personen-, familie- en erfrecht

VAKnieuws

O.a. partneralimentatie naar Zwitsers recht en wettelijke rente over de verrekenvordering

Nr: 25101 Gerechtshof Den Haag, 08-10-2025 ECLI:NL:GHDHA:2025:2104 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht
Alimentatie
6:119 BW

Rechtsvraag

Heeft de vrouw naar Zwitsers recht recht op partneralimentatie? En moet de man wettelijke rente betalen over de verrekenvordering? 

Overweging

Het hof beoordeelt naar Zwitsers recht of de vrouw recht heeft op partneralimentatie, en oordeelt dat zij daar geen recht op heeft omdat zij met inkomsten uit arbeid en inkomsten uit vermogen in haar eigen onderhoud kan voorzien.

Daarnaast beoordeelt het hof (onder meer) of de man wettelijke rente moet betalen over de verrekenvordering. Het hof laat de wettelijke rente pas ingaan vanaf de datum van de beschikking van het hof. In de huwelijkse voorwaarden is niet bepaald wanneer de schuld uit hoofde van de vastgestelde verrekenvordering moet zijn betaald. Nu partijen geen uitvoering hebben gegeven aan het periodiek verrekenbeding is de verrekenvordering pas opeisbaar geworden op de peildatum. Nu niet uit de huwelijkse voorwaarden volgt dat partijen met betrekking tot de verrekening/betaling van de verrekeningsvordering een fatale termijn zijn overeengekomen en dit ook niet volgt uit een redelijke uitleg van de huwelijkse voorwaarden treedt het verzuim van de betalingsplichtige pas in op het moment dat hij in verzuim is gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij de betalingsplichtige een redelijke termijn voor de nakoming is gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. De vrouw heeft voor het eerst op 16 april 2024 aanspraak gemaakt op de wettelijke rente met betrekking tot de verrekeningsvordering. Zelfs al zou het hof in de aanzegging van de wettelijke rente een ingebrekestelling lezen, dan heeft de vrouw de man nog steeds geen redelijke termijn gegeven waarbinnen de man moest betalen (art. 6:82 BW). 

Daarnaast oordeelt het hof dat de redelijkheid en billijkheid met zich mee brengen dat de man slechts de helft van de wettelijke rente moet voldoen, onder andere omdat het vermogen van de man voor het grootste gedeelte niet liquide is en ook na de beschikking van het hof de afwikkeling gelet op de complexiteit en de aard van de te gelden te maken vermogensbestanddelen, lang(er) op zich kan laten wachten. Dit leidt ertoe dat het hof de wettelijke rente vanaf datum van de beschikking zal halveren.

Lees verder
 

Correctie in draagkrachtberekening wegens lagere leefkosten in Polen

Nr: 25085 Gerechtshof Den Haag, 20-08-2025 ECLI:NL:GHDHA:2025:1568 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:397 BW

Rechtsvraag

Hoe moet de draagkracht van de man die in Polen woont worden berekend?

Overweging

Het hof berekent de draagkracht van de man met toepassing van de tremanormen, met dien verstande dat het hof benoemt dat de kosten van levensonderhoud in Polen gemiddeld 40% lager liggen dan in Nederland, en daarom verlaagt het hof de post 'noodzakelijke kosten van levensonderhoud' met 40%.

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Reparatiehuwelijk

Nr: 25096 Gerechtshof Den Haag, 16-07-2025 ECLI:NL:GHDHA:2025:2011 Jurisprudentie Rechtseenheid Echtscheiding
Huwelijksvermogensrecht
Procesrecht
1:166 BW

Rechtsvraag

Is het reparatiehuwelijk nietig wegens dwaling over de rechtsgevolgen daarvan?

