeling wordt vastgesteld en daarmee de limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van omgang onjuist opgerekt? Overweging80a RO, niet-ontvankelijkverklaring. A-G: Het hof heeft vooropgesteld dat het in het belang van de minderjarige is om contact met de man te hebben. Het hof heeft de man geenszins het recht op omgang ontzegd, maar heeft geoordeeld dat er ‘op dit moment’ geen mogelijkheden zijn om een begeleide omgang tussen de man en de minderjarige te bewerkstelligen. De omgangsregeling kan niet worden geëffectueerd, gelet op de door het hof genoemde omstandigheden (vrouw woont in België, Jeugdbescherming kan omgang niet begeleiden, inschakeling derde niet mogelijk). Cursussen binnenkort: |
|
Afwijzing verzoek om contra-expertise bij ondertoezichtstellingRechtsvraagIs het verzoek van de moeder om contra-expertise bij ondertoezichtstelling terecht afgewezen? Overweging81 RO. A-G: Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden. Het hof heeft de ratio van art. 810a lid 2 Rv in aanmerking genomen. In rov. 3.13 van de bestreden beschikking van het hof ligt besloten dat de moeder naar het oordeel van het hof voldoende gelegenheid heeft gekregen om gemotiveerd te kunnen weerspreken wat de Raad voor de Kinderbescherming en zijn deskundigen hebben aangevoerd over de noodzaak van de verzochte ondertoezichtstelling. Het hof heeft het benoemen van een deskundige strijdig geoordeeld met het belang van de minderjarigen. Cursussen binnenkort: |
|
Niet bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven partneralimentatieRechtsvraagIs het hof er terecht van uitgegaan dat partijen niet bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven voor partneralimentatie? Overweging81 RO. A-G: Het hof heeft in rov. 12 uitdrukkelijk overwogen dat uit het feit dat partijen geen (behoefte- en) draagkrachtberekening hebben gemaakt, niet kan worden afgeleid dat zij bewust van de wettelijke maatstaven hebben willen afwijken. Dat oordeel is alleszins begrijpelijk. Nu partijen een partneralimentatie hebben vastgesteld die, naar zij aannamen, behoeftedekkend zou zijn, ligt het voor de hand dat, zoals ook de man heeft gesteld, van een draagkrachtberekening is afgezien, omdat duidelijk was dat de draagkracht van de man voor de (behoeftedekkende) partneralimentatie toereikend was. Cursussen binnenkort: |
|
Geen onderhoudsverplichting vóór inschrijving echtscheidingsbeschikkingRechtsvraagHeeft het hof door de ingangsdatum van de alimentatie te bepalen op 17 april 2014 miskend dat de alimentatieverplichting niet mag ingaan vóór de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand? OverwegingVolgens vaste rechtspraak staat het de rechter niet vrij de bij de echtscheidingsbeschikking of latere uitspraak te bepalen partneralimentatie te doen ingaan op een eerdere datum dan die van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (vgl. HR 8 juli 1996, ECLI:NL:HR:1996:AC0478, NJ 1997/120 en HR 10 september 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2961, NJ 1999/795). Het hof heeft in rov. 3.1 vastgesteld dat de echtscheidingsbeschikking ten tijde van de mondelinge behandeling op 15 juli 2014 nog niet was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De klacht is dus gegrond. Cursussen binnenkort: |
|
Uitsluiting wettelijke indexering alimentatie bij gelijkblijvend inkomen mogelijkRechtsvraagIs er ruimte voor (gedeeltelijke) uitsluiting wettelijke indexering van alimentatie bij gelijkblijvend inkomen? OverwegingJa. Het hof heeft zijn beslissing om de indexering niet uit te sluiten gebaseerd op zijn oordeel dat niet aannemelijk is dat het pensioen van de man in de toekomst verlaagd zal worden. Daarmee heeft het hof evenwel miskend dat ook indien aannemelijk is dat het inkomen van de man in de toekomst gelijk blijft, zoals de man heeft betoogd, grond kan bestaan de wettelijke indexering geheel of gedeeltelijk uit te sluiten. Cursussen binnenkort: |