VAKnieuws 2016

Verzoek moeder om omgangsregeling tussen vader en kind terecht afgewezen

Nr: 16091 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-06-2016 ECLI:NL:GHARL:2016:4505 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:377a lid 3 BW

Rechtsvraag

Is het verzoek van de moeder om een omgangsregeling vast te stellen tussen kind 1 en de vader terecht afgewezen?

Overweging

Ja. Gelet op de onderzoeksresultaten van de Raad en op de herhaalde en hardnekkige en stellige wijze waarop de vader ieder contact met de minderjarige afwijst is het hof van oordeel dat de vader kennelijk ongeschikt en niet in staat moet worden geacht tot omgang. De vader heeft in het algemeen een diepgewortelde afkeer van kinderen. Inmiddels heeft hij na veel inzet enige vorm van binding met kind 2. Het hof acht het, gezien de afkeer van kinderen en de afwijzing van contact met kind 1 uiterst onwaarschijnlijk dat de vader in de komende tijd een invulling van zijn vaderschap richting kind 1 kan geven die in haar belang is.

Bij de vader is sprake van psychiatrische problematiek waarvoor hij behandeling behoeft. De vader weigert echter op dit moment behandeling en heeft geen hulpvraag zodat hulpverlening en behandeling niet opgelegd kan worden, zoals de moeder stelt. Nu de vader zo hardnekkig is in zijn stelling dat hij geen omgang wenst te hebben met kind 1 dan wel dat hij daartoe niet in staat is, bestaat een onaanvaardbaar risico dat de vader, als hij al de aan hem op leggen afspraken over omgang zou nakomen, niet op verantwoorde wijze zal zorgdragen voor kind 1 terwijl kind 1 nog zeer jong en kwetsbaar is en voor de verzorging tijdens de omgang geheel afhankelijk is van de vader. Het vaststellen van een omgangsregeling onder deze omstandigheden is dan ook tevens in strijd met zwaarwegende belangen van kind 1.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Stelplicht en bewijslast bij beroep op wederzijdse dwaling inzake scheidingsovereenkomst in afwijking van huwelijkse voorwaarden

Nr: 16066 Hoge Raad der Nederlanden, 10-06-2016 ECLI:NL:HR:2016:1136 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Echtscheiding
Huwelijksvermogensrecht
Procesrecht
6:228 BW, 150 Rv

Rechtsvraag

Heeft het hof juist geoordeeld ten aanzien van de bewijslastverdeling bij beroep op wederzijdse dwaling gezien afwijking huwelijkse voorwaarden bij echtscheiding?

Overweging

Op grond van de hoofdregel van art. 6:228 lid 1, aanhef en onder c, BW in verbinding met art. 150 Rv rust op de partij die zich ter vernietiging van een overeenkomst op wederzijdse dwaling beroept de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de vereisten dat de overeenkomst is tot stand gekomen onder invloed van dwaling, dat deze bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, en dat de wederpartij van dezelfde onjuiste veronderstelling is uitgegaan als de dwalende. Het is, mede blijkens het woord “tenzij” in de bepaling, vervolgens aan de wederpartij om bij wege van verweer tegen het dwalingsberoep te stellen en bij voldoende betwisting aannemelijk te maken dat zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden, met andere woorden, dat de relevantie van de dwaling ook bij een juiste voorstelling van zaken voor haar niet kenbaar zou zijn geweest.

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Klacht over toepassing Marokkaans bewijsrecht voldoet niet aan de eisen

Nr: 16068 Hoge Raad der Nederlanden, 10-06-2016 ECLI:NL:HR:2016:1139 Jurisprudentie Geschilbeslechting IPR
Procesrecht
426a lid 2 Rv

Rechtsvraag

Had het hof ambtshalve het Marokkaanse bewijsrecht moeten toepassen bij afwikkeling van het huwelijksvermogenregime ten aanzien van de woning?