Overweging

Partijen zijn in het verleden getrouwd geweest in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. Zij zijn gescheiden en ná 1 januari 2018 opnieuw getrouwd. Op grond van artikel 1:166 BW herleven de rechtsgevolgen van het eerste huwelijk. De man stelt dat partijen zich daar niet van bewust waren. Hij verzoekt primair nietig verklaring van het tweede huwelijk op grond van dwaling en subsidiair dat het huwelijksvermogen wordt verdeeld als het regime van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen van toepassing is op het huwelijksvermogen van partijen. Het hof wijst het verzoek tot nietig verklaring af. Van nietigheid wegens dwaling kan geen sprake zijn omdat artikel 1:71 BW enkel gaat over dwaling betreffende de persoon of dwaling betreffende de verklaring tot het sluiten van een huwelijk.  In dit geval heeft de man echter gedwaald met betrekking tot de juridische gevolgen van het huwelijk voor het vermogen van partijen. Dwaling over de vermogensrechtelijke rechtsgevolgen van het huwelijk is geen dwaling in de zin van art 1:71 lid 2 BW. 

Lees verder
 

Convenant over levenslange partneralimentatie ex-samenwoners

Nr: 25099 Gerechtshof Den Haag, 15-07-2025 ECLI:NL:GHDHA:2025:2085 Jurisprudentie Geschilbeslechting Ex-samenwoners 3:44 BW

Rechtsvraag

Kan het convenant vernietigd worden?

Overweging

De man en de vrouw hebben een relatie gehad. Bij het einde van hun relatie in 2020 hebben zij een convenant opgesteld onder leiding van een notarieel mediator. Daarin zijn zij overeengekomen dat de vrouw levenslang partneralimentatie conform de tremanormen en daarbovenop nog aanvullende bijdragen aan de man zal betalen. Even daarna komt de vrouw er achter dat de man al sinds 2008 getrouwd was en pas in 2020 de scheiding heeft aangevraagd, in welke procedure hij verdeling van het huwelijksvermogen verzoekt en ook partneralimentatie. De vrouw wil het convenant vernietigen. Het hof oordeelt dat er geen grondslag is voor vernietiging van het convenant op grond van dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden. Het hof ziet ook geen grond voor wijziging.

Lees verder
 

Teruggeleidingsverzoek

Nr: 25083 Gerechtshof Den Haag, 30-06-2025 ECLI:NL:GHDHA:2025:1363 Jurisprudentie Geschilbeslechting Internationale Kinderontvoering artikel 3 en artikel 13 van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980, Trb. 1987, 139 (hierna: het Verdrag)

Rechtsvraag

Is het kind ongeoorloofd overgebracht naar Nederland? Waar had het kind zijn gewone verblijfplaats voor de reis naar Nederland? Is er sprake van een weigeringsgrond ex artikel 13 van het Verdrag?

Overweging

De moeder is Amerikaans en de vader is Nederlands. De ouders hebben gezamenlijk gezag over de minderjarige. In 2024 zijn de ouders samen naar Amerika verhuisd. Zij hebben hun verhuizing gedurende twee jaar goed voorbereid. Zij spreken elkaar tegen over de intenties die zij hadden ten aanzien van de verhuizing. Het hof oordeelt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige door de verhuizing naar Amerika is overgegaan. De vader heeft de minderjarige ongeoorloofd overgebracht naar Nederland waardoor het kind in beginsel moet worden teruggebracht naar Amerika. De vader doet een beroep op de weigeringsgrond ex artikel 13 van het Verdrag. Hij stelt dat de moeder vanwege haar psychische gesteldheid niet in staat is voor het kind te zorgen. De bewijslast voor het beroep op de weigeringsgrond ligt bij de vader. Hij heeft zijn stelling onvoldoende bewezen. Het hof beslist daarom dat het kind moet worden teruggebracht naar Amerika, en wel naar de staat waar de moeder woont. De vader hoeft het kind niet terug te brengen naar het adres van de moeder. De bevoegde rechter ter plaatse moet beslissen over de vraag bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats zal hebben nu de ouders uit elkaar zijn.

Lees verder
 

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden

Nr: 25066 Gerechtshof Den Haag, 28-05-2025 ECLI:NL:GHDHA:2025:1132 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht 1:115 BW; 3:166 BW

Rechtsvraag

Is de overeenkomst van geldlening een afwijking van de huwelijkse voorwaarden? En heeft de man vergoedingsrechten, gelet op het finaal 'alsof' verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden?

