VAKnieuws 2016
Geen medeaansprakelijkheid opvolgend advocaat voor voldoen griffierechtRechtsvraagIs de opvolgend advocaat medeaansprakelijk voor voldoening van griffierecht dat is vastgesteld op basis van proceshandeling die door de voorgaande advocaat is verricht? OverwegingNee. In het stelsel van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) wordt het griffierecht door een partij verschuldigd bij de eerste uitroeping van de zaak of op de eerste roldatum. Dit brengt mee dat de medeaansprakelijkheid van een advocaat op de voet van art. 28 Wgbz rust en blijft rusten op degene die als zodanig voor die partij optreedt op het moment dat de proceshandeling wordt verricht waardoor de verplichting tot betaling van het griffierecht ontstaat. Deze advocaat draagt immers de verantwoordelijkheid voor het verrichten van die proceshandeling. De tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van de Wgbz bieden geen aanknopingspunt om aan te nemen dat de medeaansprakelijkheid van art. 28 Wgbz daarnaast zou komen te rusten op de advocaat die in een procedure voor een partij gaat optreden nadat de proceshandeling is verricht die de verplichting tot betaling van het griffierecht in het leven heeft geroepen. Cursussen binnenkort: |
|
Geen gezagsbeëindiging door meewerkende ondersteunende houding moederRechtsvraagHeeft de rechtbank terecht het gezag van de moeder beëindigd? OverwegingUit de overgelegde stukken blijkt dat de moeder al ruim twee jaar goed meewerkt aan de hulpverlening en begeleiding van de minderjarige, dat de moeder de plaatsing in het gezinshuis niet tegenwerkt (en nooit tegen heeft gewerkt) en dat de moeder haar handtekening zet als dat volgens de hulpverlening nodig is. (...) Het hof is van oordeel dat de moeder met haar meewerkende, ondersteunende houding ten opzichte van de gezinshuisplaatsing en de overige hulpverlening de afgelopen jaren op juiste wijze haar verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, zoals bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, heeft gedragen. Immers, door haar meewerkende, ondersteunende opstelling jegens de gezinshuisplaatsing heeft de moeder het geestelijk en lichamelijk welzijn van de minderjarige bevorderd alsmede de ontwikkeling van haar persoonlijkheid. Zo lang de moeder de plaatsing in het gezinshuis ondubbelzinnig blijft steunen en ook aan de overige hulpverlening voor de minderjarige meewerkt, is naar het oordeel van het hof dan ook niet voldaan aan het vereiste van artikel 1:266 BW en levert gezagsbeëindiging een schending van artikel 8 EVRM op. Cursussen binnenkort:Al onze cursussenCentrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise. Bekijken |
|
Behoefte aan alimentatie van jongmeerderjarigeRechtsvraagHeeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de alimentatie voor de jongmeerderjarige niet kan worden vastgesteld? OverwegingNee. De behoefte van de jongmeerderjarige is tijdens zijn minderjarigheid nimmer vastgesteld; partijen hebben enkel bij het opmaken van het ouderschapsplan gezamenlijk begroot dat de totale kosten van de destijds minderjarige jongmeerderjarige en zijn broer en zus in totaal € 2.000,-- bedroegen. Evenmin als de rechtbank ziet het hof aanleiding om voor de vaststelling van de behoefte van de jongmeerderjarige (die thans nog niet studeert) aan te sluiten bij de normen van de Wet op de Studiefinanciering of de NIBUD tabellen. Door de jongmeerderjarige is in hoger beroep een gespecificeerde behoeftelijst overgelegd, waaruit blijkt dat hij per maand gemiddeld € 627,87 aan lasten heeft, welke lijst het hof redelijk voorkomt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het maandbedrag dat een aan het hoger onderwijs studerende thuiswonende jongmeerderjarige blijkens de WSF nodig heeft voor levensonderhoud voor het jaar 2016 is becijferd op € 862,15 per maand. Cursussen binnenkort: |
|
