VAKnieuws 2016

Bekostiging verbouwing aan echtelijke woning is natuurlijke verbintenis

Nr: 16138 Gerechtshof Amsterdam, 15-11-2016 ECLI:NL:GHAMS:2016:4608 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht 1:157 BW, 6:3 BW

Rechtsvraag

Heeft de man voldaan aan een natuurlijke verbintenis tot verzorging van de vrouw door de verbouwingen aan de echtelijke woning te bekostigen?

Overweging

Ja. Partijen hebben ten tijde van hun huwelijk in 1987 bij huwelijkse voorwaarden iedere gemeenschap van goederen uitgesloten en evenmin een periodiek of finaal verrekenbeding opgenomen. Partijen hebben zich gedurende het huwelijk rekenschap gegeven van het tussen hen geldende huwelijksvermogensregime en de beoogde scheiding van vermogens gehandhaafd. De in 1992 geleverde woning is immers alleen eigendom van de vrouw. De man heeft bij de aanschaf van de woning door de vrouw bij overeenkomst van 10 februari 1992 een vergoedingsrecht bedongen voor door hem betaalde hypotheekaflossingen en de man is enig aandeelhouder van de tijdens het huwelijk opgerichte BV. De rekening-courantschuld aan deze BV waarmee de man (een deel van) de kosten van het gezin heeft betaald, is een schuld van de man en niet van partijen gezamenlijk. Ook in dit opzicht is derhalve sprake van een scheiding van vermogens. (...)

Gelet op deze stand van zaken met betrekking tot ieders welstand en behoefte in de periode rond 2004 dient te worden geconcludeerd dat de man met zijn investering in de woning van de vrouw heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis. De omstandigheid dat de vrouw mogelijk in de toekomst vermogen zal ontvangen door middel van schenkingen en/of erfenis van haar ouders doet daar niet af. Bepalend is immers de situatie op het moment van het verrichten van de prestatie en niet hoe de vrouw er later mogelijk financieel voor zal staan.

Lees verder
 

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden: huurverkoop (voormalig) echtelijke woning zonder toestemming man

Nr: 16131 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-11-2016 ECLI:NL:GHSHE:2016:4969 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht
Fiscale aspecten
1:88 BW

Rechtsvraag

Had de vrouw uit hoofde van artikel 1:88 BW toestemming van de man nodig om tot huurverkoop van de gezamenlijke woning over te gaan? 

Overweging

Nee. De vrouw is in april 2011 in B gaan wonen, en de man heeft, na eind augustus 2011 uit het ziekenhuis te zijn ontslagen, tot aan zijn vertrek op 19 december 2011 bij de vrouw in B heeft gewoond. Daaruit leidt het hof af dat op het moment dat de vrouw ter zake van de woning in A in april 2012 de huurverkoopovereenkomst sloot, deze woning reeds niet meer in gebruik was als echtelijke woning. Derhalve was daarvoor toestemming van de man in de zin van artikel 1:88 lid 1 sub a BW niet vereist. Ook op grond van lid 1 sub d van artikel 1:88 BW is – anders dan de man heeft betoogd – toestemming van de man niet vereist, reeds omdat het hier gaat om huurverkoop en niet om huurkoop van de woning.

Lees verder

Al onze cursussen

Centrum Permanente Educatie biedt hoogwaardige juridische cursussen, afgestemd op de praktijk en verzorgd met enthousiasme en expertise.

Bekijken
 

Hoger beroep kort geding: beslaglegging op aandeel vrouw in onroerende zaak te zeer verweven met afwikkeling huwelijkse voorwaarden

Nr: 16132 Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-11-2016 ECLI:NL:GHSHE:2016:4970 Jurisprudentie Geschilbeslechting Huwelijksvermogensrecht 1:150 BW, 705 Rv

Rechtsvraag

Heeft de voorzieningenrechter in kort geding terecht het beslag van de man op het aandeel van de vrouw in de onroerende zaak opgeheven?

Overweging

Ja, ingevolge artikel 705 lid 2 Rv wordt een gelegd beslag opgeheven indien summier van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Het hof heeft geoordeeld dat aangezien thans nog niet vaststaat welk bedrag de vrouw uiteindelijk van de man te vorderen heeft in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de omvang van de vordering van de vrouw onvoldoende bepaald is (en er om die reden geen aanleiding is om een voorschot vast te stellen). Dezelfde onzekerheid bestaat er aan de kant van de man. Hoe de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden uitpakt, en met name of en zo ja voor welk bedrag partijen ter zake uiteindelijk iets van elkaar te vorderen hebben, is een vraag die zich thans nog niet laat beantwoorden. In die situatie is aannemelijk dat de gepretendeerde vordering die onderdeel is van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en die daarvan in dit geval niet los mag worden gezien op zich ontoereikend en aldus ondeugdelijk is in evenbedoelde zin, althans dat om die reden het voortduren van het beslag niet kan worden gerechtvaardigd (van feiten of omstandigheden die dit anders maken, is het hof niet gebleken).