Overweging

De man vindt dat de leningsovereenkomst een nadere uitwerking en geen afwijking is van de huwelijkse voorwaarden en dat hij derhalve niet gebonden is aan het vormvereiste van artikel 1:115 BW. Hij vindt dat hij op basis van de leningsovereenkomst recht heeft op de gehele overwaarde van de woning. Uit de huwelijkse voorwaarden volgt expliciet dat partijen een finaal verrekenbeding met elkaar zijn overeengekomen. Het hof oordeelt dat de leningsovereenkomst geen nadere uitwerking maar een afwijking van de huwelijkse voorwaarden bevat. Indien partijen hiervan hadden willen afwijken, moesten zij dat regelen bij notariële akte. De leningsovereenkomst kan derhalve de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden niet opzij zetten. De verplichting en de prestatie met betrekking tot die leningsovereenkomst dienen conform het finaal verrekenbeding in de verrekening te worden betrokken. De verplichting en de prestatie vallen derhalve tegen elkaar weg. De overige door de man gestelde vergoedingsrechten wijst het hof af, omdat de man niet heeft kunnen aantonen dat hij investeringen heeft gedaan uit zijn van het finale verrekenbeding uitgesloten (privé)vermogen.

Lees verder
 

Gezagsbeëindiging en artikel 8 EVRM

Nr: 25056 Gerechtshof Den Haag, 28-05-2025 ECLI:NL:GHDHA:2025:971 Jurisprudentie Rechtseenheid Gezag en omgang 8 EVRM; 1:266 BW

Rechtsvraag

Geldt op grond van artikel 8 EVRM een strengere toets voor gezagsbeëindiging dan op grond van artikel 1:266 BW?

Overweging

Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader. De vader heeft aangevoerd dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de gezagsbeëindiging ook de toets van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) doorstaat. Het hof oordeelt dat, anders dan de vader kennelijk betoogt, op grond van artikel 8 EVRM geen strengere maatstaf voor gezagsbeëindiging geldt dan op grond van artikel 1:266 BW. Op grond van beide artikelen moet een afweging worden gemaakt tussen de belangen van het kind en die van zijn ouder(s). Daarbij mogen de belangen van het kind vooropgesteld worden. De beslissing tot gezagsbeëindiging van de vader is niet alleen gebaseerd op het tijdsverloop - de aanvaardbare termijn - sinds de minderjarige zich in het pleeggezin bevindt, maar ook op de behoefte van de minderjarige aan stabiliteit, zijn mogelijkheden zich positief te ontwikkelen en de hechting en band met de pleegouders.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

Een voorlopige machtiging gesloten jeugdhulp is niet tevens een machtiging tot uithuisplaatsing

Nr: 25079 Gerechtshof Den Haag, 21-05-2025 ECLI:NL:GHDHA:2025:1304 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Jeugdrecht 1:265b BW; 6.1.4 Jw

Rechtsvraag

Is naast een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp ex 6.1.4. Jw tevens een machtiging tot uithuisplaatsing ex 1:265b BW nodig?

Overweging

Het hof oordeelt dat, om een minderjarige in een open instelling te laten verblijven terwijl een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp is verleend, tevens een machtiging tot uithuisplaatsing ex 1:265b BW nodig is. Anders dan de machtiging tot gesloten jeugdhulp ex 6.1.2 Jw is de voorwaardelijke machtiging niet tevens een machtiging tot uithuisplaatsing. Aangezien de minderjarige onder toezicht is gesteld mag de minderjarige niet op vrijwillige basis in een open instelling worden geplaatst, en is daar een aparte machtiging tot uithuisplaatsing ex 1:265b BW voor nodig.

Cursussen binnenkort:

4

Scheidingscongres 2025

12-12-2025
Lees verder
 

Informeren over procedure in Turkije

Nr: 25059 Gerechtshof Den Haag, 21-05-2025 ECLI:NL:GHDHA:2025:1017 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 12 Rv; 3:303 BW.

Rechtsvraag

Hoe lang moet de rechter de procedure aanhouden in afwachting van een procedure in het buitenland?