Verevening buitenlandse pensioenen bij partneralimentatieRechtsvraagHoe dient in het buitenland opgebouwde pensioenrechten in het kader van partneralimentatie te worden verrekend/verevend? OverwegingEr bestaat, naar het oordeel van het hof, naar Duits recht een verschil tussen de publiekrechtelijke en de verbintenisrechtelijke pensioenverevening. Op grond van de publiekrechtelijke pensioenverevening verkrijgt de vereveningsgerechtigde echtgenoot een rechtstreekse aanspraak jegens de verzekeraar c.q. het uitvoeringsorgaan, terwijl de echtgenoot op grond van de verbintenisrechtelijke pensioenverevening een aanspraak jegens de andere echtgenoot verkrijgt die pas ontstaat bij het ingaan van het te verevenen pensioen. Aangezien het in casu om pensioenen gaat die in het Verenigd Koninkrijk en Australië zijn opgebouwd, het onduidelijk is in welke gevallen een dergelijk pensioen tot uitkering komt en onduidelijk is of de door de vrouw verzochte wijze van verevening/verrekening ook aldaar uitvoerbaar is, zal het hof de navolgende bepaling opnemen in het dictum, waarbij het hof tevens in zijn overweging betrekt dat partijen van mening verschillen over de formulering van een dergelijke bepaling. Het hof bepaalt dat de man gehouden is om vanaf het moment dat hij een ouderdomspensioenuitkering zal ontvangen van [I] UK Pension Fund en [J] onder nummer [00000] (Australië), de helft van het ouderdomspensioen, voor zover dat in de periode van 1 mei 2004 tot 31 januari 2015 is opgebouwd en wel op basis van het inkomen van de man op 28 januari 2015, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank, aan haar te voldoen in gelijke maandelijkse termijnen en zolang partijen leven. Cursussen binnenkort: |
|
Bopz: beslistermijn na aanvraag contra-expertise, actualiteit geneeskundige verklaringRechtsvraag1. Heeft de rechtbank onjuist gehandeld door niet te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure na aanvraag contra-expertise en niet binnen korte termijn te beslissen op het verzoek van de officier van justitie? 2. Berust de beslissing tot verlenging van het voortgezet verblijf op een recente geneeskundige verklaring van 6 mei 2015 bij een tussenbeschikking van 9 juni 2015 en een eindbeschikking van 16 december 2015? Overweging1. Ja, de behandeling ter zitting mag met het oog op het doen verrichten van een contra-expertise niet langer worden aangehouden dan naar verwachting nodig is voor het verkrijgen van het deskundigenbericht, en in geen geval langer dan twee maanden. 2. Ja, in haar tussenbeschikking van 9 juni 2015 heeft de rechtbank overwogen dat gelet op deze geneeskundige verklaring voldoende aannemelijk is dat betrokkene een stoornis van haar geestvermogens heeft die ook na afloop van de lopende machtiging aanwezig zal zijn en die betrokkene gevaar zal doen veroorzaken. Hieruit volgt dat de rechtbank – overeenkomstig de eisen van het Varbanov-arrest en art. 5 lid 1 Wet Bopz – op basis van recent psychiatrisch onderzoek van oordeel was dat ten aanzien van betrokkene grond bestond voor een machtiging tot voortgezet verblijf.
De rechtbank zag echter in het reeds lang bestaande verzet van betrokkene tegen de gestelde diagnose en haar gedwongen opname, aanleiding een contra-expertise te laten verrichten, en heeft daartoe de behandeling aangehouden. Nu door het uitblijven van de contra-expertise – ongeacht aan wie dat toerekenbaar was – de gronden voor het verzet van betrokkene niet gestaafd konden worden, kon de rechtbank zonder schending van enige rechtsregel in haar eindbeschikking bij haar oordeel blijven dat de machtiging tot voortgezet verblijf moest worden verleend. |
|
Ouderlijk gezag en ongeoorloofde overbrenging van de minderjarigenRechtsvraagAan wie komt ouderlijk gezag toe als beide ouders van Syrische nationaliteit, woonachtig in Nederland, en van wie de echtscheiding in Syrië niet kan worden onderbouwd? Is er sprake van een ongeoorloofde overbrenging van de minderjarigen naar (vermoedelijk) Duitsland? OverwegingDe rechtbank sluit voor de beantwoording van deze vraag aan bij de beslissing van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2011, gepubliceerd op rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:RBSGR:2011:BR4913. Dit zou voor onderhavige zaak betekenen dat Syrisch recht van toepassing is op de vraag of de man, de vrouw dan wel partijen gezamenlijk van rechtswege ouderlijke verantwoordelijkheid hebben gekregen, nu het gezag over de