Lees verder
 

Berekening draagkracht van zzp-er voor partneralimentatie

Nr: 16137 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-11-2016 ECLI:NL:GHARL:2016:9064 Jurisprudentie Geschilbeslechting Alimentatie
Fiscale aspecten
1:157 BW

Rechtsvraag

Welke periode van gemiddelde winst uit onderneming is bepalend voor de berekening van de draagkracht van een zzp-er?

Overweging

Het hof acht het in het onderhavige geval redelijk om bij de berekening van de draagkracht van de man uit te gaan van de winst uit onderneming over de jaren 2010 tot en met 2015. De man werkt als zzp-er (consultant) in de ICT-branche, binnen, gelet op zijn arbeidsverleden, het deelgebied logistiek. Op basis van de overgelegde financiële stukken constateert het hof dat er in de afgelopen zes jaar sprake is geweest van een patroon waarbij de man in periodes geen omzet behaalt. (...) Gelet op de door de man aangegeven onzekerheid in de continuïteit van zijn inkomen geeft het naar het oordeel van het hof daarom een meer representatief beeld van het inkomen van de man als wordt uitgegaan van zijn winst uit onderneming over een ruimere periode, de afgelopen zes jaren, dan over de door de vrouw verzocht periode van de laatste drie jaren.

Lees verder
 

Dag van de uitspraak is de dag waarop de rechterlijke uitspraak openbaar wordt gemaakt

Nr: 16145 Gerechtshof Amsterdam, 08-11-2016 ECLI:NL:GHAMS:2016:4400 Jurisprudentie Geschilbeslechting Procesrecht 358, 806 Rv

Rechtsvraag

Wat dient te worden verstaan onder 'dag van de uitspraak': de dag waarop de kantonrechter zich mondeling heeft uitgelaten over de aard van de beslissing of de dag van datering van de schriftelijke beschikking?

Overweging

Uit het proces-verbaal van de behandeling ter zitting bij de kantonrechter op 6 januari 2016 blijkt dat de kantonrechter, voor zover hier relevant, ter zitting heeft medegedeeld:

”Ik ga een beslissing nemen. Ik heb met iedereen gesproken. Op basis van het gesprek en op basis van de stukken vind ik het in het belang van betrokkene dat er iemand wordt aangesteld die alles formeel regelt. Voor de keuze van de bewindvoerder en mentor ga ik de wens van betrokkene volgen […..]”.

Het hof overweegt dat onder de dag van de uitspraak wordt verstaan de dag waarop de rechterlijke uitspraak openbaar wordt gemaakt. Aan deze eis voldoen de mededelingen van de kantonrechter op 6 januari 2016 naar het oordeel van het hof niet.

 

De kantonrechter heeft immers gezegd dat zij een beslissing  gaat  nemen en de wens van betrokkene  gaat  volgen, hetgeen impliceert dat deze beslissingen niet op dat moment openbaar zijn gemaakt en dat de kantonrechter slechts heeft willen meedelen hoe de uitspraak zal komen te luiden. Bovendien is blijkens het proces-verbaal de aard van de te nemen beschermingsmaatregelen niet als zodanig ter zitting bepaald, noch zijn de gegevens vermeld van degene die de maatregelen zal uitvoeren. Eerst met de beschikking van 14 januari 2016 zijn de maatregelen van bewind- en mentorschap ingesteld en zijn de personalia van de bewindvoerder en mentor genoemd. Deze beschikking is aan belanghebbenden toegezonden, zodat dit de uitspraak betreft die aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Dit oordeel brengt met zich dat de dochter tijdig, te weten binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, in appel is gekomen, zodat zij zal worden ontvangen in haar verzoek.

Lees verder
 
16124

Eerste deelonderzoek adolescentenstrafrecht sinds invoering in april 2014

04-11-2016, bron: Kamerstukken II 2016/17, 28741, nr. 29
Regelgeving - Jeugdstrafrecht adolescenten (16-23 jarigen)

Samenvatting

Met het adolescentenstrafrecht beoogt de wetgever een flexibele toepassing van het jeugd- en volwassenenstrafrecht voor 16- tot 23-jarigen. Het doel van dit eerste evaluatieonderzoek is om in een vroeg stadium na de invoering inzicht te krijgen in de beleidstheorie achter het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht. Het onderzoek geeft inzicht in de beleidsveronderstellingen van het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht en in de vraag of de toepassing in de praktijk in de eerste periode na invoering in lijn ligt met deze veronderstellingen. Een van de conclusies is dat er in de eerste vijf kwartalen na invoering van het adolescentenstrafrecht een toename te zien is in het aantal jongvolwassenen dat is berecht volgens het jeugdstrafrecht tegen de achtergrond dat de jeugdcriminaliteit in het algemeen daalt. 