Overweging

Nee. Hetgeen het hof heeft overwogen, impliceert dat partijen naar zijn oordeel ieder de stelplicht en de bewijslast dragen van hun respectieve stellingen dat zij bij de verkoop van de woning in 2009 daarvan eigenaar waren. Nu het middel niet aanvoert dat enige regel van Marokkaans recht tot een andere stelplicht of bewijslast leidt, laat staan welke regel dat is, voldoet de klacht niet aan de daaraan ingevolge art. 426a lid 2 Rv te stellen eisen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Vervangende toestemming erkenning staat los van gezag en omgang

Nr: 16078 Hoge Raad der Nederlanden, 17-06-2016 ECLI:NL:HR:2016:1234 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 81 RO, 1:204 lid 3 BW

Rechtsvraag

Had het hof bij de beoordeling van het verzoek om vervangende toestemming erkenning vooruit moeten lopen op een toekomstige beslissing over gezag en omgang?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: Nee. Het belang bij de verzochte toestemming tot erkenning – onafhankelijk van een nog te nemen beslissing over het gezag of over een omgangsregeling – is hierin gelegen dat de relatie tussen de man en de zoon wordt erkend als een familierechtelijke betrekking (afstamming). Dat het hof het belang van de vader en de zoon zwaarder heeft laten wegen dan de bezwaren van de moeder, berust op een waardering van de feiten die aan het hof als feitenrechter is voorbehouden. Uit de overwegingen van het hof dat de erkenning (mede) nodig is om het voor de zoon mogelijk te maken te achterhalen wie zijn vader is, volgt dat het hof acht heeft geslagen op het belang van de zoon. 

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Vervangende toestemming verhuizing wegens krapte op huurmarkt

Nr: 16083 Gerechtshof Den Haag, 22-06-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:1852 Jurisprudentie Geschilbeslechting Gezag en omgang 1:253a BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht vervangende toestemming om te verhuizen vanuit X onthouden?

Overweging

Nee, het hof overweegt dat de vrouw er hoogstwaarschijnlijk ook thans niet in zal slagen om een zelfstandige woonruimte in X te vinden. Het is een feit van algemene bekendheid dat er zeer lange wachtlijsten bestaan voor huurwoningen in de sociale sector en dat voor het verkrijgen van een huurwoning in de vrije sector inkomenseisen gelden. De vrouw heeft geen baan in X, noch uitzicht daarop, zodat zij niet aan de inkomenseisen voldoet.

De man heeft weliswaar een aantal openstaande vacatures op het vakgebied van de vrouw in het geding gebracht, maar dit betreffen voornamelijk parttime functies, zodat het ook indien de vrouw een dergelijke baan zou bemachtigen – hetgeen bemoeilijkt wordt door de reisafstand tussen X en Y – maar zeer de vraag is of zij daarmee voldoende inkomen zou kunnen genereren om aan de inkomenseisen voor een woning in de vrije sector te voldoen. Dat er in de politiek plannen bestaan om de vergoedingen voor kinderopvang in de toekomst uit te breiden, maakt de situatie van de vrouw op dit moment niet anders. Ook indien de vrouw in aanmerking zou komen voor een bijstandsuitkering, zou zij hoogstwaarschijnlijk niet kunnen voldoen aan de inkomenseisen voor een woning in de vrije sector.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Mate van verknochtheid ontslagvergoeding die is ondergebracht in stamrecht-BV

Nr: 16071 Hoge Raad der Nederlanden, 24-06-2016 ECLI:NL:HR:2016:1293 Jurisprudentie Rechtseenheid Huwelijksvermogensrecht 1:94 BW

Rechtsvraag

In hoeverre is een ontslagvergoeding die is ingebracht in een stamrecht-BV verknocht aan de man?

Overweging

Hoewel de aanwending van een ontslagvergoeding voor de verwerving van een stamrecht jegens een door de werknemer zelf opgerichte en beheerste BV in die zin verschilt van de aankoop van een stamrechtverzekering bij een verzekeringsmaatschappij, dat de betrokken echtgenoot in het eerste geval binnen de grenzen van de daarvoor geldende fiscale voorwaarden zelf het tijdstip en de hoogte van de periodieke uitkeringen kan bepalen, bestaat er geen aanleiding dat geval anders te beoordelen.