kinderen in Syrië is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter in het midden blijven of naar Syrisch recht sprake is van gezamenlijk gezag van de ouders, nu op grond van artikel 16, vierde lid, Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 bij verplaatsing van de gewone verblijfplaats van de minderjarige het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid van een persoon die deze verantwoordelijkheid niet reeds heeft, beheerst wordt door het recht van de Staat van de nieuwe gewone verblijfplaats. Nu de rechtbank er vanuit gaat dat nog steeds sprake is van een huwelijk tussen partijen, is door de vestiging van de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland staande het huwelijk van partijen, van rechtswege gezamenlijk gezag ontstaan, welk gezamenlijk gezag nadien niet is gewijzigd. Voor dit oordeel sluit de rechtbank eveneens aan bij de beslissing van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2011. Gelet hierop is de overbrenging van de minderjarigen naar (vermoedelijk) Duitsland geschied in strijd met het aan de vrouw toekomende gezagsrecht, welk gezagsrecht op het tijdstip van overbrenging daadwerkelijk door de vrouw werd uitgeoefend. Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging als bedoel in artikel 2 sub 11 Brussel IIbis. Cursussen binnenkort: |
|
Erfrecht: bewijsaanbod mogelijke dementie erflaterRechtsvraagHeeft het hof voldoende gemotiveerd dat het testament niet (ver)nietig(baar) is vanwege mogelijke dementering van erflater? OverwegingNee, door (ook in hoger beroep) uitdrukkelijk bewijs aan te bieden dat erflater dementerend was, ten gevolge waarvan hij niet meer tot vrije wilsvorming in staat was, hebben de dochters tevens aan de op hen rustende stelplicht voldaan. Het hof heeft daarom van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven, of zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd, door in de gegeven omstandigheden het bewijsaanbod van de dochters stilzwijgend te passeren (zie ook HR 18 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9861, NJ 2008/243). Daaraan doet niet af dat het in hoger beroep gedane bewijsaanbod, op zichzelf gelezen, niet van een nadere toelichting was voorzien. De door de dochters in eerste aanleg gegeven toelichting op het bewijsaanbod, waarnaar zij in hoger beroep hebben verwezen, was immers voldoende. Cursussen binnenkort: |
|
81 RO, partneralimentatie en vonnis Marokkaanse rechter over schadeloosstellingRechtsvraagHeeft het hof voldoende gemotiveerd dat niet valt in te zien waarom de schadeloosstelling en de (tijdelijke) woonkostenvergoeding waartoe de man door de Marokkaanse rechter is veroordeeld niet zouden moeten worden beschouwd als een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Ja, kennelijk heeft het hof bij het begrip partneralimentatie het oog gehad op een periodieke onderhoudsbijdrage zoals in de Nederlandse wet in art. 1:157 BW is opgenomen. Zie in dit verband ook art. 1:402 lid 2 BW, waarin is bepaald dat de rechter bij de vaststelling van de onderhoudsbijdrage tevens bepaalt of de bijdrage wekelijks, maandelijks of driemaandelijks moet worden voldaan. Dat een onderhoudsbijdrage in uitzonderlijke gevallen ook een som ineens kan zijn, doet aan het beginsel van de periodiciteit van onderhoudsbijdragen niet af. Het hof heeft de door de Marokkaanse rechter aan de vrouw toegekende schadeloosstelling (‘Mout’aa’) en de woonkostenvergoeding voor de wachtperiode derhalve niet gekwalificeerd als alimentatie. Hoewel in de literatuur ook wordt bepleit de ‘Mout’aa’ als alimentatie te kwalificeren, valt de door het hof gekozen benadering te billijken. Cursussen binnenkort: |
|