 
16134

Informering over voortgang nieuw jeugdstelsel

04-11-2016, bron: Kamerstukken II 2016/17, 31839, nr. 554
Regelgeving - Jeugdrecht

Samenvatting

Bij brief van 4 november 2016 hebben de staatssecretarissen inzake volksgezondheid en justitie de Tweede Kamer geinformeerd over de voortgang van het nieuwe jeugdstelsel. In de bijgevoegde voortgangsrapportage presenteren zij de resultaten van de beleidsinformatie CBS, de cliëntmonitor en een drietal nadere onderzoeken en gaan zij in op de thema’s waarvoor in de Tweede Kamer in debatten en bij moties aandacht is gevraagd.

Als bijlagen bij de brief zijn de volgende rapportages toegevoegd:

- Jeugdhulp eerste half jaar 2016,

- Rapportage Monitor Transitie Jeugd Kwartaal 3, 2016,

- Verplichte (na)zorg voor kwetsbare jongvolwassenen? Onderzoek naar de juridische mogelijkheden voor (verplichte) hulp aan kwetsbare jongvolwassenen na kinderbescherming,

- Crisissituaties in de jeugdhulp. Verkennend onderzoek naar toename crisismeldingen en -plaatsingen voor jeugdhulp in 2015,

- De staat van jeugdparticipatie in Nederland 2016 (resultaten online enquête 122 gemeenten),

- Gepaste zorg voor kinderen met ADHD,

- Nader onderzoek relatie jeugdhulpgebruik en schoolverzuim bij gemeenten,

- Jaarwerkprogramma Landelijk Toezicht Jeugd 2017,

- Voortgangsrapportage Nieuw Jeugdstelsel.


 
16123

Rapport 'Bezinning op Interlandelijke adoptie'

03-11-2016, bron: Kamerstukken II 2016/17, 31265, nr. 61
Regelgeving - IPR

Samenvatting

De Minister van Veiligheid en Justitie heeft de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) gevraagd om te adviseren over een aantal mogelijke toekomstscenario’s voor het interlandelijke adoptiestelsel. In dit advies staat onder meer de volgende vraag centraal hoe kinderen van de doelgroep voor interlandelijke adoptie, zij die niet bij hun eigen gezin kunnen opgroeien, het beste beschermd kunnen worden. De RSJ meent dat interlandelijke adoptie niet het beste middel is om deze kinderen te beschermen en doet een beroep op de Nederlandse overheid om de focus te verleggen en deze kinderen te beschermen door het ondersteunen van de opbouw en uitbouw van het jeugdbeschermingssysteem in het land van herkomst. Dit ideale scenario noemt de RSJ ‘Gezin in land van herkomst’. Verder adviseert de RSJ om de samenwerking met landen waarin grote specifieke knelpunten spelen direct te beëindigen. Het gaat om China (toezicht door CA en vergunninghouders niet mogelijk), de VS (schendt intentie van verdragsbepaling m.b.t. het subsidiariteitsbeginsel en de vrijelijk gegeven toestemming) en EU-landen van herkomst (subsidiariteitsbeginsel). 


 

Bopz: wraking rechter die voorafgaand aan verhoor heeft overlegd met behandelaar afgewezen

Nr: 16129 Rechtbank Rotterdam, 27-10-2016 ECLI:NL:RBROT:2016:8262 Jurisprudentie Geschilbeslechting Bopz Wet bopz, 36 Rv

Rechtsvraag

Is er een zwaarwegende reden om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter nu zij voorafgaand aan het verhoor in de betreffende ruimte heeft overlegd met de behandelend psychiater, terwijl het protocol bepaalt dat de rechter en de griffier in beginsel pas naar binnen gaan als iedereen aanwezig is?

Overweging

Nee. Uit de enkele omstandigheid dat de rechter – op het moment dat verzoeker met zijn advocaat de ruimte waar het verhoor zou gaan plaatsvinden betrad – reeds in die ruimte aanwezig was samen met de behandelend psychiater, valt geen zwaarwegende aanwijzing af te leiden dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de daaromtrent bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De rechter diende immers vlak voor aanvang van de zitting informatie te krijgen van de instelling over bij de instelling bekende feiten en signalen die duiden op een risico voor de veiligheid. De plaats waar die informatieverschaffing plaatsvindt, is niet voorgeschreven in het protocol. Bovendien spreekt de betreffende bepaling in het protocol over ‘in beginsel’ pas naar binnen gaan, hetgeen een afwijking onder bepaalde, daartoe nopende omstandigheden mogelijk maakt.