Overweging

Aan het hof ligt de partneralimentatie voor. Het hof heeft de beslissing over de partneralimentatie aangehouden in afwachting van een procedure over partneralimentatie in Turkije. Na meerdere malen nader aanhouden, krijgt het hof van de beide partijen geen bericht meer over de stand van zaken met betrekking tot de procedure in Turkije. Het hof informeert partijen dat het een verdere aanhouding in strijd acht met de goede procesorde en zal overgaan tot verdere inhoudelijke behandeling van de zaak. Het hof krijgt geen reactie van de vrouw op het verzoek om zich inhoudelijk uit te laten. Het hof wijst het verzoek om partneralimentatie af, omdat het hof er, gelet op het uitblijven van reactie van de vrouw, van uit gaat dat de vrouw geen belang meer heeft bij het hoger beroep.

Lees verder
 

Behoefte kind bij bijzonder hoog inkomen ouder

Nr: 25058 Gerechtshof Den Haag, 21-05-2025 ECLI:NL:GHDHA:2025:964 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie 1:392 BW; Alimentatienormen.

Rechtsvraag

Kan een kind een hogere behoefte hebben dan het maximale bedrag uit de behoeftetabel?

Overweging

De ouders van het kind hebben nooit met elkaar samengewoond. Op grond van de alimentatienormen van de Landelijke Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak moet de behoefte van het kind berekend worden op basis van het gemiddelde van wat de behoefte zou zijn als het kind enkel met de ene ander leeft en als het kind enkel met de andere ouder leeft. In casus heeft de vader een uitzonderlijk hoog inkomen. De rechtbank heeft de berekende behoefte daarom verdubbeld. Het hof acht dit onjuist, en berekent de behoefte enkel op basis van het inkomen van de vader. Het hof wijkt dus af van het uitgangspunt in de alimentatienormen dat in dit soort situaties wordt gerekend met het gemiddelde van de behoefte bij iedere ouder.

Lees verder
 

Religieus huwelijk zonder burgerlijk huwelijk

Nr: 25089 Gerechtshof Den Haag, 29-04-2025 ECLI:NL:GHDHA:2025:1600 Jurisprudentie Rechtseenheid Echtscheiding 10:30 BW; 449 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Rechtsvraag

Kan de vrouw de bruidsgave vorderen na een in Nederland gesloten religieus huwelijk zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk?

Overweging

Het hof oordeelt dat er tussen partijen geen rechtsgeldig huwelijk tot stand is gekomen omdat partijen niet ten overstaan van de burgerlijke stand zijn getrouwd. Zij hebben enkel een religieus huwelijk gesloten ten overstaan van een imam. Het hof is van oordeel dat toewijzing van de vordering van de vrouw tot uitbetaling van de bruidsgave – als integraal onderdeel van dit religieuze huwelijk – zou leiden tot het toekennen van rechtsgevolg aan een in Nederland niet als rechtsgeldig aan te merken huwelijk, en daarmee indruist tegen de bedoeling van de wetgever. De wetgever heeft deze praktijk van de sluiting van religieuze huwelijken zonder voorafgaand Nederlands burgerlijk huwelijk willen uitbannen, en zelfs uitdrukkelijk strafrechtelijk verboden. Dat is in overeenstemming met Nederlandse beginselen zoals de scheiding tussen kerk en staat, de betrouwbaarheid van de Nederlandse openbare registers (waaronder de burgerlijke stand) en de bescherming van (met name) de gehuwde vrouw tegen een onzekere en ongelijke juridische positie. Toewijzing van de vordering van de vrouw zou dus leiden tot het sanctioneren van de verplichtingen volgend uit een huwelijk dat in Nederland in strijd met alle voorschriften wordt gesloten.

 
 
Lees verder
 

Zimbabwe-exceptie niet toepasselijk

Nr: 25046 Gerechtshof Den Haag, 08-04-2025 ECLI:NL:GHDHA:2025:621 Jurisprudentie Rechtseenheid IPR
Huwelijksvermogensrecht
26 Huwelijksvermogensrechtverordening; Zimbabwe-exceptie (HR 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1696, rov. 3.3.4)

Rechtsvraag

Moet op basis van de gedragingen van partijen de woning worden verdeeld, alsof deze in een algehele gemeenschap van goederen is gevallen?