81 RO, gezagsbeëindiging na ondertoezichtstelling en uithuisplaatsingRechtsvraagHeeft het hof op voet van art. 8 EVRM jo art. 3 IVRK jo art. 6 EVRM de belangen van de minderjarigen en de gezinssituatie van de minderjarigen steeds als eerste in de beoordeling betrokken? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Ja, uit de MvT van Kamerstukken 32015 blijkt dat om aan de vereisten van het EVRM te kunnen voldoen, in de meeste gevallen aan een gezagsbeëindiging een ondertoezichtstelling zal vooraf gaan. Niet zelden zullen immers zonder voorafgaande ondertoezichtstelling te weinig feiten beschikbaar zijn om het verzoekschrift gezagsbeëindiging voldoende te kunnen onderbouwen. Dit is na een ondertoezichtstelling eenvoudiger, omdat dan beter verantwoord kan worden dat, ondanks de verleende hulp en steun, de ouders niet in staat zijn om hun verantwoordelijkheid te nemen. Deze vraag of een gezagsbeëindiging aan de orde is, komt bij iedere verlenging van de ondertoezichtstelling steeds nadrukkelijker aan de orde. Cursussen binnenkort: |
|
16105
Rapport Inspectie Jeugdzorg inzake gezinshuizen12-09-2016, bron: Kamerstukken II 2015/16, 31839 nr. 541 Regelgeving - JeugdrechtSamenvatting De inspectie Jeugdzorg heeft in 2015/2016 tien gezinshuizen bezocht en heeft daarover gerapporteerd. Dit rapport 'Verantwoorde hulp voor jeugd in gezinshuizen' is op 12 september 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden. De inspectie is op grond van haar bevindingen van mening dat het werkveld een Kwaliteitskader Gezinshuizen dient op te stellen. De genoemde verbeterpunten en aandachtspunten dienen een plek krijgen in dit Kwaliteitskader. De inspectie verwacht dat in het Kwaliteitskader Gezinshuizen richtlijnen worden gegeven voor: de verantwoorde werktoedeling, waaronder het werken met SKJ geregistreerde professionals en de vervanging tijdens afwezigheid van gezinshuisouders; het gewenste deskundigheidsniveau van gezinshuisouders; het opstellen van en omgaan met (huis)regels; de wijze waarop gezinshuizen kunnen voldoen aan de Veilige principes in de medicatieketen; de matchingsprocedure bij de plaatsing van kinderen in een gezinshuis; het systematisch inschatten van de veiligheidsrisico’s van kinderen; het voldoende borgen van de cliëntenpositie, waaronder de toegang tot een onafhankelijke vertrouwenspersoon en een onafhankelijke klachtencommissie. Daarnaast dient in het Kwaliteitskader een concrete en eenduidige definitie van gezinshuizen te worden gegeven, die waarborgt dat er sprake is van een gezinsgerichte situatie.
Binnenkort:
Een draak van een (omgangs)zaak |
|
Onderbouwing stelling dat gelden van erflater zijn weggesluisdRechtsvraagIs er sprake van een onbegrijpelijk oordeel van het hof dat verzoekers hun stelling onvoldoende hebben onderbouwd dat zij schade hebben geleden doordat verweerder opzettelijk gelden van erflater heeft weggesluisd? OverwegingJa, verzoekers hebben op de in de klacht aangehaalde vindplaatsen in de memorie van grieven en de pleitnota in hoger beroep uiteengezet dat zij schade lijden doordat verweerder, misbruik makend van zijn zeggenschap in de rechtspersonen Zorg en Hoop en Cashtra, aan erflater zonder enige aanwijsbare reden of rechtsgrond het grootste deel van zijn vermogen heeft ontfutseld, waaronder USD 1.000.000,-- in contanten, dat Cashtra geen verhaal biedt en dat het bedrag van USD 1.400.000,-- aan verweerder ten goede is gekomen. Niet valt in te zien dat zij hiermee hun stelling dat zij schade hebben geleden, onvoldoende hebben onderbouwd. Cursussen binnenkort: |
|
81 RO: termijnoverschrijding bij indiening verzoek verlenging ondertoezichtstellingRechtsvraagHeeft het hof heeft miskend dat de termijn is geschonden voor indiening van een verzoek tot verlenging uithuisplaatsing en dat het verzoek daarom niet-ontvankelijk is? OverwegingHR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO. A-G: Nee, in de onderhavige zaak is het desbetreffende verzoekschrift ingediend in de zesde week (en niet in de achtste week) vóór het verstrijken van de duur van de reeds verleende machtiging. Het hof heeft overwogen dat de moeder niet in haar belangen is geschaad nu zij ruimschoots in de gelegenheid is geweest haar bezwaren tegen het verzoek naar voren te brengen. Het hof is kennelijk van oordeel geweest dat het verzoek zorgvuldig kan worden behandeld. Het oordeel van het hof acht ik niet onbegrijpelijk. Dat art. 2.4.10 sub b van het Procesreglement bepaalt dat een verlengingsverzoek dat wordt ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de machtiging tot uithuisplaatsing niet-ontvankelijk is, maakt dit niet anders. Cursussen binnenkort: |