In beide gevallen strekt de aanspraak op periodieke uitkeringen (jegens de stamrecht-bv respectievelijk de verzekeringsmaatschappij) tot vervanging van inkomen dat de betrokken echtgenoot bij voortzetting van de dienstbetrekking zou hebben genoten. Derhalve dient ook bij de beantwoording van de vraag of een aanspraak jegens een stamrecht-BV in de huwelijksgemeenschap valt, te worden onderzocht in hoeverre die aanspraak ziet op de periode voor, respectievelijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Nu het gaat om de strekking van de aanspraak, is niet van belang in hoeverre de gerechtigde deze daadwerkelijk heeft verzilverd.

Lees verder
 

Oproepen bewindvoerder die niet wordt genoemd in cassatiedagvaarding

Nr: 16072 Hoge Raad der Nederlanden, 24-06-2016 ECLI:NL:HR:2016:1311 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Curatele, bewind en mentorschap
Procesrecht
118, 52, 63 Rv

Rechtsvraag

Is er een mogelijkheid om bewindvoerder alsnog in cassatie op te roepen nu cassatiedagvaarding niet (mede) namens bewindvoerder is uitgebracht?

Overweging

Ja. De omstandigheid dat in cassatie bij vergissing de bewindvoerder niet mede is gedagvaard, behoeft in dit geval in zoverre echter niet tot niet-ontvankelijkheid te leiden. Het gaat immers, nadat in de loop van het geding in hoger beroep de schuldsaneringsregeling op verweerder van toepassing is verklaard, ook in cassatie nog steeds om vorderingen die het vermogen van verweerder zelf betreffen, met dit verschil echter dat de beschikkingsbevoegdheid en het beheer over dat vermogen thans uitsluitend aan de bewindvoerder toekomen. Daarom bestaat aanleiding om eiseres, overeenkomstig haar verzoek, in de gelegenheid te stellen de bewindvoerder op de voet van art. 118 Rv op te roepen om in het cassatiegeding te verschijnen, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad.

Lees verder
 

Erfrecht: beslag bij niet opeisbare vordering; overgangsrecht NBW

Nr: 16073 Hoge Raad der Nederlanden, 24-06-2016 ECLI:NL:HR:2016:1271 Jurisprudentie Rechtsontwikkeling Erfrecht 4:63, 4:85 BW, 441 Rv; 128 Ow NBW

Rechtsvraag

1. Is conservatoir beslag mogelijk op niet-opeisbare vordering?

2. Hoe kan een legitimaris ‘oude’ bevoegdheden uitoefenen gedurende de overgangstermijn?

Overweging

1. Gelet op de omstandigheden dient het belang van verweerders het verhaal voor hun vorderingen uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling zeker te stellen het zwaarst te wegen, ook indien deze vorderingen bij leven van eiseres nog niet opeisbaar zijn. Het belang van eiseres vrij over het beslagen bedrag van € 130.000 te kunnen beschikken weegt daar niet tegen op, nu voldoende aannemelijk is geworden dat eiseres anderszins over voldoende middelen beschikt om gedurende haar resterende levensjaren in haar behoeften te voorzien.

2. Art. 128 Ow NBW bevat een overgangsregeling voor legitieme porties in nalatenschappen die zijn opengevallen voor 1 januari 2003. Redelijke uitleg van art. 128 Ow NBW brengt mee dat verweerder zijn bevoegdheid kon uitoefenen door het binnen die termijn afleggen van een verklaring als bedoeld in art. 4:85 lid 1 BW, derhalve een verklaring dat hij zijn legitieme portie wenst te ontvangen. Daartoe was niet vereist hij binnen die termijn zijn legitieme portie ook daadwerkelijk opeiste

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Bewijslastverdeling inzake schenkingen van erflaatster aan zoon

Nr: 16074 Hoge Raad der Nederlanden, 24-06-2016 ECLI:NL:HR:2016:1272 Jurisprudentie Rechtseenheid Erfrecht 7:175, 7:176 BW

Rechtsvraag

Heeft het hof miskend dat bij een beroep op vernietigbaarheid van een schenking wegens misbruik van omstandigheden, een bijzondere regel van bewijslastverdeling geldt?