Overweging

Op het huwelijksvermogen van partijen is over de eerste tien jaar van hun huwelijk (2006 tot 2016) het Turks recht van toepassing en daarna het Nederlands recht. De vrouw heeft de woning gekocht voor de sluiting van het huwelijk. De woning is op grond van het Turks huwelijksvermogensrecht niet in enige gemeenschap gevallen. Het Nederlands huwelijksvermogensregime dat vanaf 2016 van toepassing is op het huwelijksvermogen van partijen, geldt alleen voor de toekomst. 

De man betoogt dat op basis van de gedragingen van partijen tijdens het huwelijk er van uit moet worden gegaan dat de woning wel in de algehele gemeenschap van goederen is gevallen. Hij beroept zich op de zogenoemde Zimbabwe-exceptie. Deze exceptie ziet op een correctie die inhoudt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is te verlangen dat de verdeling zal plaatsvinden in afwijking van een bestendige gedragslijn van partijen waaruit blijkt dat zij zich steeds en consequent hebben gedragen alsof een ander rechtsstelsel dan het van toepassing geoordeelde met betrekking tot hun huwelijksgoederenregime toepasselijk was (HR 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1696, rov. 3.3.4). Het hof stelt daarbij voorop dat deze exceptie is aanvaard in de situatie dat, hoewel toepassing van de regels van Nederlands internationaal privaatrecht meebrengt dat het huwelijksgoederenregime van partijen wordt beheerst door Nederlands recht, partijen zich evenwel gedurende een lange reeks van jaren steeds en consequent hebben gedragen naar het uitgangspunt dat hun huwelijksgoederenregime werd beheerst door een bepaald buitenlands recht en dat zij zich mitsdien steeds hebben gedragen alsof zij buiten iedere gemeenschap van goederen waren gehuwd. Bij die stand van zaken achtte de Hoge Raad het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat een van de echtgenoten zich erop beroept dat de verdeling dient plaats te vinden op basis van het uitgangspunt dat partijen in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd (HR 19 maart 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0897). In dit geval is echter de omgekeerde situatie aan de orde: hier is geen sprake van persoonlijk eigendom van een van de echtgenoten dat door de werking van het Nederlands recht ‘plotsklaps’ gemeenschappelijk eigendom blijkt te zijn geworden, maar is sprake van persoonlijk eigendom van een van de echtgenoten dat ‘plotsklaps’ geen gemeenschappelijk eigendom blijkt te zijn geworden, maar persoonlijk eigendom van de betreffende echtgenoot is gebleven. Het komt het hof voor dat in een dergelijke situatie minder snel grond zal zijn voor het oordeel dat een bestendige gedragslijn van de echtgenoten het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maakt dat een van de echtgenoten zich beroept op de regels van het toepasselijke recht (dat de algehele gemeenschap van goederen niet kent).

Dat in de periode van echtscheiding en het voeren van procedures in dat kader bij partijen onduidelijkheid heeft bestaan over het toepasselijke recht – als gevolg van het feit dat er geen rekening mee was gehouden dat de man niet de Nederlandse, maar slechts de Turkse nationaliteit had – kan naar het oordeel van het hof ook niet tot de conclusie leiden dat partijen zich gedurende een lange reeks van jaren steeds en consequent hebben gedragen alsof zij in gemeenschap van goederen waren getrouwd. Hierbij is immers – ook en vooral – van belang hoe partijen in de periode van het huwelijk zelf (vóór de periode van echtscheiding) hebben geleefd en van welke veronderstellingen zij toen zijn uitgegaan. Dat (ook) de vrouw ten tijde van de echtscheiding enige tijd heeft gedwaald over het op het huwelijksvermogensregime toepasselijke recht, maakt derhalve nog niet dat zij zich tijdens het huwelijk steeds en consequent heeft gedragen alsof er sprake was van een gemeenschap van goederen. Ten slotte kan het feit dat partijen zijn gehuwd in Nederland en steeds met hun gezin in Nederland hebben gewoond, evenmin tot die conclusie leiden.

Lees verder