Lees verder
 

Gevoegde behandeling zaken over ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en gezagsbeëindiging

Nr: 16118 Gerechtshof Den Haag, 26-10-2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:3101 Jurisprudentie Geschilbeslechting Jeugdrecht
Procesrecht
Gezag en omgang
1:255 BW, 1:265b BW, 800 Rv

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank kunnen besluiten tot een ambtshalve verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing voor duur van twee maanden zonder horen partijen, om een gevoegde behandeling met een aanhangige gezagsbeëindigingszaak mogelijk te maken?

Overweging

Nee, naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank ten onrechte afgezien van het horen van partijen over het verzoek verlenging ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, nu een wettelijke basis daarvoor in het onderhavige geval ontbrak. Er is geen sprake van een spoedbeslissing. Het hof overweegt voorts dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing thans in hoger beroep opnieuw wordt getoetst. Het geconstateerde verzuim is derhalve in hoger beroep hersteld, nu de moeder door het hof alsnog in de gelegenheid is gesteld haar standpunt toe te lichten. Het hof verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 26 maart 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1991), r.o 3.6 waarin onder meer is overwogen dat het hoger beroep mede ertoe strekt in eerste instantie gemaakte fouten te herstellen, ook indien deze door de eerste rechter zijn gemaakt. Evenals in die zaak geldt dat de artikelen 6 en 8 EVRM niet zijn geschonden omdat bij de toetsing van de onderhavige gang van zaken aan deze verdragsbepalingen, de procedure in haar geheel moet worden bezien en dan moet worden geoordeeld dat de gebrekkige behandeling van de zaak door de kinderrechter, in hoger beroep voldoende is gecompenseerd.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Hof zet kanttekeningen bij jarenlange vrijwillige hulpverlening

Nr: 16128 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-10-2016 ECLI:NL:GHARL:2016:851 Jurisprudentie Geschilbeslechting Jeugdrecht 1:265b BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht een machtiging uithuisplaatsing opgelegd? 

Overweging

Ja. Op grond van de stukken en de bij het hof bekende informatie valt voor het hof niet goed te verklaren waarom niet eerder (intensievere) hulpverlening voor de moeder in het gedwongen kader is ingezet. De moeder kampt met een ernstig traumatisch verleden en een verstandelijke beperking. Eerst naar aanleiding van het raadsrapport van 22 oktober 2015 is uiteindelijk een ondertoezichtstelling van de grond gekomen en heeft de raad vastgesteld dat een opname van de moeder in een residentieel traject noodzakelijk is om haar opvoedvaardigheden te onderzoeken. Uit de stukken komt naar voren dat er, ondanks de jarenlange hulpverlening in het vrijwillige kader (vanaf 2011) voortdurende forse zorgen waren over het onveilige opvoedingsklimaat waarin de minderjarige verkeerde. Het hof kan zich, terugkijkend en op basis van de bij het hof bekende gegevens, niet aan de indruk onttrekken dat de moeder, ook in de periode van vrijwillige hulpverlening, langdurig in haar mogelijkheden is overvraagd en dat die hulpverlening in ieder geval niet effectief is gebleken. Dat heeft te lang een schrijnende situatie voor zowel de moeder als ook de minderjarige tot gevolg gehad.

Cursussen binnenkort:

Lees verder
 

Onderbewindstelling is niet bedoeld om familieproblemen te voorkomen

Nr: 16127 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-10-2016 ECLI:NL:GHARL:2016:8532 Jurisprudentie Geschilbeslechting Curatele, bewind en mentorschap 1:431 BW

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht een onafhankelijke bewindvoerder aangesteld? 

Overweging

Dat de 80-jarige rechthebbende niet zelf haar (financiële) administratie kan voeren en dat bepaalde dingen haar meermalen moeten worden uitgelegd, acht het hof echter niet genoeg voor het oordeel dat de rechthebbende als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De rechthebbende wil graag dat een van haar kinderen haar financiën beheert, die daartoe ook in staat en bereid is. Omdat de andere kinderen van de rechthebbende het daar niet mee eens zijn en het betreffende kind niet vertrouwen, wensen zij bij nader inzien dan maar dat een onafhankelijk bewindvoerder de financiën van de rechthebbende doet. Hetgeen daartoe is aangevoerd is grotendeels gebaseerd op (oude) problemen binnen de familie, met name tussen de kinderen onderling en/of de kinderen met hun moeder. De instelling van een beschermingsbewind is echter niet bedoeld ter beslechting van dergelijke familieproblemen.

Cursussen binnenkort:

Lees verder