Overweging

Ja, het hof toepassing moeten geven aan art. 7:176 BW door op de zoon - die de administratie van moeder/erflaatster deed - de bewijslast te leggen dat de schenkingen van moeder aan zoon niet door misbruik van omstandigheden zijn tot stand gekomen, dan wel door te oordelen dat deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid van billijkheid zou zijn. Van dat laatste had het hof dan uitdrukkelijk verantwoording moeten afleggen, waarbij het hof tevens tot uitdrukking had moeten brengen welke (door de broer gestelde) feiten deze afwijking van de hoofdregel van art. 7:176 BW rechtvaardigen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Ingangsdatum vermogensverrekening bij huwelijkse voorwaarden met periodiek beding

Nr: 16075 Hoge Raad der Nederlanden, 24-06-2016 ECLI:NL:PHR:2016:160 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht
Echtscheiding
81 RO,1:141, 142 BW

Rechtsvraag

Is het hof voor de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen terecht uitgegaan van de datum van feitelijk uiteengaan en niet van de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: Ja. De gedachtegang van het hof inzake ingangsdatum verrekening luidt, samengevat, als volgt: a) art. 1:141 lid 1 veronderstelt een verrekenplichtig tijdvak ; b) ingevolge art. 1:141 lid 2 BW eindigt de verrekenplicht op het in art. 1:142 lid 1 sub b BW bepaalde tijdstip (in casu: de indiening van het echtscheidingsverzoek) als bedoeld tijdvak dan nog loopt, hetgeen c) in casu niet het geval is omdat d) volgens de bewoordingen van hun huwelijkse voorwaarden partijen zijn overeengekomen dat de verrekenplicht eindigt bij het feitelijk uiteengaan van partijen terwijl e) de man onvoldoende heeft onderbouwd dat partijen een ander tijdstip van beëindiging van de verrekenplicht zijn overeengekomen, zodat f) nu uit de aanhef van art. 1:141 lid 1 BW volgt dat het einde van de verrekenplicht de peildatum voor het te verrekenen vermogen markeert, g) de peildatum in casu reeds is gelegen in juli 2009. Het voorgaande geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. 

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Afdoening zonder zitting gerechtvaardigd door misbruik procesrecht advocaat

Nr: 16076 Hoge Raad der Nederlanden, 24-06-2016 ECLI:NL:HR:2016:1290 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht 279 en 362 Rv

Rechtsvraag

Heeft het hof einduitspraak kunnen doen zonder een inhoudelijke behandeling ter zitting?

Overweging

Ja. Het hof heeft niet miskend dat, ondanks afwezigheid van de man ter zitting, een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep ter zitting mogelijk was nu de man ter zitting was vertegenwoordigd door zijn advocaat. Het heeft echter van een inhoudelijke behandeling ter zitting afgezien op grond van de omstandigheden van het geval. Het hof heeft geoordeeld dat aan het belang van de vrouw bij onmiddellijke afdoening, zonder inhoudelijke behandeling ter zitting, groter gewicht moet worden toegekend dan aan het belang van de man bij een zitting op latere termijn en verder uitstel van de afdoening. Op grond van dit misbruik van procesrecht heeft het hof beslist de zaak zonder verdere behandeling ter zitting af te doen. Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Lees verder
 

Bopz: waarnemer kan geneeskundige verklaring voor machtiging voortgezet verblijf ondertekenen

Nr: 16077 Hoge Raad der Nederlanden, 24-06-2016 ECLI:NL:PHR:2016:526 Jurisprudentie Geschilbeslechting Bopz 81 RO, 5 lid 5, 2 lid 4 Wet Bopz

Rechtsvraag

Is voldaan aan de wettelijke eisen nu de geneeskundige verklaring (ten behoeve van een machtiging voortgezet verblijf) is ondertekend door een waarnemer van de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis waarin betrokkene verblijft?

Overweging

HR: verwerping beroep op grond van art. 81 lid 1 RO.

A-G: Ja, in de zaak van HR 31 mei 1996 (ECLI:NL:HR:1996:ZC2094, NJ 1997/36 m.nt. J. de Boer) was het beleid van de kliniek dat de vaste waarnemend eerste geneeskundige bij afwezigheid van de eerste geneeskundige automatisch in diens plaats trad volgens het ‘protocol vervanging eerste geneeskundige’. Vervolgens bepaalde het protocol dat als de vaste waarnemer niet aanwezig was, de vervanging volgens het anciënniteitsbeginsel gold. Kennelijk is in dit geval sprake van een gelijksoortige vervangingsregeling.

Lees verder